Refreinen in het zotte bij de rederijkers
Onder die titel bespraken wij in Biekorf 1981, blz. 394 de publikatie van Deel 1 van de doctorale dissertatie van D. Coigneau, uitgegeven door de Gentse Academie. Het betrof een magistrale verkenning van de refreinen in het zotte, onderzocht als categorie die zich door zijn komische functie tegenover ‘het vroede’ situeert. In 1982 verscheen hiervan Deel 2, in 1983 uiteindelijk Deel 3, steeds Reeks VI, nr. 111-ter, waarmee op 730 blz. (vanaf blz. 617 Bibliografie en Registers) vooreerst 319 basisrefreinen statistisch werden onderzocht op basis van hun refreinvorm. Een tweede thema was de ordening van de betekenissenvariëteiten binnen de categorie van het zotte, een derde doorsnede de algemene refreinvormaspecten in de mate waarin deze al bepalend werken op de voorstellingswijze. Als laatste invalshoeken volgen daarop zowel de aard van de stokregel als de 16e-eeuwse evolutie van het refrein bij E. de Dene, de woordkunstenaar, A. Bijns, de handige schrijfster en M. de Casteleyn, de klassiek-geschoolde didacticus.
A.D.