De eeuw van de Beeldenstorm
Onder deze titel werden in het najaar 1986 zeven tentoonstellingen opgezet in Amsterdam (3), Den Haag, Rotterdam, Haarlem en Utrecht. Hieronder willen wij Het Boek in Nederland in de 16de eeuw (Meermanno-Westreenianum, Den Haag) en Kunst vóór de Beeldenstorm in het Rijksmuseum bespreken. Van dit laatste opzet verscheen een dubbele catalogus (synthese 190 blz.; analyse 494 blz.) met als doel een nieuwe uittekening te brengen van Noordnederlandse kunst 1525-1580. Het betreft de periode net na de Noordnederlandse Primitieven (Geertgen tot Sint Jans, de Meester van de Virgo inter Virgines, Adriaen van Wesel, Cornelis Engelbrechtsz,) en vóór de Gouden Eeuw.
Het betreft concreet een aanloop met Jan Gossaert of Malbode (Souburg en Utrecht in het gevolg van Filips van Bourgondië), Lucas van Leyden, Jacob Cornelisz, uit het 30.000 mensen grote Amsterdam en Jan Swart uit Groningen, leerling van Lucas van Leyden.
Daarna worden de topfiguren voorgesteld: Jan van Scorel, 34 jaar kanunnik te Utrecht, tot 1524 opvolger van Rafaël aan de Vaticaanse musea; zijn ambitieuse leerling Maarten van Heemskerck uit Haarlem; Anthonie Mor uit Utrecht en Herman Posthumus. Met nadruk wordt telkens gestipuleerd dat de Renaissance-invloed rechtstreeks op het contact met Rome teruggaat. Met daarnaast Zuidnederlandse invloed, zodat bij voorbeeld de leerlingen van de vermaarde graveur Lucas van Leyden moeilijk te onderscheiden blijken van gelijktijdige Antwerpse schilders.
Wat kan nú reeds uit deze confrontatie worden afgeleid?
Typerend bij Scorel blijkt te zijn dat de leerlingen op atelier in uitgebreide mate vrijheid van werken kregen, wat bij van Heemskerck net andersom was. Dat Scorel het landschap op zichzelf creëert, niet als draagvlak voor figuurvoorstellingen. Als Jeruzalemvaarder brengt hij exacte beelden van de heilige stad in plaats van de fictieve bij de Primitieven. Utrechtse en Haarlemse Jeruzalemvaarders worden door hem nog op een rijtje gezet, doch alle met individuele karakters. Hij maakt intieme portretten van zijn leefgezellin Agatha van Schoonhoven; een sober humanistenportret van Joris van Egmond op donkere achtergrond. Heemskerck betrekt bij de portretten lichtspeling, kleine voorwerpen, kleurige achtergond om de toeschouwer te epateren, doch omgekeerd dan maakt hij een bijzonder intimistisch portret van zijn vader (52 × 34,8 cm). Een absoluut hoogtepunt is zijn zelfportret met het Colosseum te Rome, 1553, nu Cambridge, Fitzwilliam Museum.
De analytische catalogus gaat via prent- en schilderkunst rechtstreeks de beïnvloeding na op of van actuele kunstenaars op beide tenoren van de schilderkunst in Noord-Nederland. Met een heel kleine plaats voor Pieter Coecke en L. Lombard, nauwelijks een vermelding van Frans Floris, doch gaat uitvoerig in op de relatie Heemskerck-Coornhert als ontwerper resp. graveur, en één enkele keer P. Pourbus (cat. 150), nooit Frans Pourbus jr. en zijn portretkunst.
Andere kunsttakken nu. Direct betrokken bij Van Scorel en Utrecht is de beeldhouwersfamilie de Nole.
Afkomstig uit Kamerijk ontwierp Colijn de Nole b.vb. de schouw