Biekorf. Jaargang 88
(1988)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||||||||||||||
[Nummer 2]Ieper in het hongerjaar 1740Onder de hardste en meest ongenadige winters die de 18de eeuw kende zijn ondermeer die van 1709 en 1740 berucht gebleven. De winter van 1709 duurde kort, maar was ongemeen koud en het koren vervroor op het land. Die van 1740 was even streng maar sleepte maanden aan en bracht onmiddellijk nare gevolgen mee zoals een algemene levensduurte, tekort aan graan en dus ook een tijd van hongersnood, hoge sterftecijfers en criminaliteit.
Tot hiertoe werd de winter van 1740 in Vlaanderen nog niet tot in detail bestudeerd. Alleen aan het hongerjaar 1740 in de stad Leuven werd een uitvoerige monografie gewijdGa naar voetnoot(1). In de meeste dorps- of stadsgeschiedenissen wordt deze ellendige winter nauwelijks vermeld en blijven de gevolgen ervan onbesproken. De troonsbestijging in 1740 van keizerin Maria Theresia geniet meer belangstelling dan de gure winter en de hongermaanden van 1740. Toch kunnen we in grote trekken deze crisistijd beschrijven, alhoewel het verloop en de gevolgen van het fenomeen ongetwijfeld verschilden van plaats tot plaats. | |||||||||||||||||
En harde winterHet najaar van 1739 was gekenmerkt door overvloedige regens en een zwakke en middelmatige graanoogst. De regering legde daarom al op 28 november 1739 een verbod op de uitvoer van granen. Bijna gelijktijdig werden er maatregelen getroffen tegen het verbruik van graan in de jeneverstokerijen en in de bierbrouwerijen.. | |||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||
Op 4 januari 1740 begon het te vriezen. Het bleef hevig vriezen tot 8 maart. De koudste dag was 11 januari 1740 toen het kwik daalde tot 18 graden onder nul. Veel winterkoren was verloren door de vorst. Na de vriestijd volgde er een lange periode van koude, regen en wind tot begin juni. Op 2 en 3 mei vielen er nog dikke pakken sneeuw. Het koren kwam zeer traag uit, zodat het graan in 1740 ook maar laat kon worden geoogst. Deze oogst was vrij goed, van een behoorlijke kwaliteit en overvloedig genoeg om geen voedseltekort te vrezen, en toch heerste er hier en daar hongersnood.
Van in het begin van de vorstperiode in januari-februari 1740 schoten de graanprijzen plots de hoogte in. Hamsteraars sloegen de beschikbare voorraden op en speculeerden bewust op een voedselschaarste, waardoor de prijzen nog verder zouden stijgen. Vooral de stedelijke bevolking geraakte in paniek, ook al omdat het te verwachten viel dat de oogst van 1740 door het ongure voorjaarsweer langer op zich zou laten wachten. De bevoorrading tussen de oogsten van 1739 en 1740 kwam in het gedrang.
De regering greep wel in, maar het werd zelfs mei 1740 toen de eerste maatregelen werden genomen om de beschikbare broodgranen te tellen. Voor Vlaanderen vaardigde de Raad van Vlaanderen te Gent deze telverrichtingen uit op 7 mei 1740. Uit gedeeltelijk bewaarde opgaven bleek dat er te lande wel voldoende voorraden warenGa naar voetnoot(2), maar ze werden niet te koop aangeboden.
In de steden was de situatie intussen penibel geworden. Daar was men uitsluitend aangewezen op de stedelijke graanmarkt, waar de boeren van buiten de stad hun graan te koop aanbrachten. De onrust in de stad die gepaard ging met plunderingen en opstootjes, was op haar beurt vaak de oorzaak dat de landlieden niet met hun graan naar de stad durfden komen. Zo ontstond er een eerder kunstmatig voedseltekort, een steeds stijgende levensduurte en een noodtoestand die het platteland niet kende. De stedelijke besturen hebben dan ook, elk op hun manier en meestal op totaal verschillende wijzen, vaak soms onbeholpen en gewoonlijk laattijdig, met wisselend succes op deze plotse crisis ingespeeld. | |||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||
Graan werd door het landsbestuur via importeurs uit Brussel aangekocht in Holland. Toen men evenwel constateerde dat er eigenlijk nog genoeg graan in het binnenland was, werd het verbod opgelegd er nog in te voeren uit Holland en werden de graanwoekeraars harder aangepakt. Deze tijdelijke maatregelen van overheidswege, in der haast genomen ter bescherming van de bevolking, waren eigenlijk te protectionistisch, belemmerden daarenboven de graanproducenten in hun gewone handel en tastten uiteindelijk de fiscaliteit aan van de Oostenrijkse Nederlanden. De graantoevoer uit Nederland, die pas op dreef kwam begin juni 1740 werd vlug afgeremd, ook al omdat intussen in Holland zelf de graanprijs gevoelig gestegen was.
De nieuwe oogst, die betrekkelijk laat ingezolderd werd, bracht de redding. De verbodsbepalingen inzake in- en uitvoer van granen en op het stoken van graanjenever bleven nog tijdelijk van kracht, maar inmiddels was de hoogste nood bezworen. In het najaar van 1740 begon een periode van relatief goedkope graanprijzen; de pieken der lente- en zomermaanden uit 1740 werden niet meer gehaald.
Zijn de weersverschijnselen en enkele algemene bevindingen nopens deze crisis algemeen gekend, dan is dit heel wat minder het geval met de gevolgen die voortvloeiden uit deze noodsituatie.
Daar was vooreerst de nooit geziene duurte van graan en van sommige andere levensmiddelen. De lagere bevolkingsklassen konden daarom onvoldoende graan of brood kopen en leden honger. Bakkerijen en boerderijen werden geplunderd en in brand gestoken. De mensen verzwakten en het aantal sterfgevallen door honger, ondervoeding en koude liep onrustwekkend op. In zoverre bekend is, kwamen er evenwel geen epidemieën bij. Het ongeluksjaar 1740 bracht ook mee dat de aardappel die in sommige middens nog niet zo populair was, nu overal en definitef als een volwaardig volksvoedsel ingang vond.
Er werden, vooral in de steden, minder geboorten genoteerd; daarentegen steeg het percentage onwettige geboorten gevoelig en is er een daling merkbaar in het aantal huwelijken. In Leuven, maar zeker niet bij ons, werden meer kinderen te vinden gelegd dan voordienGa naar voetnoot(3). Er stierven veel meer | |||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||
mensen dan in de vorige en de volgende jaren. Het hongerjaar 1740 had dus nefaste gevolgen op demografisch gebied. Dat de criminaliteit in de steden toenam is duidelijk.
Over het algemeen heeft het platteland deze crisis gemakkelijker overwonnen dan de steden, die voor hun bevoorrading afhingen van de landbouwers uit de omliggende dorpen. De toestand verschilde zeer waarschijnlijk grondig van stad tot stad en hing in zekere mate af van de durf, de ondernemingsgeest en het vooruitzicht van de stadsbestuurders, van allerlei toevallige factoren en zelfs van de traagheid of de vlugheid waarmee de voorschriften van de centrale overheid werden opgevolgd. | |||||||||||||||||
De toestand in enkele stedenHet is niet gemakkelijk de hongersnood van 1740 in onze steden weer te geven en na te gaan of de bevolking zwaar of minder zwaar door de ramp werd getroffen. Van enkele steden (Torhout, Roeselare, Diksmuide, Poperinge, Oostende,...) weten we eigenlijk niets af van het graantekort en de hongersnood in 1740.
In Brugge lagen de graanprijzen in de harde wintermaanden en in de voorjaarsmaanden van 1740 gevoelig hoger dan voordienGa naar voetnoot(4). Maar het stadsbestuur heeft waarschijnlijk geen graan aangekocht in het buitenlandGa naar voetnoot(5). Over de crisis van 1740 te Brugge zijn tot op heden geen gegevens beschikbaar; de Brugse historici hebben nog onvoldoende aandacht besteed aan het hongerjaar 1740 in hun stadGa naar voetnoot(6).
In Oudenaarde trad het stadsbestuur wel actief op en kocht rogge aan in Pruisen. Deze rogge kwam toe met twee schepen op 26 juni 1740, toen er al veel ellende en honger was geleden | |||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||
en de sterfte onder de inwoners al heel wat slachtoffers had gemaaktGa naar voetnoot(7). Voor Oudenaarde was 1740 een rampjaar.
Veurne, toen een kleine stad gelegen midden in een vruchtbaar landbouwgebied, was blijkbaar minder getroffen dan andere en grotere steden. Op 7 mei 1740 werd beslist in Duinkerke een scheepslading tarwe aan te kopen. Zo kon op 20 mei bij resolutie van de wet en in een generael kerckgebodt gepubliceerd worden dat er weldra tarwe ter beschikking van de inwoners gesteld zou worden: Engelse tarwe tegen 25 pond de rasiere, Hollandse tegen 24 pond en de ghone ghecomen van Dantzyck tegen 20 pond. De graanverkoop in Veurne startte op 8 juni 1740 en zou lopen tot 19 september 1741. Het register van deze verkopen bestaat nog en bevat vele namen van gezinnen uit de stad Veurne, maar in evenredigheid heel wat minder uit de omliggende dorpen, want benevens de ingezetenen van stad en kasselrij konden ook de militaire, de stede van loo ende andere heerlickheyden zich in Veurne komen bevoorraden.
Het stadsbestuur van Veurne was bijzonder waakzaam en geraakte zelfs in de Raad van Vlaanderen te Gent verwikkeld in een proces met Diksmuide, dat gelegen was in het Brugse Vrije, omdat er verbod was opgelegd geworden aan inwoners van buiten de kasselrij Veurne om graan aan te kopen op de markt van VeurneGa naar voetnoot(8).
In het stadsarchief van Tielt en in dit van Nieuwpoort berusten nog de telkohieren van het graan in mei 1740. In Tielt werd rogge verkocht aan de mensenGa naar voetnoot(9) en het Nieuwpoortse archief bevat een dossier over ‘uitvoer van graan’ in 1740-41Ga naar voetnoot(10). Wat deze steden echter precies ondernamen om het voedseltekort te bestrijden is niet bekend.
In Kortrijk en in Gent braken hongeroproeren uit in de maand april, een vermoeden dat er al in de eerste maanden honger en een nijpend tekort aan voedsel heerste.
In Menen kocht het stadsbestuur broodgraan ‘pour en faire | |||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||
la distribution aux habitants nécessiteux’Ga naar voetnoot(11), maar wij weten niet of hiermee gratis uitdelingen worden bedoeld ofwel verkoop tegen lagere prijzen. Het zou de moeite lonen geval per geval na te gaan wat de Vlaamse steden in 1740 hebben ondernomen om hun inwoners van het nodige graan te voorzien en de hongersnood te bestrijden.
Te Leuven in het hertogdom Brabant, werden talrijke maatregelen van stadswege voorgeschreven, maar de inwoners leden honger en de sterfte was aanzienlijk; alle mogelijke nadelige gevolgen van de voedselcrisis zijn in Leuven voelbaar en meetbaarGa naar voetnoot(12). Een zeer voorlopige balans van al deze gegevens schijnt erop te wijzen dat Vlaanderen minder getroffen werd dan bijvoorbeeld Brabant.
Ook in het buitenland heerste hongersnood. Zo is het geval bekend van de stad Dowaai. In 1740 slaagde het stadsbestuur van Dowaai er maar niet in om graan van buiten uit in te voeren omdat het verwikkeld geraakte in een dispuut nopens de voorrechten van de stedelijke bakkers en de graanhandelaars, zodat het einde juni werd vooraleer uit Duinkerke graan aangebracht kon worden. De onderhandelingen hiertoe vingen pas aan einde mei. Intussen had de ramp al vele slachtoffers gemaaktGa naar voetnoot(13). | |||||||||||||||||
In de stad IeperHet verlies van het stadsarchief van Ieper, maakt een studie van de hongersnood in deze stad bijzonder moeilijk. Het stadsarchief bevatte vóór 1914 talrijke stukken over de hongersituatie en de maatregelen tot aankoop en verdeling van graan in 1740-41Ga naar voetnoot(14). Van alle bekende stadsarchieven in Vlaanderen had dit van Ieper ongetwijfeld het grootste aantal bundels bewaard met gegevens over de bestrijding van de hongersnood van 1740, op zichzelf reeds een vermoeden dat het stadsbestuur van Ieper zich wel bijzonder ingespannen heeft om de ramp te keer te gaan en de voedselvoorziening in de hand te houden. | |||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||
Bij gebrek aan bewaard archief moeten we dan ook de meeste inlichtingen putten uit de gelijktijdige kronieken van Ieper, die onder het jaar 1740 uitvoerig uitweiden over wat er in hun stad is gebeurd.
Alleen de kroniek van kanunnik Henri Le Couvreur († 1802) rept geen woord over 1740. Vooral de kroniek van Guillaume De la TombeGa naar voetnoot(15) geeft de meeste en de nauwkeurigste details over 1740; dit komt omdat De la Tombe als schepen van zijn stad dagelijks van nabij de strijd tegen de hongersnood kon volgen. De andere kroniekschrijvers BoetemanGa naar voetnoot(16), De Feu-VlaeminckGa naar voetnoot(17), RamautGa naar voetnoot(18) en de naamloze auteur van een kroniek bewaard te Gent in de Universiteitsbibliotheek, zagen maar van buiten uit wat het stadsbestuur beraamde en uitvoerde, maar niettemin is hun getuigenis merkwaardig omdat er eenparig in bevestigd wordt dat Ieper in tegenstelling tot andere Vlaamse steden het jaar 1740 doorspartelde zonder verliezen, iets wat andere stadskroniekers niet durfden of konden neerschrijven.
Het Ieperse stadsbestuur trof vooreerst en vooral buitengewoon vlug de nodige maatregelen om de orde te handhaven. Op 26 februari 1740 werd het verbod uitgevaardigd te maskeren met vastenavond. Op 30 april kreeg de zaterdagmarkt extra bewaking en bescherming met een dubbel wachtpeloton, zodat een oproer vermeden werd, ‘die noghtans tot Ghent, Cortryck ende andere plaetsen gebeurt is’ (De la Tombe). Onmiddellijk daarna werd een stedelijke ordonnantie gepubliceerd waarin gewapende bescherming werd gegarandeerd aan de boeren die de Ieperse markt bezochten. Er was al verboden jenever te stoken en graan buiten de stedelijke graanmarkt rechtstreeks bij particulieren aan te kopen. Er werd ook verboden meer dan één zak graan ineens per marktdag en per gezin of (klooster)gemeenschap aan te kopen. Er werden strenge straffen voorzien op het verbergen van graan (De la Tombe). Enzovoorts. | |||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||
Toch noteren de Ieperse kronieken met ontsteltenis de fors stijgende graanprijzen op hun wekelijkse markt. Na de vorstperiode, dus even na 8 maart 1740, stond het koren te Ieper 34 pond de zak (De la Tombe). Op 25 april waren de graanprijzen in Ieper wel hoog, maar nog matiger dan in andere steden: rogge 14 gulden of 28 pond de zak, tarwe 24 gulden of 48 pond, zemelen 27 gulden of 54 pond en de pameleGa naar voetnoot(19) 24 gulden of 48 pond (Ramaut)Ga naar voetnoot(20). Op 30 april 1740 was dit al 60 pond de zak voor het koren en op 14 mei, in volle crisistijd, gold het koren 72 pond, de pamele 54 pond en de boekweit 22 pond de zak (De la Tombe).
Op dezelfde dag werd in Ieper voor het koren ook 56 à 57 pond per rasiere geboden (Boeteman) of 55 à 56 pond (Kroniek van Gent). Het verschijnen van boekweit onder de broodgranen, die vroeger weinig of niet in Ieper op de markt kwam, wijst op een hongersituatie, want boekweit was in onze streken een graansoort die eerder voor de dierenvoeding diendeGa naar voetnoot(21).
Het stadsbestuur beperkte zich niet enkel tot het beteugelen van misbruiken, tot verbieden en bestraffen; de magistraat van Ieper zag de situatie in het voorjaar al heel vroeg vooruit en trof voorzieningen die elders pas veel later werden overwogen. Nog in de maand maart riep hij de hoofdmannen van de stad bijeen en werd kordaat besloten zo haast mogelijk grote massa's koren uit DanzigGa naar voetnoot(22) aan te kopen, via leveranciers uit AmsterdamGa naar voetnoot(23). Dit broodgraan moest per schip in Ieper toekomen ‘ten dienste van de eerelicke lieden ende de armen’ (De la Tombe). De naamloze Ieperse kroniek (Gent, Univ. Bibl.) bericht dat een Ieperse koopman, Beke genaamd, een schip broodgraan in Danzig had gekocht, maar dat dit schip zeer vlug uitverkocht was en dat sommige ‘grainiers’ en boeren met opzet grote hoeveelheden van dit graan | |||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||
opkochten om de graanprijs kunstmatig hoog te houden! Het Ieperse stadsbestuur heeft uit dit feit zeker de passende lessen getrokken en nam daarom resoluut de situatie zelf in handen. Het sloeg zodoende bewust de reglementering van de hogere overheid in de wind, die voorschreef graan uitsluitend via importeurs uit Brussel aan te kopen. ‘Den heer vooght’ leende daartoe aan de stad uit zijn persoonlijke gelden 6.000 pond als voorschot op de bestelling in Holland.
Op 15 mei werd in Ieper aan iedereen verbod opgelegd wittebrood of taarten te bakkenGa naar voetnoot(24). Intussen arriveerden op 1 juni (Ramaut), toen de nood op zijn hoogst was, in Ieper de Hollandse schepen met broodgraan uit Danzig. Dit graan werd inderhaast gelost en opgetast in de lakenhalle en in allerlei beschikbare ruimten binnen de stad (De la Tombe).
De massale hoeveelheid tarwe en rogge die zo in Ieper toekwam was de voorraad voor één vol jaar en liep op tot 10.362 zakken tarwe en 2.406 zakken rogge. Rekent men alles om in zakken van 50 kgr. dan kwam er in juni 1740 te Ieper ongeveer 638 ton broodgraan toe. Ieper telde in 1740 circa 12.000 inwonersGa naar voetnoot(25), zodat op stadskosten gemiddeld 53 kgr. of gemiddeld één zak graan per hoofd werd opgeslagen.
Dit graan werd verkocht à 30 pond per zak ‘tegen een cyvilen prys elk volgens de groote van hun menage’ (Ramaut). Het vroeg ongetwijfeld een hele administratie, bewaking en zorg om alles bij te houden en de operatie ordelijk te laten verlopen. Het is dan ook te begrijpen dat het verdwenen stadsarchief van Ieper vele stukken bevatte over deze graangeschiedenis. | |||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||
Gedrukte ordonnantiesDe graanpolitiek en de noodmaatregelen daaromtrent liggen eveneens weerspiegeld in de indrukwekkende reeks gedrukte reglementen, verordeningen en ordonnanties die het stadsbestuur liet drukken in het jaar 1740. In die jaren was er in Ieper maar één drukker, Pieter Jacob de Rave in de Zuidstraat. Hij was dus de officiële drukker van de stad. De productie van drukker de Rave begint in 1720 en eindigt in 1745. Uit zijn drukkersatelier kon I. Diegerick 261 verschillende drukwerken terugvinden en optekenenGa naar voetnoot(26).
Rond 1740 drukte de Rave volgende druksels in opdracht van het stadsbestuur: bestuurlijke mededelingen, aanplakbiljetten, reglementen en allerhande administratieve stukken:
Van deze 15 bekende publicaties uit 1740 waren er niet minder dan 13 die rechtstreeks verband hielden met de crisismaatregelen en de bevoorrading van graan in de stad. Het kasselrijbestuur stond in deze aangelegenheid op dezelfde golflengte als de stad. Het betreft hier de volgende drukwerken:
| |||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||
Het aantal 13 is een minimum. Niet alle drukwerken van de Rave werden immers teruggevonden. Zo is er geen spoor aan te treffen van de stedelijke ordonnantie, vermeld door De la Tombe, die even na 30 april 1740 bewapening van de graankonvooien verzekerde.
Hieruit mogen we besluiten dat de stadsschepenen en de hoogbaljuw de situatie van nabij volgden en niets onverlet lieten om door een allesomvattende en alles vooruitziende reglementering de inwoners tegen hongersnood te beschermen. | |||||||||||||||||
François WynckelmanDe man die de ziel was van deze actie was ‘den heer vooght’ (De la Tombe) of ‘myn heere Walhove alsdan vooght van stadt’ (Ramaut). Hij is gemakkelijk te identificeren. Het betreft François Wynckelman de Walhove, een edelman, die zoals zijn vader hoogbaljuw was van de stad Ieper. Hij was heer van Walhove, een heerlijkheid in HoogledeGa naar voetnoot(27) en was tweemaal gehuwd, een eerste maal met Maria Barbara van Caloen uit Brugge en een tweede maal met Marie Florence de Lichtervelde. Hij behoorde tot een vooraanstaande Brugse adellijke familie, waarvan een tak naar Ieper uitgeweken was en er sinds een paar generaties hoge ambten waarnamGa naar voetnoot(28). Hij was een zoon van Jacques Wynckelman († 1700) en Maria Theresia Snouckaert, die bekend stonden als uitzonderlijk rijke lieden, zodat een genealoog ooit schreef dat hun petekind het ver kon brengen ‘grâce à l'influence et à la grande fortune des Wynckelman’Ga naar voetnoot(29). Wynckelmans waren in die jaren ook heer van Elverdinge, van Voormezele, het Metersche en Walhove en van nog vele andere heerlijk- | |||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||
heden en leengoederen in het IeperseGa naar voetnoot(30).
François Wynckelman was hoogbaljuw van de stad en tevens ook van de kasselrij Ieper. Dit verklaart meteen dat hij de situatie beheerste in de stad en in het platteland er omheen, en dat er een volkomen overeenstemming bestond in de politiek die door stad en kasselrij werd gevolgd.
Als hoogbaljuw beleefde hij later in 1757 nog eens een graantekort. Opnieuw reageerde hij snel op de noodtoestand. Het koren stond toen 43 à 44 pond per zak, maar weer liet hij per schip grote hoeveelheden graan aanvoeren zodat het broodgraan onmiddellijk afsloeg tot 22 pondGa naar voetnoot(31).
François Wynckelman stierf op 20 december 1759 ‘et fut inhumé, près de son père, à Ypres’. Hij liet twee kinderen na uit zijn eerste huwelijk, een zoon en een dochter. De dochter huwde met Adolf de Joigny de Pamele, maar in mannelijke lijn is zijn afstamming uitgestorven.
Door zijn doortastend ingrijpen kon Wynckelman, samen met de stadsschepenen, de honger en de massale sterfte van Ieper afwenden. Alle kroniekschrijvers zijn het ermee eens, De la Tombe die toen schepen was op kop, om te getuigen dat Wynckelmans optreden de stad van de zwaarste miseries redde.
Men kan zich afvragen of de stad Ieper wel evenveel, meer of minder armen telde als andere steden. Dit is zelfs bij benadering niet te schatten. Om te beginnen is armoede een sterk relatief begrip. Het is echter een feit dat er in Ieper, de eerste Europese stad die in 1525 een Ghemeene Beurse oprichtte om de sociale bijstand te reorganiseren, in weerwil van het geringe aantal inwoners, uitzonderlijk veel liefdadigheidsinstellingen functioneerden. Een oogopslag in de inventaris van het archief van de Ieperse C.O.O., nu het O.C.M.W., moet ons daarvan overtuigen, alhoewel de auteur van deze inventaris in zijn inleiding schijnt te suggereren dat Ieper in de 18de eeuw een zwaar armoedeprobleem kende | |||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||
Ga naar voetnoot(32). Maar in welke stad was de levensstandaard van de gewone man toen benijdenswaardig? Niettemin was ook de Berg van Barmhartigheid in Ieper een weinig florissante ondernemingGa naar voetnoot(33). Ook dit kan wijzen op minder geldgebrek en dus minder armoede dan elders.
Daar wij eigenlijk zo weinig afweten van de omvang en de bestrijding van de honger in 1740 in andere Vlaamse steden en van de armoede in het algemeen in deze steden, moeten wij voorzichtig zijn met onze conclusies, maar mogen wij toch veronderstellen dat er steden waren met een zwaarder en meer nijpend armoedeprobleem dan Ieper in de 18de eeuw.
Vast staat alleszins dat Ieper, in tegenstelling met andere steden, geen uitzonderlijke sterfte onder zijn inwoners telde en deze crisisperiode ongedeerd kon overleven. Het geval van Ieper in het hongerjaar 1740 mogen we zeker beschouwen als een geslaagd overheidsinitiatief dat tot voorbeeld gesteld mocht worden aan de tijdgenoten en door hen ook zo werd begrepen.
De naam van François Wynckelman, die blijk gaf van kordate aanpak, zin voor initiatief en zelfs van burgerzin, verdient op zijn minst een voetnoot in de geschiedschrijving van de stad IeperGa naar voetnoot(34). L. Van Acker | |||||||||||||||||
Bijlagen1. Kroniek van Guillaume De la Tombe4 Jan. 1740 heeft den grooten bedroefden winter begonnen door de vorst tot den 10 maerte.
26 febr. heeft het magistraet een verbot laten uitgaen inhiberende sigh in de Vastenavont daeghen te masqueren.
3 maerte verbot van graen te vertransporteeren uyt den lande voor den Keyser. | |||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||
In de vrye feeste synder van de omligghende plaetsen veele waeghens met broot te feeste ghecommen de welcke het magistraet jeghens de Backers niet jeghenstaende hun vrydom tot slaes van het gemeente ghementeneert heeft. Naer den doy van den grooten vorst heeft de koude blyven continueren met felle winden en de sneeuw die het opcommende groeiende coren op de landen vernietighde ende het coren alrede geresen tot 34 lb. den sack dede alle menschen bedrukten voor eenen aenstaenden excessiven dieren tydt het aen het magistraet occasie gegeven heeft om reden de hoofmannen op te roupen en met hun eene resolutie te nemen van eene quantiteyt coren ten coste van stadt uyt Dantzick te ontbieden ten dienste van de eerelicke ghemeene lieden ende voor de arme met verbot dat de rijcke noghte weldoende persoonen daeraf niet en souden genieten waer toe den heer vooght 3.000 guldens aen de stadt in leeninghe ghegeven heeft sonder interest.
30 april Wesende saterdagh martdagh ordinaire heeft men aen de hooftwaghten geduerende den mart dobbel waghte gehouden om den omloop van de arme menschen en de soldaeten te beletten die om d'excessive dierte gheen broot en conden hebben want het coren in de 60 ponden golt, waermen de oploop belet heeft die noghtans tot Ghent, Cortryck ende andere plaetsen gebeurt is. Reden waerom de boeren te mart niet en dierven commen. Dheeren van de casselrie hebben daerop doen publiceren dat de boeren vrylick te mart souden commen, en dat sy hun garrandeerden van al dat hun gebeuren soude.
2 en 3 meye heeft gevallen soo eene quantiteyt sneeuw met soo eene felle coude die gedeurt heeft tot uitganck juny dat al het coren om segghens verdwenen is en dit jaer quaelick geen opgedaen en heeft. Hetwelck de arme menschen genootsaeckt heeft van broot van geerste, haver, bouckwiet, boonen en de erweten te eeten ende eerappelen, jae draf en andere vuyligheyt, hetwelcke soo groot eene sterfte tlant door veroorsaeckt heeft al of de peste doen conde, uitghenomen t Yper welcke stadt Godt besonderlick gespaert heeft, want men min stierf als andere jaeren. Daer wiert oock genever ofte andere graen winnen te stooken om de consomptie der graenen te beletten. Oock wiert verboden graenen op solders te vercoopen ende meer als eenen sack op eenen martdagh te coopen door de cloosters en de meeste familien. D'andere minder familien naer advenante min. Oock verbot van graenen te verbergen ende visite gedaen soo buyten als binnen de stadt om te sien wat graenen elck in syn besit hadde met order op groote peinen aen een ider te declareeren wat quantiteyt graenen ofte meel een ider hadde.
14 meye wiert het coren vercoght 72 lb. par., de pamele 54 lb., de boekweit 24 lb., het hoy 60 lb. reden waerom men verboot witte brooden ende andere gheback te bakken ende indien het magistraet niet ghesorght en hadde het coren hadde dobbel ghegolden, maer het magistraet ontfanghen hebbende hun coren van Dansik gaven het aen de arme men- | |||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||
schen voor 30 lb. pars. obligerende de bakkers van coren ter halle te coopen regulerende het loot van hun broot in advenante van 30 lb. den sack ende ontboden andermael coren van Dansick niet jeghenstaende het verbot van het hof van Brussel dat ordonneerde coren van den traitant te copen tot Brussel een derde dierder
Daer is te noteren dat de gheele quantiteyt coren dat het magistraet in al heeft doen commen daernaer daertoe gheassocieert met het gonne van de casselrie bestont in 10.362 sacken terwe ende 2.406 sacken rogghe de welcke laghen op de halle gheel de plaetse waer men de feeste hout soo lanck als sy is die de hallestraete maeckt. De Kercke van OLV gasthuys lagh oock vol ende de plaetse onder de halle die men de Loije noempt door welcke voorsienigheyt van het magistraet van Yper belet is gheweest datter binnen dese stadt geene meenighte van hongher gestorven en syn anders hadden hier menighte sekerlick gestorven van honghersnoot om reden dat alle de ghemeene menschen binnen dese stadt uitgeput waeren door den langhen ghedeurighen slechten tijdt die het hier ten tijde van dese dominatie ghemaeckt heeft in welcken tijdt geene negotie binnen dese stadt om en gonck ende niet voor de ambachxlieden te winnen en was want niemant en dede omsegghens wercken ten sy waer uyt sy niet en conden. (in privé bezit) | |||||||||||||||||
1. Kroniek van Gerard De Feu(1740) Ten selven jaere heeft het eene aldergrootste koude geweest ende alle de coorens vervrosen, alsoock eene seer groote dierste van levensmiddelen, om welcke reden het magistraet ontboden heeft uijt holland eene grootte quantiteijt dantsickx cooren, het welke wiert vercoght 30 pont parisis de rasiere. (Kon. Bibl. Brussel, Fonds Merghelynck, nr. 142) | |||||||||||||||||
3. Kroniek van Boeteman-VlaeminckAnno 1740 den 14. meij isser een groote dieste gheweest van levens middelen soo dat cooren opde marckt van jper goldt viffenvightigh ende sesenvightigh pondt de rasiere ende het hoij vijf ponden grooten van hondert bondels het welcke men niet veel ghesien en heeft, maer in de maendt junij is op het versouck van d'heeren van massistraet eene groote quantiteijt van cooren ghearriveert voor een jaer het welcke quam van danzick ende hollands tselve wiert gheleijdt op het stadhuijs ende meer ander platsen waer door het ghemeente grootelijckx ghesolageert wiert.
(Kon. Bibl. Brussel, Fonds Merghelynck, nr. 143A). | |||||||||||||||||
4. Kroniek van Pieter Martinus Ramaultanno 1740 op den 25 april goldt het kooren binnen Ipre niet meer als desen volghenden prijs, te weten rogge 14 gulden de sack, de terwe 24 gulden, de semele 27 gulden, de pamele 24 gulden, de boonen 10 gulden | |||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||
15 stuyvers, voor drie hondert en thien bondels hoey moest men geven 93 guldens, in de maendt van mey goldt het kooren 56 pondt de sack, waer uyt men kan oordeelen het schroomelycke dier leven, dese dierte wiert meest veroorsaeckt (door 3 maenden sterke vorst, die alles dede vervriesen tot de steenputten toe en de boomen bosten open door de vorst) door eenige grainiers ende ander koorenbytters, die alles afkochten ende opsloten, die verdienen opghehangen te worden, want sy hebben by duijsende arme menschen broodt-honger doen lijden, ja daer soudender menige van hongher gestorven hebben, waer het saecke dat Godt de herten niet verlicht en ghadde van ons magistraet ende besonderlyk van myn heere walhove (alsdan vooght van stadt) de welcke op den eersten van juny een groote quantiteyt van kooren voor een geheel jaer hebben doen kommen van Danswijck, door de welke het gemeente grootelyckx gesolageert wiert, want men verkocht het selve op het stadthuys, voor eenen cyvylen prys, elck volgens de groote van syn menagie. (Stadsbibliotheek Ieper, zonder nr.) | |||||||||||||||||
5. Naamloze Ieperse kroniek, 18de eeuwAnno 1740 heeft het zoodaenig gevroozen, wel 3 maenden lanck zelve tot in de steenputten, datmen daer uyt geen waeter meer en konde putten, jae tot de boomen toe borsten van de koude; het kooren en de rogge was ook alle vervroozen, ten zy eenige lente graenen als pameele die men te meye zaeyde tot levens middel der menschen; zoo dat het kooren 55 a 56 pond de raziere gold, het hoey 5 pond groote vlaemsch voor het 100 bondels, en de andere etelyke waeren naer advenante diere; het welke van des menschen leven niet gebeurd en was. Nota dat dit eenen gemakten dieren tyd was, ter oorzaeke van eenige graenieren die het kooren afkogten; als ook de boeren die gheordonneert waeren door de heeren van de Casselrie van Yper te declareeren, elk hoeveele kooren zy nog by hadden, maere zeyden er al weynig te hebben, en zommige hadden er nog wel voor twee ousten, maer wilden het dierder verkopen maer wierden bedrogen, omdat eerst mynheere Beke, inwoonder der stad van Jper, coopman, een schip gelaeden met kooren heeft doen komen van Dantzyk, die hy aen het gemeente voor eenen geringen prys verkogte, maer de boeren en andere quaemen het zelve ook afkoopen, dat het eyndelyk weder zoo dier wierd, dat den voogd der stad mynheer Wijnkelman eene merkelyke somme geld vooruyt heeft gegeven tot het doen komen van Dantzyck meenig kooren, als ook van Holland, die arriveerde onttrent de maend oust ten jaere 1740; van te vooren gold het kooren 56 pond, en dit van Dantzyck gaeven zy voor 32 pond, daer naer is er nog twee reyzen naer een gekomen; de eerste reyze gold het 30 pond en de tweede reyze 28 pond, zoo dat de halle, het gasthuijs op de marckt en de loeye met nog andere solders laegen alle vol en het kooren sloeg alle 14 daegen van eenen gulden af, tot 9 guldens en bleef alzoo tot dat men zag dat den oust van tjaer 1741 die wel te weege was, maer men sloeg het nog af tot 6 guldens t'inlands kooren, en het uytlands tot 5 guldens en nog minder. (Universiteitsbibliotheek Gent, Hs. nr. 616) |
|