Douai une grande ville drapante
Deel IX in de Serie Histoire des villes du Nord-Pas de Calais (West-hoek-Editions) is de Histoire de Douai voor de twee derden geschreven door 4 van de 9 auteurs: stadsarchivaris Mestayer en de profs aan Lille III A. Lottin, B. Ménager en R. Vandenbussche. Voldoende kwaliteit dus, te meer dat voor de Middeleeuwen het 4delige La Vie urbaine de Douai van Georges Espinas (Parijs 1913) ter beschikking staat en L. Trenard in 1978 De Douai à Lille. Une Université et son histoire publiceerde, een overzicht dat toont hoe de 19de eeuw de traditie met de nieuwe site poogt te verbinden.
Dit schoolwezen, bestaansreden van Douai in de 17de eeuw, wordt in deze nieuwe overzichtsgeschiedenis niet hernomen, evenmin als alles wat specifiek kunstgeschiedenis is, uitgezonderd dan de heropbouw in Franse stijl in de 18de eeuw, precies na het aanmaken van een volledige maquette van de oude stad en na de daarop volgende belegering van 3 jaar. R. Vandenbussche gaat in de laatste 3 hoofdstukken wel uitvoerig in op de periode 1914-1985, periode waarin de bevolking aangroeide van 42.020 (1936) tot 49.180 (1962), met de verwachting op te klimmen tot 70.000, daarna tot veelvouden hiervan. Het verloren gaan van 10.000 arbeidsplaatsen in de mijnen liet de stad echter tussen 1968 en 1982 15% van zijn bevolking verliezen.
In Douai, één van de vijf goede steden van Vlaanderen in de Middeleeuwen, was ook toen de stadspopulatie niet hoger dan 10.000 (coëfficient 10 levert 15.000); dit werd 13.000 in 1720, 17.000 in 1789, 20.000 in 1851. Tot de 16de eeuw was de lakennijverheid de drijvende kracht van de stad. Zoals hoger aangehaald werd Douai (univ. 1562) in de 17de eeuw een stad van studenten met 17 seminaries en b.vb. een Jezuïetenschool in het collège d' Anchin die in 1590 reeds 1200 studenten telde. Met de installatie, 1714-1790, van het Parlement de Flandre, dat uit Doornik overkwam, wordt de stad een ville de gens de justice: 100 advocaten naast 620 geestelijken, 80 groothandelaars en 40 KMO's, die een bourgoisstad maken waar één derde van de bevolking op de drempel van de armoede leeft. Het wellicht meest spectaculaire succes van de contrareformatie werd de invasion conventuelle: de stad kwam van 3 op 14 mannenkloosters, van 2 op 13 kloosters voor monialen en bleef, ook onder Lodewijk 14 een heel felle bestrijder van elke vorm van ketterij, het Gallicanisme inbegrepen.
Wanneer Douai een ville frontière wordt bij de verovering in 1640 van Artois, begint de teruggang zowel van handel als van rust en orde, noodzakelijke voorwaarden ook voor academische studie; begint meteen de cohabitation met de soldaten. Na de definitieve aanhechting bij Frankrijk in twee beurten, 1668 en 1715, begint de afbraak van elke stedelijke autonomie, van elke academische aanwerving, de vervanging van de Zuidnederlandse barok door een functionele architectuur, terwijl alle beurzen aan de universiteit, waarvan de inkomsten in het Noorden liggen, overgaan naar Leuven. De krenterige manier waarop zowel Douai zelf als Parijs daarna optreden om de sinds 1806 uitgevallen faculteiten van de Rechten en de Geneeskunde, vanaf 1815 deze van de Letteren, terug te halen zal uiteindelijk in het voordeel van Rijsel spelen.