Biekorf. Jaargang 88
(1988)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
De vrijmetselarij te Brugge in de 18de eeuwHet onlangs verschenen boek van Andries Van den Abeele over de Brugse vrijmetselaarsloge ‘La Parfaite Egalité’ (1765-1774)Ga naar voetnoot(1) is meer geworden dan een monografie van lokale betekenis, het is uitgegroeid tot een standaardwerk dat geheel het verschijnsel vrijmetselarij in de 18de eeuw bestrijkt en helder verklaart. Zelf hebben wij ooit een vermetele poging gedaan om een overzicht te gevenGa naar voetnoot(2); voor ‘La Parfaite Egalité’ hebben we ons toen beperkt tot een samenvatting op basis van de bestaande publicaties (Cordier, Duchaine, Van der Schelden) en voor ‘La Réunion des Amis du Nord’ (1803-1831) hebben wij voor de Franse tijd en de Hollandse tijd een klein inzicht kunnen verwerven steunend op echt bronnenmateriaal waarbij wij meer dan tachtig procent van de genoteerde gegevens in portefeuille hebben moeten houden o.a. de volledige ledenlijsten bewaard in Brugge, Parijs, Den Haag en in privé-bezit. Voor wat de stichtingsgeschiedenis van de loge ‘La Flandre’ (1881) betreft, hebben wij ons toen meer moeten steunen op mondelinge informatie dan op documenten en zonder gebruik te kunnen maken van de brochure ‘La Flandre 1881-1981’ (Brugge, 1981) uitgegeven ter gelegenheid van het eeuwfeest. De loge ‘La Parfaite Egalité’ kende een beperkte levensduur (1765-1774) en bestond uit slechts 22 leden, elf edellieden en elf burgers. De spilfiguur en achtbare meester was Charles Lauwereyns de Roosendaele de Diepenheede (1724-1789). Vrienden en verwanten van de achtbare meester behoorden tot zijn recruteringsveld. De moederloge was ‘La Parfaite Harmonie’ in Mons. De Brugse loge bestond uitsluitend uit katholieken, wat toen trouwens normaal was, ondanks de bestaande kerkelijke verbodsbepalingen uit 1738 en 1751. Een zestal logeleden speelden een rol in de Edele Confrerie van het H. Bloed. In Biekorf werd door A. Van den AbeeleGa naar voetnoot(3) daarover reeds bericht. In het boek werd die tekst hernomen (blz. 123-136). De auteur blijft | |
[pagina 188]
| |
daar vasthouden aan een vermeend parallellisme tussen het door de Confrerie bestelde relikwietabernakel (1769-1770) en het ritueel van de Rozenkruisersgraad. Hij blijft het wel naar voor schuiven als een hypothese. Geheel uit te sluiten is het niet. Als ‘Ridders van het Oosten en van Jeruzalem’ waren zij de verdedigers van de kerk zowel in de mystiek rond het H. Bloed als in het esoterisme van hun geheime Broederschap. Met het ontsluieren van de symboliek dient men altijd omzichtig te blijven want voor men het weet heeft men middels het handig trekken van lijnen een Rozenkruisersembleem op de gevel van het Brugse stadhuisGa naar voetnoot(4). Zeer duidelijk is evenwel de relatie tussen de logeleden en de schuttersgilde van St. Joris. Het lidmaatschap van dit ‘Ridderlijk genootschap’ was zo goed als gekoppeld aan het andere. Ook in tal van andere schuttersgilden en verenigingen komen we logeleden tegen. Uit het onderzoek blijkt ook duidelijk dat er geen binding bestond tussen ‘la Parfaite Egalité’ enerzijds, de ‘Société Littéraire’ en de ‘Jacobijnse Club’ anderzijdsGa naar voetnoot(5).
Zij behoorden tot de groep van conservatieve traditionalisten. Het einde van de vrijmetselarij onder het Ancien Régime wordt geregeld door een edict van keizer Jozef II in 1786. Alleen in Brussel mochten drie werkplaatsen voortbestaan, alle andere loges in de Oostenrijkse Nederlanden moesten verdwijnen.
Andries Van den Abeele heeft, zoals wij dat van hem gewoon zijn, degelijk werk afgeleverd. Als niet-vrijmetselaar (maar toch goed omringd door maçons-historici) spiegelt hij zich aan Prof. Pierre Chevallier, die als historicus faam verwierf met zijn driedelige studie over de geschiedenis van de vrijmetselarij in FrankrijkGa naar voetnoot(6).
Voor de titel van zijn boek inspireerde hij zich eveneens | |
[pagina 189]
| |
op P. ChevallierGa naar voetnoot(7) zoals hij in het personenregister diens systeem toepast om bij de naam van een vrijmetselaar drie puntjes te plaatsen.
Hij heeft hiermee zeker niet te hoog gegrepen. Dat blijkt onmiddellijk uit de gebruikte literatuur waarin alle standaardwerken en recente boeken over het onderwerp verwerkt zijn. Daarenboven schrijft hij met grote objectiviteit door niet in te gaan op de vooroordelen en onjuistheden die door de tegenstanders van de Orde der Vrijmetselaren maar al te vaak verspreid zijn. Van alle fabels maakt hij brandhout en wat overblijft is een scherpzinnige synthese zowel over het ontstaan van de vrijmetselarij, als over haar verspreiding en haar werking. Het is zonneklaar dat de vrijmetselarij een typisch 18de-eeuwse schepping is. De geschiedenis van de loges in de Oostenrijkse Nederlanden en de rol van grootmeester François du Mont, markies de Gages vormen het onontbeerlijk kader om de Brugse loge beter te situeren. In feite wachten wij reeds vele jaren op het aangekondigde doctoraat van Hugo De Schampheleire dat het zo noodzakelijke totaalbeeld zou kunnen opleveren. Een afzonderlijk hoofdstuk wordt gewijd aan de hoge graden en speciaal de graad van ‘Souverain Prince Rose-Croix’. De ontstaansgeschiedenis van deze zgn. riddergraden is zeer ingewikkeld maar in dit boek wordt ze goed samengevat, hoewel het ons opviel dat hij nergens Ramsay vermeldt die met zijn Discours (1737) van de grootste betekenis is geweestGa naar voetnoot(8). Wij citeren (in vertaling): ‘Onze voorvaderen de Kruisvaarders verzamelden zich in het Heilig Land vanuit alle gewesten van het Christendom en wilden aldus de onderdanen van alle natiën in één Broederschap verenigen. Ze kwamen overeen om verschillende oude tekens en symbolische woorden uit het erfgoed van de godsdienst over te nemen om elkaar te erkennen en zich te onderscheiden van de ongelovigen en de Saracenen. Een tijd later heeft onze Orde zich intiem verenigd met de Ridders van Sint Jan van Jeruzalem. Sindsdien dragen al onze loges de naam van Sint Jan’. Wat wij in dat verband ook | |
[pagina 190]
| |
[pagina 191]
| |
missen is een verwijzing naar het fameuze bouwstuk van boeder Groot-Redenaar Emile Lhoest ‘Recherches sur la probabilité de l'existence d'un Chapitre de Rose-Croix à Bruges’ door hem opgeleverd in het Soeverein Kapittel van ‘Les Amis Philanthropes’ te Brussel in de zitting van de 23ste dag van de 9de maand 5902 (23 nov. 1902), al heeft deze brochure van 8 blz. niet veel om het lijfGa naar voetnoot(9). Bij een bezoek aan Brugge bemerkte de spreker in de Philipstockstraat 15 een huis, gedateerd 1700, met in de hoogvelden een reliëfvoorstelling van een pelikaan die zijn jongen voedt. Dat was voor hem het vertrekpunt om te beginnen fantaseren over een Rozenkruiserskapittel in de St. Pieterskapel of 't KeerskeGa naar voetnoot(10). Aan zijn vlijt hebben we alleen een interessante foto overgehoudenGa naar voetnoot(11). | |
De leden en de ledenlijstenIn het ledenregister van grootmeester markies de Gages komt een ledenlijst voor gedateerd 20 mei 1770 en een tweede uit de periode 1774-1776Ga naar voetnoot(12). Beide lijsten worden afgedrukt respectievelijk op blz. 44-45 en blz. 143-145. Van de ledenlijst van 20 mei 1770 bleef ook nog een afschrift bewaard, gedateerd 30 juni 1770, dat berust in het archief van het Grootoosten der Nederlanden in Den HaagGa naar voetnoot(13). Op dit document worden ook de bestuursfuncties vermeld. Het is spijtig dat deze lijst niet gerepoduceerd werd. Op basis van deze ledenlijsten en aanvullende bronnen, zoals het bewaard gebleven Resolutieboek (1766-1788) van ‘La Parfaite Harmonie’ te Mons, slaagde A. Van den Abeele er in om 23 leden (22 en 1 dienende broeder) te identificeren en thuis te wijzen. De gebrekkige spelling van de namen en latere transcripties heb- | |
[pagina 192]
| |
ben het altijd problematisch gemaakt om alle personen te identificeren en op die manier tot leven te wekken. In deze krachttoer is de auteur zeker geslaagd, zodat hij, soms enkel steunend op een verminkte achternaam, een hele biografie kon schrijven. Deze biografieën, inclusief de levensbeschrijving van enkele Brugse logeleden buiten Brugge, beslaan de blz. 153-325. Dit is ongetwijfeld een belangrijke bijdrage tot betere kennis van het 18de-eeuwse Brugge, maar toch kan men zich afvragen of het niet te veel werd uitgesponnen. De directe relatie met het onderwerp is op den duur zoek en men mag vooral niet denken dat heel het doen en laten van die mensen werd bepaald door hun lidmaatschap van de loge. Dat vormde slechts een klein onderdeel van hun leven. Men schrijft toch ook niet iemands biografie omdat hij nog om de veertien dagen de zondag naar de kerk gaat? Het is dan ook irrelevant om op zoek te gaan naar de politieke macht (blz. 54) van dit kleine groepje. ‘Notre organisation, discrète, simplement discrète, n'a jamais manifesté la moindre volonté de pouvoir politique’Ga naar voetnoot(14). Dat geldt zeker niet meer voor de Belgische vrijmetselarij na 1830, maar in de 18de eeuw was de beoefening van de Koninklijke Kunst eerst en vooral een ludiek spel. In heel de Brugse groep was het vooral Charles Lauwereyns, de achtbare meester, die zich, ondanks de indrukwekkende lijst met andere lidmaatschappen, veel gelegen liet aan het soms sluimerend voortbestaan van de Brugse loge. Zijn portret siert dan ook terecht de kaft van het boek. Zijn uitgebreide biografie wordt nog gevolgd door een situering van de loopbaan van vijf van zijn kinderen waaronder François-Xavier (1758-1824) en Jacques-Ange (1770-1830). Wij zouden nog het volgende willen aanvullen. De kunstverzameling van François-Xavier, priester, werd samen met de nalatenschap van Thomas de Schietere op 24-25 mei 1824 geveild door Bernard Verhuist. Het betrof schilderijen, grafiek, boeken, kunstvoorwerpen en rijtuigenGa naar voetnoot(15).
Met betrekking tot Jacques-Ange viel het ons op dat geen | |
[pagina 193]
| |
gebruik werd gemaakt van de bewaard gebleven procesbundel in het Archief van het Bisdom BruggeGa naar voetnoot(16). Jacques-Ange, de redder van de Onze-Lieve-Vrouwkerk, was geen vrijmetselaar net zo min als zijn broers. Zijn zoon echter, militair auditeur Robert Lauwereyns de Diepenhede (Brugge 22 maart 1793-Brugge 16 mei 1835)Ga naar voetnoot(17) werd lid van de Brugse loge ‘La Réunion des Amis du Nord’. Zowel op de ledenlijst van 1818, 1819 als 1821Ga naar voetnoot(18) komt hij voor met de maçonnieke graad van leerling. De kleinzoon van Charles was dus vrijmetselaar, maar daar wordt door A. Van den Abeele (blz. 190) niet op ingegaan. Er zijn nog drie zo'n gevallen. Valentin de Stappens de Harnes (1713-1777), Schout van Brugge en het Vrije, was een actief lid van ‘La Parfaite Egalité’. Zijn kleinzoon en erfgenaam Louis-Philippe de Stappens (Brugge 22 november 1773-Brugge 23 mei 1812)Ga naar voetnoot(19) komt voor op de ledenlijst van ‘La Réunion des Amis du Nord’ uit 1808Ga naar voetnoot(20) als erelid en met de rozenkruisersgraad. Dit wijst er op dat hij vóór 1808 en buiten Brugge reeds een heel maçonniek curriculum had doorlopen.
Nog een ander lid van ‘La Parfaite Egalité’ was Pierre-Augustin Van Huele (1741-1808). Bij zijn overlijden op 17 november 1808 was het Louis Van Huele, de oudste zoon, die de successie opnam (blz. 249). Deze zoon, geboren 6 februari 1772, komt voor op de ledenlijst van ‘La Réunion des Amis du Nord’ in 1805Ga naar voetnoot(21) met de meestergraad en met als functie | |
[pagina 194]
| |
tweede onderzoeker. Als beroep wordt opgegeven ‘Propriétaire’. Op de ledenlijst van 1808Ga naar voetnoot(22) staat hij gerangschikt als vijfde onderzoeker met de graad van ‘Elu’ (uitverkoren meester). Intussen is hij politiecommissaris van Brugge geworden. Op blz. 341 haalt Van den Abeele even ‘La Réunion des Amis du Nord’ aan en schrijft dat deze opvolgers van ‘La Parfaite Egalité’ waarschijnlijk niet eens kennis hadden van het bestaan van een vroegere Brugse loge. Dit durven wij sterk betwijfelen; misschien trof Louis Van Huele wel een mooi geborduurd rozenkruisersschootsvel aan in de nalatenschap van zijn vader? De zoon werd drie jaar vóór het overlijden van de vader ingewijd, wellicht zullen zij van elkaar hebben geweten dat de acacia hen bekend was. Daarenboven blijft men door het initiatief karakter, altijd vrijmetselaar ook wanneer men, om het even om welke reden, ‘in de verstrooiing’ is. Er waren ook Bruggelingen bij andere loges (blz. 312-325) zoals Anselm Odevaere (1744-1810), advocaat bij de Raad van Vlaanderen in Gent. Hij werd in 1766 lid van de loge ‘La Discrète Impériale’ in Aalst. Het echtpaar Odevaere-de Brouwer had twee zonen, Joseph, de bekende schilder en Anselme junior. Beiden werden lid van ‘La Réunion des Amis du Nord’. Joseph werd ingewijd in 1813 en ontving de 2de graad en 3de graad in 1814Ga naar voetnoot(23). Op de ledenlijst van 1818 staat hij abusievelijke vermeld als Pierre Odevaere, Peintre du Roi. Op diezelfde lijst komt Anselme voor met de meestergraad en met als beroep rentenier. Ook hier dus maçons van vader op zoon hoewel wij ons haasten om toe te geven dat er een hemelsbreed verschil bestond tussen de maçonnerie van de 18de eeuw en de Franse vrijmetselarij van het Consulaat en Empire dat in onze gewesten, door toedoen van militaire loges, opnieuw ingang vond. Onze opmerkingen zouden de indruk kunnen wekken dat er nog heel wat kan verbeterd worden aan de biografieën van de hier behandelde logebroeders. Niets is minder waar. De auteur heeft dit gedaan op een onnavolgbare wijze door pijnlijk nauwkeurige raadpleging van de registers van de burgerlijke stand, het uitpluizen van de staten van goed, het raadplegen van de originele ledenregisters van de schuttersgilden en andere genootschappen. Stel dat er geen 23 leden geweest zouden zijn maar 65 zoals bij de loge ‘L'Heureuse Rencontre’ | |
[pagina 195]
| |
in BrusselGa naar voetnoot(24) dan zou de omvang van het boek zeker verdubbeld zijn. Nu krijgen wij van elk een levensverhaal, van de wieg tot het graf, met vermelding van succes in zaken maar ook van de menselijke zwakheden. Alleen bij één broeder raakte hij het spoor bijster nl. Jean-Baptiste Le Cat, een Bruggeling met een Gents loge curriculum. Wij zullen dit hier aanvullen en vooral ook aandacht schenken aan zijn vrijmetselaarsdiploma uit 1766 dat bewaard bleef. | |
Jean-Baptiste Ferdinand Le Cat (1744-1818)Hij werd geboren in Brugge op 14 september 1744 als zoon van Jean-Baptiste Le Cat en Ferdinande Maeyens. Zijn vader werd geboren in Mons en was licentiaat in de geneeskunde en werd militair geneesheer. De zoon Jean-Baptiste Ferdinand huwde met Dorothée Josèphe Temmerman. A. Van den Abeele kon zijn maçonniek curriculum reconstrueren, maar vond na 1773 niets over hem terug ook niet met betrekking tot zijn beroepsloopbaanGa naar voetnoot(25). Hij was achtereenvolgens advokaat bij de Raad van Vlaanderen, schepen van de Heerlijkheid Sint Pieters te Gent en tijdens de Franse tijd rechter (1800-1809) in de rechtbank van eerste aanleg te GentGa naar voetnoot(26). Hij was één van de voornaamste medewerkers van het tijdschrift ‘den Vlaemschen Indicateur ofte Aenwijzer der Wetenschappen en Vrije Konsten’ dat wekelijks te Gent verscheen van 1779 tot 1787. Dit hoogstaand blad gewijd aan wetenschappen, letteren en kunsten, werd beheerst door de ideeën van de VerlichtingGa naar voetnoot(27). In 1783 richtte hij een brief aan keizer Jozef II in verband met een gerechtelijke hervorming. Ook later blijft hij zich als jurist doen opmerken. Zo was hij de eerste om het wetboek van burgerlijke rechtspleging in het Nederlands te vertalen. Op 5 mei 1806 gaf Prefekt Faipoult de toelating tot drukken op voorwaarde dat de rechtbank zelf de Vlaamse tekst conform verklaarde aan de Franse. Zulks gebeurde op 9 augustus 1806Ga naar voetnoot(28). Bij de hervor- | |
[pagina 196]
| |
ming van de rechtbank in 1810 werd hij niet opnieuw benoemd. Hij was toen reeds 65 jaar en bij de voorstelling van de kandidaten schreef procureur-generaal Mercx over hem: ‘fortune médiocreGa naar voetnoot(29), avocat et juge dans les différens tribunaux depuis l'an 4, dans l'ancien régime il était bailli, juge actuel. II n'est pas fort mais peut encore rendre des services, du reste assez probe et intègre et puissant à ce titre de la considération’Ga naar voetnoot(30). Le Cat werd op pensioen gesteld maar in 1811 deed hij opnieuw een aanvraag om rechter te wordenGa naar voetnoot(31), hoewel zonder direkt resultaat. In 1813 werd hij vermeld als de oudste advokaat van Gent om nadien nog vrederechter benoemd te worden van het kanton Evergem wat hij zou blijven tot aan zijn overlijden. Hij stierf te Gent, bijna 74 jaar oud, op 17 oktober 1818Ga naar voetnoot(32). | |
Het vrijmetselaarsdiploma van Jean-Baptiste Le CatIn 1763 werd er in Gent een loge gesticht onder de benaming ‘La Candeur’, die zoals ‘La Bienfaisante’ (Gent, stichtingsjaar 1765), haar constitutiecharter had gekregen van de Nederlandse ‘Grootloge’Ga naar voetnoot(33).
Op 28 december 1764 liet de pas gestichte loge weten dat ze de werkzaamheden zou staken omdat men door overinvestering in de tempeluitrusting, de financiële verplichtingen ten overstaan van de Nederlandse grootmacht niet kon nakomen. A. van den Abeele vindt het vreemd dat er niettemin een vrijmetselaarsdiploma door ‘La Candeur’ werd uitgereikt in 1766 nl. dat van Le Cat. Dit hoeft ons niet te verbazen want reeds in een schrijven van 18 januari 1765 en herhaald op 15 februari 1765 had men de Nederlandse ‘Grootloge’ in den Haag laten weten dat men de werkzaamheden had hervat | |
[pagina 197]
| |
Ga naar voetnoot(34). Het certificaat of meesterdiploma van J.-B. Le Cat werd in 1911 afgebeeld en besproken door P. DuchaineGa naar voetnoot(35) en als illustratie overgenomen door A. Van den AbeeleGa naar voetnoot(36). Aangezien Duchaine geen bewaarplaats opgaf was het voor de auteur niet mogelijk om het origineel document te beschrijven. Het berust in de Centrale Bibliotheek van de Rijksuniversiteit te GentGa naar voetnoot(37) dank zij de goede zorgen van de niet onverdienstelijke Gentse historicus Prosper Claeys (1834-1910)Ga naar voetnoot(38). In zijn ‘Notes et Souvenirs’ wijdde hij een hoofdstuk aan de geschiedenis van de Gentse loges waarin hij melding maakt van het feit dat hij in het bezit is van het diploma van J.-B. Le CatGa naar voetnoot(39).
Het certificaat is van papier (afm. 32,5 × 20 cm) en heeft ook een onbeschreven kant van dezelfde afmeting. Dit tweede blad kon als bescherming dienen van de met inkt geschreven tekst. Het geheel kon (blijkens de vouwsporen) in vier delen gevouwen worden zodat het een soort maçonniek paspoort werd. Op het stuk komen de handtekeningen voor van de achtbare meester Paulus De PauwGa naar voetnoot(40) en van J.B. Le Cat gewoon tussen de andere namenGa naar voetnoot(41). Ook ko- | |
[pagina 198]
| |
men er de handtekeningen op voor van verschillende broeders van de Gentse loge ‘La Bienfaisante’ en de Leuvense loge ‘La Parfaite Amitié’. Het diploma is ook voorzien van twee lakzegels en blijkens het randschrift is het ene zegel dat van ‘La Parfaite Amitié’ uit Leuven, het andere zou dan normaal gezien van ‘La Candeur’ moeten zijnGa naar voetnoot(42). In ieder geval is het duidelijk dat dit diploma een weinig geslaagd voorbeeld is: men gebruikte papier in plaats van het gebruikelijke perkament, er is geen afhangend zegel, er komen andere handtekeningen op voor naast die van de dignitarissen van de eigen loge, het vertoont geen enkel maçonniek symbool ter versiering. De aanhef en de terminologie van de tekst is wel conform aan ‘de stijl der vrije metselaren’. Vanaf ca. 1770 werden de meeste maçonnieke diploma's, ook bij ons, echter in gedrukte versie uitgevoerd maar ze waren nog niet gestandardiseerd. Het werd alleen aan meesters uitgereikt en kon dienen als legitimatie bij het bezoek aan andere loges. Het kwam reeds vroeg in gebruik (ca. 1730) en tot aan de oprichting van het ‘Grootoosten van Frankrijk’ (1773), die als Obediëntie regulerend en centraliserend optrad, leverde in Frankrijk iedere werkplaats zijn eigen diploma's afGa naar voetnoot(43).
In de Oostenrijkse Nederlanden werd een project tot uniformisering van de maçonnieke diploma's besproken op het elfde Convent van de Provinciale Grootloge te Antwerpen in 1784Ga naar voetnoot(44). In Nederland werd pas een gelijkaardig voorstel gedaan in de vergadering van de Grootloge van 8 juni 1794 en men verwees daarbij naar het gebruik in andere landenGa naar voetnoot(45). Het zou wel tot 1797 duren vooraleer de daartoe aangestelde commissie een ‘Concept Exemplair’ ter beoordeling | |
[pagina 199]
| |
kreeg voorgeschoteldGa naar voetnoot(46). Voor afbeeldingen van diverse soorten diploma's verwijzen wij naar de mooie catalogus ‘een eeuw Vrijmetselarij in onze gewesten’ (Brussel, ASLK-galerij, 1983). | |
J.B. Le Cat en ‘La Constante Union’Het verhaal is hier nog niet af aangezien Le Cat van ‘La Candeur’ overstapte naar een andere Gentse loge nl. ‘La Constante Union’. Op 9 december 1773 authentificeerde hij een afschrift van een diploma dat in 1770 door de loge ‘La Constante Union’ was uitgereikt aan Antoine De VinckGa naar voetnoot(47). Volgens A. Van den Abeele werd ‘La Candeur’ als ‘dormante’ gemeld vanaf 1768Ga naar voetnoot(48). Wij weten niet waar hij zich op steunt; in ieder geval meent H. De Schampeleire dat deze loge actief was van 1763 tot circa 1773 en opnieuw rond 1785-1786Ga naar voetnoot(49). ‘La Constante Union’ was actief van 1764 tot omstreeks 1773 en van circa 1781 tot 1786Ga naar voetnoot(50). Hoe dan ook Le Cat ondertekende in 1773 in zijn functie van adjunctsecretaris en redenaar. In 1774 moet deze loge ingesluimerd zijn en bij een poging tot heroprichting van de kolommen begin 19de eeuw was hij niet meer betrokken zo min als bij de stichting van één van de andere loges in de Franse tijdGa naar voetnoot(51).
Om onze bespreking te besluiten herhalen wij dat de luttele opmerkingen die wij kunnen maken schril afsteken tegen de geboden kwaliteit. De auteur heeft het geluk gehad om originele documenten te ontdekken die hij in bijlage afdrukt. | |
[pagina 200]
| |
Vooral het logereglement uit 1771 is bijzonder interessant maar wordt in feite te weinig verklaard. Daar waar hij wel ingaat op de maçonnieke gebruiken trekt hij soms verkeerde conclusies bijv. met betrekking tot de positie van de ‘frère servant’ in de loge (blz. 333), in de 18de eeuw zo totaal verschillend van het begin van de volgende eeuw toen het Grand Orient de France (1806) zonder veel omhaal durfde schrijven: ‘Ils se tiendront toujours dans la salle des pas perdus’Ga naar voetnoot(52). In de 18de eeuw werden zij nog in de broederketen opgenomenGa naar voetnoot(53). Voor heel de problematiek van de ‘gelijkheid’ verwijzen wij naar de bijdrage van de H. De SchampheleireGa naar voetnoot(54). Maar dat er menig Brugs ‘parfait maçon’ niet zo volmaakt was heeft A. Van den Abeele meer dan duidelijk gemaakt. W.P. Dezutter |
|