Biekorf. Jaargang 86
(1986)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Het landbouwhandboek van Pieter Sencie
| |
Wie was Pieter Sencie?Pieter-Joseph Sencie was griffier van Poeke en Kanegem. Hij was een zoon van Guillaume Sencie en is geboren omstreeks 1725 te Halle in Brabant, waar de familie talrijk voorkomt vanaf de 17de eeuwGa naar voetnoot(1).
In 1769 werd Sencie, toen hij al 44 jaar oud was, benoemd tot griffier van Poeke en van de heerlijkheden HammesGa naar voetnoot(2) en BuxschenGa naar voetnoot(3) in Kanegem. Naderhand zal hij, zoals hij zelf op het titelblad van zijn werk liet drukken, ook griffier | |
[pagina 82]
| |
van Kanegem zijn geworden. Poeke en Kanegem behoorden immers beide toe aan de familie de Preudhomme d'Hailly de Nieuport. Van deze familie was Sencie blijkbaar een vertrouweling en een trouwe dienaar; hij draagt zijn werk in een hooggestemde lofrede op aan zijn heer Louis-Ernest de Preudhomme d'HaillyGa naar voetnoot(4).
In Poeke volgde hij griffier Billiet op die stierf in 1769. Sencie werd aangesteld tot griffier syn leven geduerende en overleed te Poeke op 3 juli 1788Ga naar voetnoot(5). Waarschijnlijk was hij een tijdlang ziek of kon hij zijn werk niet meer aan, want reeds op 30 mei 1788, enkele weken voor zijn dood, werd zijn opvolger als griffier aangesteld in de persoon van Dominicus Legiers, die tot dan toe baljuw van Poeke was geweestGa naar voetnoot(6). De weduwe van Sencie, Maria-Theresia De Croes, overleefde haar man geruime tijd. Ook zij was eveneens afkomstig van Halle in Brabant.
Omdat Poeke en Kanegem in de Roede van Tielt en dus in de kasselrij Kortijk lagen, werd Pieter Sencie buitenpoorter van Kortrijk in 1775. De familie heeft zich blijvend in de streek genesteld. Ene Maximiliaan-Francis Sencie, vermoedelijk een jongere broer of een zoon van Pieter Sencie, was in 1777 baljuw van LotenhulleGa naar voetnoot(7). Op 27 november van hetzelfde jaar huwde hij in Lotenhulle met Catharina-Theresia van Outrive uit Hulste bij KortrijkGa naar voetnoot(8) en Pieter Sencie uit Poeke trad op als huwelijksgetuige. In de parochiale registers van Poeke is niettemin geen enkele Sencie buiten het echtpaar van de griffier aan te treffen. Toen het gezin rond 1769 in Poeke neerstreek, waren hun eventuele kinderen dus al elders geboren en zo vonden we geen spoor van andere naamdragers Sencie in Poeke of Kanegem. | |
[pagina 83]
| |
Waar Sencie tussen zijn geboorte in Halle rond 1725 en zijn aankomst te Poeke in 1769 verbleef is nu niet meer te achterhalen. Het is niet uitgesloten dat hij een tijd in Engeland woonde; enkele passages uit zijn handboek wijzen er ontegensprekelijk op dat hij zeer vertrouwd was met Engelse landbouwmethodes en dat hij persoonlijk enkele Engelse agronomen kende, zodat een min of meer langdurig verblijf aldaar tot de mogelijkheden behoort. | |
Zijn handboekIn 1785 verscheen van de hand van griffier Sencie bij Jan-Frans Vander Schueren, drukker in de Breidelsteeg te Gent, een boek getiteld: Den Pagters, Landsmans en Boeren Handboek en Almanach of noodzaeklyk onderwys voor den Landbouw (hoogte 19 cm, breedte 10,5 cm).
Het handschrift dateerde van 1783 of vroeger aangezien het imprimatur al werd gegeven te Brussel op 5 november 1783 en de officiële toelating vanwege P.J.N. de Lannoy, Raed en Procureur-Generael werd verleend op 2 maart 1784.
Het werk is ingedeeld in twee stukken met afzonderlijke paginering. Deel I bevat VIII + 72 blz. en bespreekt de maanden van januari tot en met juni. Deel II telt 64 blz. en behandelt de laatste helft van het jaar. Sencies werk is dan verder opgesplitst in kleine hoofdstukjes per maand. De maanden zijn nog onderverdeeld in paragraafjes volgens de materie met aanduiding van wat er zoal moet verricht worden op het veld, in de stal, op het neerhof en in het boerenhuishouden. Alle mogelijke teelten en bewerkingen worden er kriskras door mekaar besproken en over alle neerhofdieren en kleinvee wordt iets verteld. Er wordt evenwel opvallend weinig gezegd over grotere hoevedieren zoals runderen en paarden. Er staan ook geen afbeeldingen of prenten in de almanak. Aan het einde van de twaalf maanden, net vóór de inhoudstafel, vinden we een uitvoerige bespreking van allerlei bemestingsmethodes die toen populair waren (deel II, blz. 54-62).
Sencies boek is uiterst zeldzaam. Het enig bekende exemplaar, ingebonden in één bandje, wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Gent. Tot hiertoe vonden we geen bijkomende exemplaren of herdrukken. Noch de titel van de | |
[pagina 84]
| |
[pagina 85]
| |
landbouwalmanak, noch de naam van Sencie worden ergens opgegeven of geciteerdGa naar voetnoot(9).
Omdat Sencie de bekende auteur is van maar één enkel geschrift zou men geneigd zijn te denken dat hij ook naamloos publiceerde. De anonimiteit was in die tijd een ware plaag geworden, zelfs bij tractaten over een onschuldig onderwerp als de landbouw, omdat men zo wilde ontsnappen aan de strenge en hinderlijke censuur van overheidswegeGa naar voetnoot(10). Indien onze griffier ooit de pen hanteerde in een anonieme publikatie, dan zou men hem het auteurschap willen toekennen van Essai sur l'état de la culture belgique et sur les moyens de la perfectionner. Dit boekje draagt als datum 1784 (dus rond de tijd van Sencies almanak), het telde XXIV + 102 blz. (ongeveer zo omvangrijk als de almanak) en zag het licht A Londres (Sencie had eveneens bindingen met Engeland).
Het exemplaar dat wij raadpleegden bevat daarenboven de vermelding et se trouve à Bruges chez Jos. Bogaert, Imprimeur-libraire sur la vieille Bourse. Zo komt het dat dit druksel een plaats vond in de lijst der drukwerken van Joseph BogaertGa naar voetnoot(11). Waarschijnlijk staan we hier voor een boekje dat misschien wel in Londen werd gedrukt, maar waarvan op het titelblad naderhand de naam en het adres werden toegevoegd van de boekhandelaar die het te koop stelde, aangezien er van deze Essai ook identieke exemplaren bekend zijn met de naam van een boekhandelaar uit NijvelGa naar voetnoot(12) (Nijvel ligt in de buurt van Halle waar Sencie geboren was).
De inhoud van de Essai is nogal retorisch en abstract en verwijst zo veelvuldig naar Waalse voorbeelden en situaties, dat we tot het vinden van betere argumenten, en in weerwil | |
[pagina 86]
| |
van enkele mogelijke gelijklopende kenmerken (datum van verschijnen 1784, plaats van verschijnen Londen, te koop aangeboden in Brugge en Nijvel, verwijzing naar Engelse publikaties en uitgaven van de Academie in Brussel) toch maar weinig voelen om Pieter Sencie als auteur van dit druksel aan te wijzen. | |
Inhoud van zijn werkHet is niet gemakkelijk de inhoud van Sencies boekje samen te vatten, omdat hij alles zonder logisch verband door mekaar haspelt en zijn raadgevingen niet systematisch ordent, maar chronologisch over alle maanden van het jaar uitsmeert.
Benevens de gewone graansoorten tarwe, rogge en haver, wordt melding gemaakt van boekweit, de uitverkoren graanteelt der arme zandgronden zoals Kanegem en Poeke toen waren. Bij granen en zaden onderscheidt hij witte en geluwe en bruine haver, grove en gewone gerst, maertsche tarwe, kanariezaad, mostaardzaad, heulzaad (zaad van de papaver), koolzaad of averuyschen, platte en Roomsche boonen.
Over de teelt van aardappelen, bonen en erwten, wede of pastel, pegers (hondsgras) of Hollandsche klavers, Hollandsche of Vlaamsche kruyden, het kweken van vlas met tonnezaad afkomstig uit Rusland, de teelt van luzerne en vitsen en zo meer, worden overvloedig nuttige wenken gegeven. Eveneens over rapen als groenmest en het aanplanten en verzorgen van hoppevelden. Het kweken van ajuin, zowel Spaenschen ajuin als Strasburgschen ajuin, asperges, Sint-Michielswortels, enz. wordt om allerlei redenen aanbevolen en tot in detail uiteengezet.
Dieren komen minder voor. Een paar maal wordt over kippen, schapen, varkens en runderen gesproken, bijna nooit over paarden. De voorliefde van Sencie ging blijkbaar naar minder populaire en in onze gewesten zeldzamere planten en diersoorten, waarin hij, nogal naief en optimistisch, een toekomst meende te zien en waarvan hij beweerde dat het kweken ervan profijtig zou zijn voor onze landslieden. Zo bespreekt hij uitvoerig de bijenteelt, en dan nog wel de bijenteelt in houten kassen, tegenover de strooien korven, een nieuwigheid die in Vlaanderen zelfs meer dan een eeuw later nog niet helemaal was doorgedrongen. Hij raadt onze landbouwers aan chinese ganzen en witte kalkoenen te fokken. | |
[pagina 87]
| |
Ook geiten en vooral konijnen weerhouden zijn aandacht en hij beschrijft hoe visvijvers moeten aangelegd en onderhouden worden. Ook is hij voorstander van een intensieve fazantenteelt en het kweken van allerlei gevogelte, zoals pauwen en nog meer vreemde en ongewone dieren.
Hij houdt voor dat winst kan worden gehaald uit het beter verzorgen van de boomgaarden (krieken, geneverbessen en stekelbessen voor wijn, appelcider uit Ramborgingen) en hij weidt uitvoerig uit over de wijze om borgerlyken kaes te bereiden.
Er wordt geen melding gemaakt van bieten, cichorei, tabak en maïs. Deze vruchten zouden pas in de 19de eeuw ingang vinden en de streek van Poeke en Kanegem was niet bijzonder geschikt voor de tabaksteelt.
Enkele heel nieuwe en exotische teelten beschrijft hij nogal wijdlopend: het kweken van saffraan en kalissiehout (zoethout). Van beide nieuwigheden, die bij ons nooit noemenswaardige resultaten opleverden, beweert hij dat hij ze persoonlijk heeft uitgetest en dat ze in onze streken tot nut van de boeren gemakkelijk op het land konden komen. | |
Welke bronnen heeft Sencie gebruikt?Was de almanak van Sencie origineel of is hij de grootste gemene deler van een aantal eigentijdse geschriften?
Wat de vorm betreft, een almanak ingedeeld naar de maanden van het jaar, kunnen we in het verleden toch een paar dergelijke specimina aanduiden. De voorstelling van zaken was wel enigszins ongewoon, maar vermoedelijk heeft Sencie weet gehad van handleidingen, o.m. betreffende de tuinbouw, die in maandelijkse kapitteltjes ingedeeld warenGa naar voetnoot(13).
Wat de inhoud betreft, dienen we een onderscheid te maken. Op sommige plaatsen duidt de auteur de bron aan waar hij zijn wetenschap vandaan haalde. Bij de vlasbewerking bijvoorbeeld zegt hij ronduit alles van oudere zegslieden uit zijn omgeving te hebben vernomen (dl. I, blz. 25-28). De vlasteelt was bij ons ook zo buitengewoon verzorgd en op punt gesteld, dat de Vlaamse vlasteelt model kon staan voor | |
[pagina 88]
| |
iedereen die over deze tak van onze landbouw iets wilde zeggen.
Doorheen de raadgevingen van de auteur om allerlei teeltwijzen en landbouwmethodes te propageren en uiteen te zetten, voelt men duidelijk de amateur van land- en tuinbouw die onze dorpsgriffier was. Hier is een man aan het woord die zelf gaarne tuiniert, zelf neerhofdieren kweekt en nieuwe teelten beproeft. Hij heeft persoonlijk ganzen gekweekt zoals hij het in Engeland zag gebeuren. Witte kalkoenen wist hij lopen op het neerhof in Poeke nabij het kasteel van burggraaf de Preudhomme d'Hailly. Hijzelf had luzerne weten groeien en had de teelt nauwlettend gevolgd. Saffraan had hij voor eigen rekening in de omgeving van Poeke en Kanegem in zavelachtige gronden laten aanplanten. Bijen hield hij in houten korven en het roven van de honing door de bijenkolonie mei tabak te beroken in plaats van alles te doden zoals toen en nog begin onze eeuw courant het geval was, paste hijzelf al jaren toe. Ook bij de hoppeteelt kon hij uit eigen ervaring spreken, aangezien hij uit de streek van Halle afkomstig was, waar toen nog hoppe werd verbouwd. Hij wist dat het vlees van witte pauwen beter smaakte dan dit van onze gewone pauwsoorten, omdat hij het zelf had ondervonden. Enzovoorts.
Sencie is ongetwijfeld in Engeland geweest en heeft er blijkbaar met grote oplettendheid de landbouw, de veeteelt en de tuinbouw gadegeslagen. Het bewaren van gevogelte door het in gesmolten boter in te leggen had hij geleerd van eene Engelsche Damme. Grove gerst met vier reken en gewone gerst met zes reken had hij in Engeland zien zaaien. Ook de bloemkoolteelt heeft hij in Engeland leren kennen. Hierover vertelt hij uit eigen herinnering.
Daarenboven putte Sencie uit Engelse landbouwhandboeken. De Engelsen kwamen naar het vasteland om Flemish Agriculture aan te leren, Sencie haalt er Engelse agronomen bij om nieuwe teelten of verbeterde methodes aan de Vlaamse landbouwers voor te houden.
Den vermaerden Mr. Trowel, wiens verstant op de landbouwerye ik dikwils verwondert hebbe en die hij al in zijn Voorreden (deel I, blz. IV) citeert, kan niemand anders zijn dan Samuel Trowell die in 1739 te Londen een boek over agronomie liet verschijnenGa naar voetnoot(14). Verder in de tekst spreekt hij herhaaldelijk over het kruidenboek van Parkinson, waaruit hij | |
[pagina 89]
| |
allerlei wetenswaardigheden over de luzerneteelt overnam. Deze Parkinson is te vereenzelvigen met Richard Parkinson (1748-1815), een in zijn tijd befaamd landbouwkundigeGa naar voetnoot(15).
De teelt van blauwe kalkoenen vond hij in Engeland bij du Bois, Tresorier van de Oostindische Compagnie, en het kweken van pauwen leerde hij van Mr Lurco, weeral een Engelsman. Fazanten wilde hij kweken op zijn Engels ingevolge de raadgevingen van Mr Brewer. Caret Raleig was de man die met succes de saffraanteelt uit Spanje in Engeland had overgebracht. Sencie citeert hem meer dan eens, maar wij slaagden er niet in hem, evenmin trouwens als de vorige drie agronomen te identificeren of gedrukte werken van hun hand terug te vinden.
De remedie om grym of zwart graan tegen te gaan keek Sencie af van colonel Plumer van Herefordshire, nog een illustere onbekende. Het is goed mogelijk dat Sencie enkele van deze mensen persoonlijk in Engeland ontmoette. Ze kunnen één na één in hun tijd verdienstelijke lieden geweest zijn, zonder dat ze evenwel publiceerden of nu nog in grotere verzamelwerken terug te vinden zijn.
Sencie steunde maar éénmaal op het gezag van een landgenoot, nl. Franciscus de Coster (1774) waar deze het heeft over afsluitingen, het nut van hagen en afperkingen rond de landerijen. Franse agronomen worden niet vermeld, maar een paar keer verwijst hij naar Fransche kruyden, Sain-foin of Gezont-hoy en enkele andere planten, die in Frankrijk voorkomen.
Op niet minder dan elf verschillende plaatsen in zijn werk bespreekt hij de bijenteelt, die hem bijzonder nauw ter harte ging en die hij zelf beoefende. In die jaren stonden in Vlaanderen bijna uitsluitend strooien korven. Sencie raadt korven aan met een houten verhoogsel. Zijn imkersmethode stemt overeen met wat te vinden is in een anonieme memorie van de Brusselse AcademieGa naar voetnoot(16). Ofwel kende Sencie deze academische verhandeling en heeft hij er overvloedig uit geput, ofwel is hij zelf de anonieme auteur van deze verhandeling. | |
[pagina 90]
| |
Zijn we dus relatief goed ingelicht over de achtergrond en de bronnen van de auteur, dan kleeft aan deze bevinding ook het nadeel dat de raadgevingen in Sencies handboek met opzet iets wilden bereiken. Hij stelde zich immers tot doel de landbouw meer en beter financieel te laten renderen door grotere opbrengsten te bekomen. In zijn opinie waren nieuwe teelten en vernieuwde en beproefde (buitenlandse) methodes daartoe het gepaste middel, maar dit belette niet dat hij een open oog had voor het goede en zelfs het vernuftige dat in onze oude Vlaamse landbouw werd toegepast.
Hoe onze landbouw er in 1783-85 juist uitzag zal men niet zo maar zonder meer uit het handboek van Sencie kunnen aflezen. Maar de auteur geeft ons wel een beeld, door zijn vele raadgevingen heen, van wat toen werd geteeld, hoe dit gebeurde en wat in land- en tuinbouw nog verbeterd kon worden. | |
Betekenis van Sencies handboekVoor zijn tijd en in zijn omgeving was Sencie zeker een modern en vooruitstrevend agronoom. Hij geeft het middel op om, in zoverre ze toen nog voorkwamen, de braakliggende gronden in hun zogeheten ‘rustperiode’ uit het toen al bijna heel vergeten drieslagstelsel, toch nog te bewerken, te bemesten en er vruchten op te oogsten. De overtuiging waarmee hij het vertrouwde en traditionele teeltpatroon wil doorbreken door heel nieuwe teelten in te schakelen, was beslist modern en wellicht haalbaar. Sommige van die teelten hebben inderdaad ingang gevonden, andere zoals saffraan niet.
Volgens Sencie moest iedere landbouwer beschikken over een barrometre en een thermametre. Hij prijst de oliebemesting aan, die toen in zijn streek nog een hele nieuwigheid was en hij juicht de ordonnantie toe van 3 maart 1781 waarbij verplicht werd de rispen (rupsen) te verdelgen. Ook zijn bijenteelt was beslist een heel eind vooruit op zijn tijd.
Toch wijzen een paar punten erop dat Sencie een ongeschoolde liefhebber was en nog eigenaardige ouderwetse vooroordelen bezat. Kippen mogen in de maand januari geen slakken oppikken omdat ze dan dik van het water worden en sterven (dl. I, blz. 8). Volgens Sencie ademden de geiten niet door hun mond maar door hun oren (dl. II, blz. 48)! Vermoedelijk steekt zijn wetenschap over de eigenschappen | |
[pagina 91]
| |
en de werking van de mest en de voeding der planten mei moeite uit boven hetgene de doorsnee landbouwer in die dagen wel zal hebben gekend en ervaren. De landbouwchemie van zijn tijd lag blijkbaar buiten zijn gezichtsveld.
De almanak van Sencie is bij ons weten het eerste min of meer origineel boek in het Nederlands dat in ons land verscheen en op onderhoudende maar niettemin ernstige en wetenschappelijke wijze de landbouw en het boerenbedrijf in onze streken in zijn globaliteit beschrijft en vanuit een vooraf bepaalde eigen visie en specifieke doelstelling (de meeropbrengst, en dus het geldelijk profijt) toelicht en aanleert.
Bij dit alles is het toch wel bevreemdend dat zijn opmerkelijk geschrift nu geheel vergeten is en nergens meer vermeld wordt. Het bescheiden boekje van de griffier van het kleine Poeke, gedrukt bij een tweederangsdrukker, kan geen ruime verspreiding hebben gekend. Als documentatiebron is de almanak van Pieter Sencie in onze ogen zeker merkwaardig genoeg om hem te onthouden en hem enig belang toe te meten bij de geschiedenis van het 18de-eeuwse landbouwbedrijf in de Vlaamse Zandstreek. L. Van Acker |
|