Biekorf. Jaargang 86
(1986)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIEKORF - westvlaams archief - dit is een leer- en leesblad voor alle verstandige vlamingen gesticht door guido gezelle in 1890
86e Jaar Aflevering 2 1986 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]Immigratie van franstaligen in westelijk Vlaanderen na 1585Het is algemeen bekend dat verschillende gebieden in Vlaanderen tijdens de jaren 1579-1584 bijna totaal ontvolkten. Enkele decennia voordien al, maar vooral na 1566 was de uittocht begonnen van lutheranen, anabaptisten en calvinisten naar het Noorden, Engeland en Duitsland. Om het vege lijf te redden voor de dreigende inquisitie zijn duizenden landgenoten uitgeweken. Deze exodus was nog niets vergeleken met de totale ontreddering en de landvlucht vanaf 1579, na een kortstondig en hard calvinistisch bewind, toen de herovering van onze gewesten voor Spanje met de wapens werd beslecht. De Noordnederlandse historicus J. Briels schat dat er wel 150.000 Zuidnederlanders, voornamelijk om geloofsredenen Vlaanderen verlieten en zich definitief in het Noorden hebben gevestigdGa naar voetnoot(1).
De Zuidelijke Nederlanden en vooral vele centra in Vlaanderen liepen grotendeels leeg. Nadat een aantal mensen waren gevlucht naar de steden, vertrok de grote massa echter naar de opstandige Noordnederlandse provincies. De pest brak uit in de jaren 1580 en veroorzaakte een massale sterfte. Toen de gruweljaren voorbij waren en de herovering van Vlaanderen door Spanje een voldongen feit was (1584-85), lagen hele streken er verwoest en verlaten bij. Het landschap was verwilderd en de bevolking gedecimeerd. Vele gebieden waren practisch onbewoond.
Het herstel zou maar langzaam op dreef komen. Tijdens de eerste decennia immers had vooral Noordelijk Vlaanderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog af te rekenen met plunderende geuzen die meestal vanuit Oostende, Sluis en Vlissingen het platteland binnenvielen en moordden en brandschatten waar ze kondenGa naar voetnoot(2).
Aan het desolate beeld dat Vlaanderen toen bood werden de laatste tijd heel wat publikaties gewijdGa naar voetnoot(3). Ten overvloede werd aangetoond hoe treurig het hier was gesteld. De belastingen brachten niets of bijna niets meer op; de poorterslijsten der steden daalden in die jaren tot ongekende dieptepunten; de graanprijzen scoorden topcijfers; de meeste lokale bestuursinstellingen functioneerden niet eens meer. Alles was te herbeginnen en opnieuw op te bouwen. Het land moest eigenlijk in grote mate herbevolkt worden.
De vroegste en nog onveilige herstelperiode duurde tot aan de val van Oostende (1604) en zelfs tot bij de aanvang van het twaalfjarig Bestand (1609). Pas daarna werden de tijden rustiger en voorspoediger. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor en na 1585Heeft men zich herhaaldelijk de vraag gesteld hoeveel landgenoten er wegens het protestantisme en de troebelen zijn uitgeweken, dan is het toch wel vreemd dat nooit grondige opzoekingen zijn verricht over de herbevolking van het Zuiden na 1585. Men beperkte zich tot de algemene constatering dat de oorspronkelijke bevolking geleidelijk terugkwam en dat de bevolkingscijfers van vóór de opstand in de loop van de eerste helft van de 17de eeuw geleidelijk werden teruggewonnen.
Voor het Vlaamse platteland bestaan daarenboven weinig concrete aanduidingen over de omvang van de bevolking in onze dorpen en steden vóór 1580. Slechts na het jaar 1600, in het kader van het concilie van Trente (1565), begonnen de pastoors (in sommige steden een paar decennia vroeger) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor het eerst de dopen, de huwelijken en de begrafenissen op te tekenen. Het is aan de hand van dit, vaak onnauwkeurig bijgehouden en onvolledig bewaard en dus gebrekkig materiaal dat de bevolkingscijfers en de beweging van de inwonersaantallen in de 17de eeuw kunnen worden berekend. Gewoonlijk wordt vastgesteld dat het absolute aantal dopen (en dus geboorten) in het algemeen een stijgende trend vertoont gedurende nagenoeg heel de 17de eeuw. Dit wordt dan, terecht, geïnterpreteerd als een traag maar zeker herstel van de bevolkingscijfers na het dieptepunt der jaren 1584-85.
Van zodra er een min of meer omvangrijk archief van vóór 1580 bestaat, kan men, zeer ruw, een schatting riskeren van de populatie van de dorpsgemeenschap vóór de troebelen. Een renteboek met opgave van de landgebruikers dat bijna heel de parochie bestrijkt, de aanwezigheid van uitvoerige penningkohieren, een reeks disrekeningen zonder onderbrekingenGa naar voetnoot(4), laten toe te vermoeden of het dorp min of meer intens bewoond was of niet. Men mag het meestal zo formuleren: vóór de uittocht en de vlucht in de jaren 1579-85 telden heel wat Vlaamse dorpen meer inwoners dan dezelfde dorpen rond 1650, toen het herstel al meer dan een halve eeuw had geduurd. Voor de steden bezit men vaak meer nauwkeurige cijfers van vóór 1580, maar grosso modo zijn de toestanden identiek met die van het platteland. De steden kunnen er in de oorlogsjaren anders en iets beter hebben voorgestaan dan het platteland, maar ook voor de steden betekende de periode 1579-85 een ongekend dieptepunt en was de 17de eeuw een tijd van herstel en van stijgende bevolkingscijfers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie kwam terug na 1585?Er bestaan dus aanduidingen over de uittocht uit onze streken naar de Noordelijke Nederlanden en er zijn in Vlaanderen wel sprekende cijfers en indicaties over het bereikte dieptepunt in 1585, maar daarmee is het bijzonderste gezegd.
Weinigen stelden ooit de belangrijke historische vragen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke mensen hebben onze streken na 1585 opnieuw bevolkt? wie waren ze en waar kwamen ze vandaan? Daar deze vragen nimmer werden gesteld, is men waarschijnlijk van de stilzwijgende en algemeen aanvaarde veronderstelling uitgegaan dat althans het grootste gedeelte van de autochtone bevolking eerst of laatst opnieuw de plaats innam die ze enkele jaren of decennia voordien had verlaten. Een gedeelte van het aantal oude inwoners evenwel is in het buitenland voorgoed achtergebleven, nog een ander gedeelte stierf door oorlogsgeweld en plundering of bezweek aan de pest. De fel geslonken bevolking van vroeger begon dus zeer moeizaam met de heropbouw en de herinrichting van het bestuur en het maatschappelijk leven.
Het lijkt inderdaad normaal, tot bewijs van het tegendeel, dat de meeste gezinnen die na 1585 in onze dorpen weerkeerden inderdaad ook de vroegere uitwijkelingen of hun rechtstreekse nakomelingen waren. Zij kwamen eenvoudig in hun verlaten haardsteden terug. Een toestand dus zoals zich na 1918 in de frontstreek (Ieper, Diksmuide, Nieuwpoort) heeft voorgedaan. Wie archief van een dorp van vóór en van na 1585 doorneemt en vergelijkt, herkent dan ook vele dezelfde weerkerende familienamen in beide betrokken periodes.
We zien echter dat er familienamen zijn die vóór 1585 wel en na 1600 niet meer voorkomen, en dat er na 1600 nieuwe (Vlaamse) namen opduiken die er voor 1580 nog niet waren. Dit mag worden toegeschreven aan het feit dat verschuivingen van dit soort eigenlijk in alle tijden gebeuren. Ook nu nog sterven familienamen uit, verhuizen families naar elders en duiken er in een dorp nieuwe namen op. Dat dit verschijnsel in die roerige jaren eveneens gebeurde, is duidelijk.
Alhoewel 1579-85 een uitzonderlijk fenomeen in onze geschiedenis is wegens de zeer diepgaande wijzigingen die eerder op een breuk dan op een voortzetting der vroegere maatschappij lijken, toch heeft dit bij niemand de vraag opgeroepen of in die buitengewone periode soms ook geen buitengewone verschuivingen gebeurden. Dat er in onze dorpen gewoonlijk weinig archief van voor de Geuzentijd bestaat, alsook de ongelukkige omstandigheid dat archiefmateriaal van juist na 1585 (tot circa 1700) zelden de herkomst van de besproken personen opgeeft, was zeker een beletsel om systematisch een onderzoek in te stellen naar de herkomst van de populatie in onze dorpen tijdens de eerste decennia na 1585. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na een fragmentarisch en dus onvolledig onderzoek hebben we kunnen vaststellen dat er een immigratie is geweest van Walen en Franssprekenden in Vlaanderen na 1585; dit is een verschijnsel dat nauwelijks bekend is. Aan de hand van die enkele afzonderlijke gevallen zullen we dan trachten een paar meer algemene conclusies te formuleren over dit uitzonderlijk en niet onbelangrijk fenomeen uit ons verleden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LangemarkIn 1932 publiceerde Jos. De Smet een bevolkingstelling van Langemark uit 1610 waarin alle dorpsbewoners opgetekend staan met hun geboorteplaats, leeftijd, plaats van huwelijk, beroep en gezinssamenstelling. Deze telling werd ondernomen om na te gaan of er nog protestanten waren en of iedereen zijn godsdienstige plichten vervulde. Het document is dus van kerkelijke oorsprong en kadert overigens in het algemeen beleid tijdens de Contra-ReformatieGa naar voetnoot(5).
De telling van Langemark is onder meer dan één oogpunt merkwaardig. Zo valt het op dat de inwendige migratie (van andere Vlaamse gemeenten naar Langemark) hier zeer hoog lag. Ook inzake leeftijdsopbouw, beroepsstructuur der bevolking en dies meer is het denombrement van 1610 een belangrijk en waardevol document.
Bij nader onderzoek was het de auteur onmiddellijk opgevallen ‘qu'il y a eu autrefois une immigration importante venue de la Flandre française actuelle, de l'Artois et même de la Picardie’. Deze volksverhuizing moest ongetwijfeld opklimmen tot de jaren 1570-80, aangezien bijna alle ingeweken ouderparen die in 1610 kleinere kinderen hadden, in Langemark of in de naaste omgeving vaak met franssprekenden waren gehuwd, alhoewel zijzelf nog in den vreemde waren geboren. De Smet besloot daaruit dat de immigranten die in 1610 als volwassenen op de lijst staan, zelf als kleine kinderen met hun ouders rond 1580 in Langemark en omgeving zullen verschenen zijn ‘et que cette immigration ne s'est pas localisée à Langemark, mais qu'elle était générale autour d'Ypres’.
De Smet was vermoedelijk de eerste historicus die voor dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschijnsel aandacht opbracht; ‘ce déplacement de la population civile était inconnu’ besloot hij.
In 1597 werden getuigenissen ingezameld over de lamentabele toestand van de kasselrij Ieper. Enkele getuigen verklaarden onder eed dat in Langemark nog niet één derde der oppervlakte van vroeger bebouwd was. Indien de immigratie in Langemark werkelijk zou dateren van rond 1580, dan zouden de franstalige inwijkelingen bijna vroeger of ongeveer gelijktijdig in het dorp zijn toegekomen als de terugkerende oude LangemarknarenGa naar voetnoot(6).
De telling van 1610 laat ons toe de juiste omvang van de franssprekende aanwezigheid in Langemark te meten. Ingedeeld naar de plaatsen van herkomst zoals ze in de huidige bestuursomschrijvingen terug te brengen zijn, bedroeg de immigratie in Langemark volgende getallen:
Van dit totaal moet men evenwel de 2 personen uit Duinkerke en gedeeltelijk deze uit Hazebroek (zeker 27 personen van de 38) aftrekken omdat deze streken in 1610 nog bijna volledig nederlandstalig waren. Deze mensen moeten meegerekend worden bij de belangrijke inwendige mutaties (van het ene Vlaams dorp naar het andere, hier naar Langemark). Dit brengt het totaal franssprekenden terug tot 131. De jonge kinderen evenwel uit gezinnen waarvan beide ouders een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franse oorsprong hadden, maar die in Langemark geboren werden en dus in dit totaal van 131 niet begrepen zijn, zouden eigenlijk nog mogen gevoegd worden bij de franssprekenden, zeker in de eerste generatie. Daar er op de 1529 inwoners van Langemark uit 1610 dan nog 23 personen waren bij wie toevallig niet de herkomst werd genoteerd (vooral franstaligen?), mag men dus de franssprekende bevolking van Langemark in 1610 alleszins ramen op circa één tiende van de totale bevolking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beveren en DesselgemIn een recente flink gedocumenteerde studie over Beveren-Leie en Desselgem in de 16de eeuw konden E. Ducatteeuw en M. Debrouwere een gedetailleerd beeld van deze beide dorpen schetsen aan de hand van archief uit het rijke fonds van de Gentse Sint-Pietersabdij, aangevuld met dit van de Kortrijkse buitenpoorterij. Het is eerder ongewoon dat zulke massa gegevens zonder grote hiaten bestaat voor de periode 1500-1650 over twee toenmalige kleinere dorpen. In deze bijdrage verschijnt een hoofdstukje met de onverwachte titel ‘Immigratie van Walen’Ga naar voetnoot(7).
De vernoemde auteurs stelden immers vast dat na 1580 in Beveren en Desselgem plots voor het eerst een aantal nieuwe, in de streek vreemde franstalige families opdoken, door hen ‘Walen’ genoemd. Zij vermoedden dat de inwijking van Walen in Desselgem sterker moest zijn geweest dan in Beveren omdat Beveren in 1584-85 minder ontvolkt was dan Desselgem. In de twee dorpen bereikte de ontvolking haar toppunt in 1584. In de opengevallen plaatsen kwamen zich vrij vlug franstaligen vestigen. ‘Bij het openen van het tweede vierschaarregister van Sint-Pieters in januari 1590, was die inwijking reeds gebeurd. Herhaaldelijk zien we namen opduiken van mensen die duidelijk van beneden de taalgrens kwamen’Ga naar voetnoot(8).
Het archief van Beveren-Leie en Desselgem licht ons ook enigszins in over de omvang van de landbouwuitbatingen rond het jaar 1600; er werd vastgesteld dat de meeste Waalse immigranten op de kleinere hoeven werden aangetroffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amper een paar onder hen zaten op grotere uitbatingen. ‘De andere Walen die we reeds ontmoet hebben of nog zullen ontmoeten, bezaten blijkbaar niets wat belastingsvatbaar was’Ga naar voetnoot(9). Het heeft ook lang geduurd vooraleer Waalse boeren uit Desselgem of Beveren zich lieten inschrijven op de poorterslijst van Kortrijk, waarschijnlijk omwille van hun gering bezit. In 1603 komt één Waal voor op de Desselgemse buitenpoorterslijst en nog geen enkele uit Beveren. Toch woonden in beide dorpen een relatief groot aantal franssprekenden, te oordelen naar de eerste bladzijden van het doopregister van Beveren dat in 1603 begint. Enkele Franse dopelingen uit Beveren heetten: de Bare, Bauban, Vienne, Morette, Cousain, Ousere, del Mote, Wateel, Edebaut, Martien, del Becque, Puvion, Ballijau, Cottenije, Mahieu, du Thoo, dela Rue, Morthier, Prijnghier, Mouton, de Gardeijn, du Pouliere, du Provost, Wauvereijn, Biliau, Bistioen, Kijdous, Houzet, enz. ‘allemaal namen die volslagen onbekend waren in het Beveren van voor de opstand’. Het oudste doopboek van Desselgem begint pas in 1633. Hieruit volgt dat bij een dergelijk onderzoek de doopregisters meer volledige en betrouwbare informatie bevatten dan de poorterslijsten.
‘Uit het daarnet vermelde Beverse doopboek blijkt dat de inwijkelingen zich lange tijd ietwat afzijdig gehouden hebben van de rest van het dorp. Bij de doop van een kind waren vader, moeder, peter en meter meestal allen Walen of allen Vlamingen. Eerst vanaf 1620, na de eerste generatie dus, zou de vermenging volop een feit worden’Ga naar voetnoot(10). De spelling van enkele ‘Franse’ namen stak zo te zien al van in de beginjaren in een Vlaams of vervlaamst kleedje (Wateel, de Bare,...).
De integratie van de franssprekenden in de Vlaamse bevolking verliep na de eerste generatie nogal vlug en onomkeerbaar. Huwelijken waren daartoe het beste middel.
Van deze Waalse immigratie is een spoor overgebleven in de plaatsnaam ‘den Waelschen hoek’ in Desselgem. Dit toponiem komt in de 16de eeuw en zelfs in de 17de eeuw nog niet voor, het verschijnt pas in de 18de eeuw, maar moet ouder zijn en is blijkbaar een relict van de Waalse en franssprekende aanwezigheid in Desselgem einde 16de- begin 17de eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EgemZoals in heel Vlaanderen had de oorlog der jaren 1580 ook in het kleine Egem zware ravages aangericht. Valeer Arickx schrijft dat Egem tussen 1578 en 1580 practisch verlaten werd. In 1578 waren 100 Egemnaren buitenpoorter van Kortrijk, in 1585 nog 4. Maar in 1590 was dit aantal weer gestegen tot 20.
Volgende passus uit de omvangrijke en gedetailleerde ‘Geschiedenis van Egem’ mogen we letterlijk overnemen; er wordt bevestigd hoe ook in Egem franstalige families neerstrekenGa naar voetnoot(11):
‘Anderzijds kwamen in het begin van de 17de eeuw te Egem families toe uit de omliggende gemeenten, vnl. uit meer zuidelijk gelegen lokaliteiten uit de kasselrij, en die minder getroffen waren door de crisis. Enkele voorbeelden: Bardoel, Brouckaert, De Maeght, Maes, Muylaert, Mestdagh, Waterloos, Wostyn, Heytens, Ide, Plovie, e.a.
Merkwaardig is het feit dat er ook in het begin van de 17de eeuw enkele gezinnen uit Wallonië en Artesië zich te Egem kwamen vestigen en er een leidende rol gespeeld hebben, nl. Botsoir en De Farré uit Artesië, Comyn uit Frameries (Heneg.), Beausart uit Marchiennes (Heneg.), Lefèvre uit Luingne (Heneg.) en Dugardyn (Dujardin) wsch uit Moeskroen. Fervacque (Vervaecke), Coulommier, Moulron, Delacourt, Blondeau en nog andere, die wij terugvinden in de oudste doopregisters en weesboeken, wijzen duidelijk op die franssprekende immigranten. Wanneer wij de bevolkingslijsten van 1695 nakijken, zien wij dat bijna alle van oorsprong franstalige immigranten uit de gemeente verdwenen zijn, uitg. de familie Dugardyn die het baljuwschap van Egem nog lang in handen zou hebben’.
Egem, net zoals Langemark, Beveren en Desselgem, heeft dus na de Geuzentijd in de 16de eeuw en tijdens de eerste decennia van de 17de eeuw een minderheid franstalige inwijkelingen geteld, maar de terugtocht (of de opslorping?) van deze nieuwkomers greep nogal vlug plaats, uiterlijk in de laatste helft van die 17de eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RekkemHet archief van de Raad van Vlaanderen in Gent bevat een aantal lijsten van volwassen weerbare mannen tussen 20 en 50 jaar, die in oorlogstijd de gewapende wacht in hun dorpen moesten optrekken. De lijst van Rekkem uit 1638 is bewaard en werd uitgegeven. Deze lijst werd vergeleken met de naamlijst van de buitenpoorters van Kortrijk te Rekkem in het jaar 1577, ongeveer het laatste normale jaar voor de grote vlucht uit het landGa naar voetnoot(12).
Van de 48 verschillende familienamen die in 1577 in de poorterslijst verschijnen zijn er amper 13 terug te vinden in de monsterrol van 1638; de bevolking was dus blijkbaar nogal grondig vernieuwd.
Wegens de nabijheid van de taalgrens stond Rekkem altijd rechtstreeks bloot aan verfransende invloeden en Franse en Waalse inwijking. In de lijst van 1577 zijn er daarom al enkele franstalige familienamen aan te wijzen, soms in een vervlaamste spelling (du Pres, Marchant, Martins, Mortier). De lijst van de keurlingen uit 1638 echter bevat heel wat meer Franse namen dan die van 1577. P. Huys en N. Maddens schrijven in hun studie van 1984: ‘Van de nieuwe namen is de meerderheid zelfs Romaans. Er heeft dus een sterke franstalige immigratie plaatsgehad. Dit is te situeren in de jaren 1590, toen mensen uit de minder door de godsdienstoorlogen getroffen, franstalige gebieden, als Artesië, Waals-Vlaanderen (de streek van Rijsel, Dowaai en Orchies) en zelfs Picardië, hier de verlaten landerijen in gebruik kwamen nemen’Ga naar voetnoot(13).
De Rekkemse Romaanse familienamen zijn volgens F. Debrabandere in drie kategorieën te onderscheiden: zuivere Romaanse (vooral Picardische) namen, Romaanse namen maar met vervlaamste spelling of Vlaamse klankevolutie, en dan nog enkele Vlaamse namen die verfranst werden gespeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ArdooieAlle disrekeningen van Ardooie zijn bewaard voor de periode lopend van 1553-54 tot 1583-84. Een aantal familiena- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men vermeld in deze disrekeningen komen niet meer voor in het oudste doopregister dat aanvangt in 1606 (Harout, Strael, Van Peene,...) maar de meeste familienamen komen onveranderd voor, zowel in 1553-84 als na 1606. Enkele zulke namen zijn: Ampe, Callewaert, Cloet, Coucke, Dedeyne, De Clerck, De Vacht, De Vos, De Wulf, De Hulster, Hoornaert, Lust, Maddens, Minne, Perneel, Sage, Schoonbaert, Van Bezien, Van Caloen, Van Canneyt, Van de Waetere, Van de Winckele, (Van) Eeckhout, Van Geluwe, Van Haesbrouck, Van Hecke, Van Lerberghe, Van Oost, Van Rolleghem, Van Iseghem, Werbrouck en Wybo. Van sommige families hebben wij persoonlijk genealogische opzoekingen ondernomen of bestaan er genealogieënGa naar voetnoot(14). De cursief gedrukte namen zijn families waarvan met zekerheid kan aangetoond worden, dat het hier om dezelfde geslachten gaat die in Ardooie leefden vóór 1585 en nog na 1606. Zeer waarschijnlijk verkeren bijna alle families in dit geval. Het is daarenboven opvallend dat hier geen fransklinkende namen voorkomen.
De doopboeken van Ardooie bevatten tussen 1606 en 1630 volgende ‘nieuwkomers’ die klaarblijkelijk van Romaanse oorsprong zijn of misschien vervlaamste, maar eigenlijk Franse namen dragen: Beggin 1613, Boddin 1611, Boussery 1610, Brulez 1610, Cardeyn 1618, Carton 1610, Cassaert 1609, Corteville 1616, Defour 1621, De Grande 1620, De la Rue 1611, Dele merre 1608 De Ly 1611, Deroye 1606, Devine 1621, Dubleu 1616, Joyelid 1612, Ladesou 1630, Leins 1606, Lemaerle 1614, Lesafre 1607, Loiere 1610, Malfait 1606, Mariacour 1626, Morel 1613, Oma 1607, Pollie 1607, Porré 1606, Pottiers 1611, Rogon 1618, Salomon 1612, Sambre 1617, Saudeville 1633, Sobry 1607, Terriere 1612, Terrible 1613, Vigne 1608. De meeste Franse namen komen al na 1650 niet meer voor in het doopregister. De cursief gedrukte namen zijn die van families die zich blijvend ter plekke hebben gevestigd omdat ze minstens ongeveer een eeuw lang naamdragers in het doopregister tellen. Enkele van die families leven nu nog voort in hun naamdragers in Ardooie (Dely, Boddin, Brulez, Defour, Delarue).
Het is duidelijk dat te Ardooie in de eerste jaren na 1606 (en vermoedelijk al kort na 1585) een aantal inwijkelingen van franstalige origine woonde, maar op basis van het be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schikbare archief is niet af te leiden uit welke gewesten zij kwamen. Dat het franstaligen waren is vrijwel zeker. De omvang van de immigratie uit het Zuiden is ook moeilijk in cijfers of percenten uit te drukken. De meeste franstalige families hebben in Ardooie niet zo lang stand gehouden. Misschien werden ze opgenomen in de plaatselijke bevolking of verlieten ze hun nieuwe woonplaats na één generatie. Enkele familienamen zijn later blijkbaar vervlaamst, zodat het qua oorsprong schijnbaar Vlaamse families geworden zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RoeselareTot nu toe werden enkel dorpen behandeld. Wij willen erop wijzen dat de situatie in de steden grondig kon verschillen met die van het platteland. Alleen al de omstandigheid dat een stad minder ontvolkt geraakte in 1580-84 maakte de aanvulling van de bevolking met vreemde elementen minder mogelijk of noodzakelijk. Omvatte de stad dan nog weinig landelijk gebied, maar uitsluitend een kleinere bebouwde stadskern, dan kan de inwijking van franstaligen er ook anders hebben uitgezien, want het lijkt erop dat de immigranten vooral op het platteland de verlaten hoeven hebben ingenomen.
Roeselare was een kleine stad, was sterk ontvolkt in 1580-84 en heeft een groot landelijk gebied, Roeselare-buiten. Het register der poorterlijke inschrijvingen der stad Roeselare is bewaard van 1580 tot 1796. Tussen 1580 en 1640 werden 472 akten van nieuwe poortersfamilies ingeschreven. Ongeveer 49 akten betreffen personen of gezinnen van lieden die zuiver fransklinkende familienamen dragen en/of waarvan uitdrukkelijk aangegeven staat dat ze komen uit gebieden die toen franstalig waren. Dit is circa 10 percent van de nieuwe opgetekende poortersGa naar voetnoot(15).
De plaatsen van herkomst, die voor de eerste jaren na 1580 bijna nooit, maar een paar decennia later gewoonlijk wel opgegeven worden, zijn: Blondyn (Tournay), Bailleul (Doornick), Robais, Waestene, Pievermiers, Atrecht, Arques, Colenberch, Mosschroen, Dottignies, Louy prez de Cisoin, Ronck, Merville, Basseilg boven Doornick, Ryssele, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monbilart by Sincay (Hen.), Beaucourt (Bapaume), Egisoing, Châtillon-sur-Sambre, Sinte Gain by Ryssel, Coutys, Tourcoing, Loraens, Foelengien (Ryssel), Lansy (Arthois), Templeuve, Cobuchasteau 7 mylen van Berghen, Guyseruyn (Arthois)Ga naar voetnoot(16).
Het is evident dat de franstaligen vooral kwamen uit niet afgelegen franssprekende gewesten, uitzonderlijk uit wat verdere streken.
Alhoewel een aantal nieuwe poorters niet in de stad maar in de aangrenzende dorpen woonde, mag aangenomen worden dat de meerderheid toch in Roeselare zelf verbleefGa naar voetnoot(17). En dat zich bijgevolg in Roeselare een minderheid van franstaligen tijdens de jaren na 1584 is komen vestigen. Poortersboeken zijn voor dit onderzoek geen ideale bronnen; niet alle Roeselarenaars waren poorter, zodat een nader detailonderzoek noodzakelijk is, o.m. in het oudste doopregister dat in Roeselare begint met het jaar 1604. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TieltOok voor Tielt sloegen we het oudste doopregister niet na. Tielt liep leeg in de oorlogsjaren en bezat een zeer grote landelijke omschrijving. Als we ons beperken tot de poortersboeken van Tielt over de periode 1550-1614, die onlangs werden uitgegeven met talrijke aanvullende genealogische gegevensGa naar voetnoot(18), dan stellen we vooreerst vast dat Tielt al vóór 1579 talrijke families telde met fransklinkende namen. Zeker heel wat meer dan Roeselare of de nabijgelegen dorpen uit de onmiddellijke omgeving van de stad.
Gaan we voort op de ‘poorterlijke’ archiefgegevens, dan telde Tielt niet zoveel nieuwe franstaligen na 1585. Toch zijn er enkele nieuwe namen aan te stippen: Daudricourt, de Caigny, Delavoye, de Recommez, Fournier, Jacomyns. In 1614 verschijnt een zekere Guillaume Deladerrière dictus de Waele, die poorter werd in 1598, wat er op wijst dat er ook in Tielt na de troebele jaren 1580-84 nieuwe franssprekende immigranten bijkwamen. Hoeveel er wel waren zou eigenlijk door een onderzoek in de doopregisters en in het archief moeten nagegaan worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BruggeHet is mogelijk dat in een omvangrijk archief als dit van de stad Brugge meer concrete details worden gevonden die de franstalige aanwezigheid in Brugge nauwkeuriger omschrijven dan wij hier pogen te doen aan de hand van het poortersboek van de stad dat bewaard is vanaf 1588Ga naar voetnoot(19).
Voor de periode 1588-1640 werden er vierhonderd nieuwe poortersinschrijvingen in Brugge genoteerd. Daarvan zijn er 46 Fransen of franssprekenden, zodat ook hier onder de nieuwkomers een goede 10 percent franstaligen zijn. Maar de zaak is zo eenvoudig niet!
Het eigenaardige voor Brugge is wel dat geen enkele franstalige poorter opgetekend staat vóór 1602. De 46 inschrijvingen zijn verdeeld over 38 jaar, waarvan 17 tussen 1630 en 1640. Het franstalige element uit het Zuiden verscheen er dus later dan elders en was er zeer zwak vertegenwoordigd. De stad had wel te lijden van de oorlogstroebelen, maar ze geraakte zeker niet zo ontvolkt en geruïneerd als sommige plaatsen op het platteland.Ga naar voetnoot(20)
In Brugge is een franstalige inwijking steeds belangrijk geweest. Van de 1055 nieuwe poorters die de stad aandeden tussen 1530 en 1588 waren er niet minder dan 224 uit franssprekende streken afkomstig, dit is heel wat meer dan de immigratie na 1584. Ons besluit is dan ook dat er zich in Brugge niet meer, maar zelfs minder franssprekenden hebben gevestigd na 1588 dan er vroeger in ‘gewone’ jaren binnenkwamen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dorpen ten Noorden van BruggeVoor enkele ten Noorden van Brugge gelegen polderdorpen kan eenzelfde opmerking worden gemaakt als hierboven. Telden zij na 1585, net lijk de dorpen uit het Zuiden, ook een even grote franstalige invasie?
Hier moeten wij het antwoord schuldig blijven. De uitstekende en omvangrijke monografieën van M. Coornaert over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een aantal polderdorpen (Knokke, Heist, Westkapelle, Dudzele, Ramskapelle,...) vermelden nergens Franse of Waalse inwijkelingen. Hier en daar komen begin 1600 wel enkele Franse familienamen voor, maar het is niet duidelijk of dit de namen zijn van immigranten of van gevestigde geslachten. Het is goed mogelijk dat de dorpen uit het Noorden zeer weinig franstaligen uit het Zuiden hebben gezien. Het Noorden van Vlaanderen, in de onmiddellijke buurt van Oostende (slechts in 1604 door Spinola veroverd) en Zeeland, van waaruit na 1585 de plunderende Geuzen opereerden, was vanuit dit Zuiden zeker minder gegeerd en opgezocht dan de rest van de gouw. Ook bleven de polders door oorlog en verwaarlozing van grachten en sluizen lange tijd overstroomd, zodat zelfs de vroegere bewoners het daar veel moeilijker hadden om te herbeginnen.
Verscheidene lijsten van opbrengsten en belastingen uit de Oostendse polders en de dorpen ten Noorden van Brugge geven steeds ‘nihil’ op in de eerste jaren na 1584-85 tot na 1604Ga naar voetnoot(21). Het was precies in die jaren dat de grote toevloed van Zuiderse franstaligen in de door ons vermelde streken plaats vond. Zeer waarschijnlijk heeft het gewest ten Noorden van Brugge dus geen franstalige immigratie gekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veurne-AmbachtHet verschijnsel waarbij families uit het Zuiden naar Vlaanderen kwamen is zeker wel ervaren door de tijdgenoten, maar werd zeer weinig te boek gesteld of opzettelijk beschreven. De tekst van Pauwel Heynderickx uit zijn Jaerboeken van Veurne-Ambacht, die we hier letterlijk laten volgen, is dan ook een unieke en waardevolle getuigenis van iemand die, op één generatie na, als een tijdgenoot mag worden beschouwd: ‘Bovendien quamen uit Artois ende andere landen menich huysgezin in dese streecke sich neersetten, soo om de vruchtbaerheyt des gronts als om de leege pachten; ende daerdoor wiert ten voornoemden jaere (1587) de helft der Casselrie benooten’Ga naar voetnoot(22). Aantrekkelijke economische voorwaarden waren dus blijkbaar sterk bepalend voor de inname van ‘nieuwe gronden’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En buiten Vlaanderen?Ons onderzoek nopens immigratie van Walen of franstaligen na 1585 werd niet systematisch uitgevoerd. Het zou ons verwonderen indien ook het huidige Frans-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen niet door de immigranten werden opgezocht.
In zijn ‘Geschiedenis van Opwijk’ (Brabant) uit 1937 werd Jan Lindemans eveneens met dit immigrantenprobleem geconfronteerd. Hij schrijft dat zich rond 1600 in Opwijk ‘een troep Fransche vluchtelingen (uit Bourgogne?) vestigden, waarin wij volgende namen aantreffen’, en hij laat dan 62 Franse familienamen volgen. Lindemans, die voor dit fenomeen blijkbaar geen verklaring wist, vervolgt: ‘na eenige jaren waren de meesten alweer vertrokken. Bleven hier: de Croy (werd Legroux), Joffroy, de Vion (werd Vioen), Fornier (werd de Backer), Morgan (werd Mergan) en een paar andere. Misschien zal iemand bij 't lezen van die namen, kunnen zeggen uit welke streek die vluchtelingen kwamen?’Ga naar voetnoot(23).
De namen van deze ‘vluchtelingen’ had Lindemans gehaald uit het parochiaal register en uit een lijst der parochianen opgesteld door de pastoor. Hij vermoedde ‘dat het Fransche vluchtelingen waren of was het de afgedankte legertros van een regiment uit Bourgogne?’Ga naar voetnoot(24).
Wij hebben de indruk dat de ‘uit Bourgogne?’ voortvluchtige Fransen die rond 1600 in Opwijk aangetroffen worden, eenvoudig franstaligen waren die, net zoals in Westelijk Vlaanderen, na 1585 de vrijgekomen en verlaten landerijen gingen bebouwen, en, lijk in onze streken, na één of twee generaties ofwel weer vertrokken zijn ofwel opgeslorpt werden in de overige bevolking, een vermenging die soms gepaard ging met een naam-vervlaamsing of een naamvertaling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvatting en besluitenUit wat voorafgaat kunnen we volgende samenvatting en conclusies formuleren.
Na de oorlogsjaren 1579-1585 zijn in Westelijk Vlaanderen en vermoedelijk eveneens in andere Vlaamse streken, frans- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
talige immigranten verschenen die zich vooral op het platteland vestigden in dorpen die sterk ontvolkt waren. De immigratie gebeurde al onmiddellijk tijdens de eerste jaren na 1585.
Alhoewel er grote lokale verschillen kunnen voorkomen, mag men stellen dat op de duur in sommige streken waarschijnlijk ongeveer tien procent van de totale bevolking uit franstaligen bestond. Deze immigratie was beslist sterker in het Zuiden van West-Vlaanderen dan in het Noorden, en kwam meer voor op het platteland dan in de steden. Hoe sterker de ontvolking, hoe groter de inwijking. Afwezigheid van immigranten in de meer onvruchtbare Zandstreek en aanwezigheid op de betere gronden (Langemark, Rekkem, Veurne-Ambacht) kan een aanduiding zijn dat de inwijkelingen de betere gronden opzochten.
Behoudens uitzonderingen lijken de meeste immigranten te komen uit het franstalige Vlaanderen rond Rijsel, uit Henegouwen, uit Artesië, sommige uit Picardië. Deze hoofdzakelijk Zuidnederlandse gebieden hadden minder te lijden van de oorlogstroebelen der 16de eeuw en hadden misschien te kampen met bevolkingsoverschotten. Zoals bij vele emigraties zullen het niet de rijkste en grootste boeren geweest zijn die uitweken. Wellicht kwamen vooral kleinere landbouwers en landwerklieden naar onze ontvolkte dorpen hun geluk beproeven. Dat de franstalige inwijking zolang aan het oog van de historici verdoken bleef, ligt mogelijks aan het feit dat het hier juist een achtergebleven en lagere sociale groep betrof, die weinig medezeggenschap kreeg in het bestuur van hun ‘nieuw vaderland’ en dus amper sporen in het archief naliet.
De eerste generatie bleef nog afgezonderd van de nieuwe gemeenschap waarin ze terecht kwam. Maar circa 1620 was de vermenging volop aan de gang, en wel in zulke mate dat vele Franse familienamen vervlaamst werden of eenvoudig vertaald werden in het Vlaams. Een groot gedeelte van de immigranten kan eveneens naar hun land van herkomst teruggekeerd zijn, maar hierover bestaan vooralsnog geen aanduidingen. Het verhaal van deze vergeten bevolkingsgroep moet nog geschreven worden.
De immigratie van franstaligen in Vlaanderen na 1580 zou daarom voorwerp van een grondige studie moeten worden. De bronnen daartoe lijken in de eerste plaats onze oudste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doopboeken, de bevolkingstellingen en lijsten van weerbare mannenGa naar voetnoot(25), aangevuld met gegevens uit het poortersarchief, enz.
Talrijke vragen rijzen op. Hoe stond het met de geografische verspreiding van deze immigratie? Welke invloed heeft deze niet onbelangrijke minderheid op de taal (het dialect), de zeden en de cultuur van onze voorouders gehad? Heeft de taalgrens op bepaalde plaatsen daardoor geen verschuiving naar het Noorden ondergaan? Hoe stond de overheid tegenover de inwijking? Speelde het traktaat van Atrecht van 1579? En de verdragen van Farnèse?
Een aparte vraag is wel deze: hebben de historici uit Frans-Vlaanderen en uit andere Franse streken ooit de emigratie naar het Noorden beschreven? Een vluchtig nazicht schijnt erop te wijzen dat de Noordfranse historiografie deze verschuiving naar de Vlaamse streken nog niet heeft behandeld en er dus onwetend van is.
Niettegenstaande deze reeks vragen zijn we niettemin overtuigd dat een dieper, systematisch en meer algemeen onderzoek - in de plaats van wat wij hier al te schetsmatig en te oppervlakkig konden benaderen - zekere onvoorziene en ongekende aspecten zal blootleggen uit een cruciale periode van onze geschiedenis. L. Van Acker |
|