Goedhartige derde consul te Roeselare
Van Charles-François Lebrun (1739-1824), tussen 1800 en 1804 Derde Consul van de Franse Republiek na Bonaparte en Cambacérès, zegt de Grote Winkler Prins, 7de druk, dat hij zich goedhartig betoonde. Dat zouden de inwoners van Roeselare destijds zeker hebben bevestigd, want de Gazette van Gend vertelt op 23 Thermidor XI (donderdag 11 augustus 1803) het volgende:
Rousselaere, den 17. Thermidor. - De goedaerdigheyd van den derden consul Lebrun, gepaerd met de menschlievendheyd, heeft heden binnen onze commune uytgeschenen. Dezen magistraets-persoon, uyt welkers gelaet men alle minzaeme hoedaenigheden bespeurde, in het passeeren door onze stad voor eenige oogenblikken aen het huys der commune afgestapt zynde, en in de afwezigheyd van den maire van beyde de adjointen hun oodmoedig respect ontfgangen hebbende, zyn by het vertrekken ongelukkiglyk door het peird van eenen gendarme dry kinderen lichtelyk gewond, het welk hy door den toeloop des volks bemerkende, aenstonds aen eenen van zyn geleyde geboden heeft van de gewondde by zig te brengen, en ziende de geringheyd van hunnen staet, heeft hy aen den burger J. Ghyselen de jonge gegeven 118. francs 51. centiemen tot hunnen onderstand, de zelve daer-en-boven bevelende aen de zorge van den maire.
De afwezige maire of burgemeester was Pieter Frans de Neckere (Roeselare 1760-1808). Als zijn ‘eerste adjunct’ zal wel Jan Baptist Ghyselen (Hooglede 1743-Roeselare 1807) de honneurs hebben waargenomen. Een zoon van hem, Pieter Jan Ghyselen, zetelde in de gemeenteraad. (Zie M. de Bruyne, De Eerste Consul Bonaparte tevergeefs verwacht te Roeselare in juli 1803, in Rollariensia, I, 1969, blz. 5-32). Blijkbaar was deze zoon de man aan wie de derde consul zijn 118,51 frank tot steun voor de behoeftige slachtoffertjes heeft toevertrouwd.
J. Huyghebaert