De visserij te Heist in 1810-1837
De maire van Heist beschreef op 4 juli 1810 uitvoerig de toestand van de visserij in zijn gemeente aan de prefect te Brugge (Rijksarch. Brugge, Fr. Arch., nr. 2921). Heist telde 40 vissers met 8 barques employées à la pêche. Er was een garde de pêche in functie, die de sloepen moest beletten in zee te gaan als de Engelsen naderden. Vóór de Franse Tijd zou Heist, steeds volgens dit rapport, niet minder dan 55 vissers hebben geteld.
Bij decreet van 21 december 1810 mochten de vissers tussen Fécamp en Valéry-sur-Somme weer 's nachts vissen. De Handelskamer van Brugge vroeg aan de prefect te Brugge hetzelfde toe te staan voor Blankenberge en Heist. Op 29 december 1810 werd deze vraag in Parijs door de Minister van Binnenlandse Zaken behandeld in een brief aan de Algemene Rijkspolitie. In januari 1811 steunde onze prefect de vraag van de Handelskamer van Brugge en (bij wijze van proef?) werd aan de vissers van Heist toegestaan drie nachten naeen uit te varen.
Op 29 augustus 1812 vroegen de Blankenbergse armateurs de barques de pêche hetzelfde aan voor Blankenberge aan de Ministre des Marines et des Colonies. Heist telde toen nog steeds 8 schepen en Blankenberge 32.
De vloot en de vissersbevolking van Heist bleven nogal stabiel. Op een bevolking van 532 inwoners werden er bij een telling in 1815 49 personen als visser geboekt (M. Coornaert, Heist en Eiesluis, blz 236) In 1837 was de Heistse vloot gestegen tot 12 sloepen met 60 bemanningsleden, maar de visserij had het hard en was een marginaal bedrijf geworden (M. Coornaert, Koudekerke-Heist, blz. 55).
L.V.A.