Kapelanijen te Diksmuide in 1787
Van Diksmuide zijn de aangiften bewaard van vier kapelanijen, toen Jozef II in 1787 inkomsten en oorsprong der kapelanijen en andere kerkelijke beneficies opvroeg (Alg. Rijksarch. Brussel, Rekenkamer, nr. 46.829).
Eerst het beneficie van de Pitance Casterael in 't Capittel der Pittance der stede van Dixmuyde, in het bezit van Joannes Franciscus Rycke, oud 22 à 23 jaar, geboren uyt de souvereyne vrije heerlyckheyd Boxmeer als nu studeerende de theologie inde universiteyt tot Loven. Daar was geen andere fondatietitel voorhanden dan de oude immemoriale possessie ende dementie die daer wort van gemaeckt in het denombrement der heerlijkheid van Diksmuide, synde een leen releverende van het leenhof vanden Burgh van Brugghe.
Van de kapelanij van Onze-Lieve-Vrouw in de Sint-Niklaaskerk te Diksmuide wist men nog de naam van de stichter: Joannes Reubins. De kapelaan in 1787 was Arnoldus Pulinx, kapelaan van Sint-Walburga te Brugge, maar de fondatietitel, die waarschijnlijk te vinden was in het archief van Sint-Donaas te Brugge, kon niet voorgebracht worden.
Een derde aangifte kwam van de kapelanij van het begijnhof. Ook hier dacht men dat de titel in het archief van Sint-Donaas moest steken, maar hij was momenteel onvindbaar. De titularis van deze kapelanij was priester Jan de Witte, kapelaan van Sint-Donaas te Brugge.
Er was dan nog een kapelanij gesticht in het Sint-Janshospitaal te Diksmuide, waarvan de kapelaan Francis de Breuck was, onderpastoor te Kaprijke. Maar wat de oorsprong of de stichtingsakte betrof, moest weeral negatief worden geantwoord.
Al met al een vermoeden dat de fundaties in Diksmuide zeer oud waren, aangezien van bijna geen enkele in 1787 nog iets over de oorsprong meegedeeld kon worden.
L.V.A.