Wevers uit Nieuwkerke in Torhout (1550)
In het landelijke Nieuwkerke bij Kemmel floreerde er een sterke lakenindustrie, die met een kwaad oog werd bekeken door het naburige Ieper. De stad Ieper slaagde er herhaalde malen in om, ter bescherming van haar eigen draperie, van de Centrale Overheid ordonnanties los te krijgen waarbij het verboden werd te weven binnen een straal van drie mijlen buiten de stad.
In de jaren 1545 bevestigde keizer Karel nog maar eens dit privilegie. Vóór hem hadden Lodewijk van Nevers (1322), Filips de Goede (1428) en nog andere vorsten, laatst nog Filips de Schone (1501) dit eveneens voorgeschreven. Wel had keizer Karel een uitzondering gemaakt voor de lichte draperie, maar voor de Nieuwkerkse lakenindustrie betekenden de maatregelen uit 1545 een zware klap, zeker in die jaren toen de draperie het zeer moeilijk had (E. de Sagher, Notice sur les archives communales d'Ypres, 1898, blz. 122-125).
Nieuwkerkse wevers weken uit naar elders om hun beroep uit te oefenen. Het register der poorterlijke inschrijvingen van Torhout (Stadsarch. Torhout, nr. 136), begonnen in 1523, bevat de namen van drie gezinnen die in 1550 poorter werden in de stad Torhout: Michiel de Queekere (21 maart 1550 n.s.), Jacop van Beemes, ‘hem ghenerrende met draperie’ en Passchier Mahieu (beiden op 15 oktober 1550). Alle drie waren ze afkomstig uit (West)nieuwkerke bij Ieper, en niet uit (Oost)nieuwkerke bij Roeselare, want van de eerste was zijn vrouw van Mesen en bij de andere twee staat ‘West-Nieuwkercke’ en ‘Nieukercke boven Ypre’. In 1551 zegde Mahieu al weer zijn poorterschap op.
Het is niet uitgesloten dat de kleine stad Torhout, net zoals Brugge in die jaren deed en ook al enkele decennia vroeger had gedaan, met opzet Nieuwkerkse wevers had aangetrokken om in Torhout een bescheiden ekonomische relance op gang te brengen, o.m. door een poging om de lichte draperie of de saaiweverij te introduceren.
L.V.A.