Biekorf. Jaargang 86
(1986)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Een drukke tijd voor drukker De Plancke
| |
[pagina 63]
| |
hij hetzelfde beeldGa naar voetnoot(3), en in het tweede deel van zijn Gezellebibliografie haalde Walgrave er in 1924 de woorden van de dichter bij: ‘Alles was bedoomd en vochtig, de boomen op de pleinen en langs de waters “weenden dikke tranen” om te spreken zoo de Dichter deed’Ga naar voetnoot(4). Dat het verdriet van de bomen drupte had hij ook in het geciteerde gedicht geschreven.
De sfeer in Biekorf moet zowat identiek geweest zijn. Gezelle schreef het blad wel niet vol zoals hij indertijd met 't Jaer 30, een tijdlang met Rond den Heerd of jaren met Loquela had gedaan, maar hij was in Biekorf toch voelbaar aanwezig: geregeld kwam er een gedicht of tekst van hem de korf binnengewarreld; en was hij voor één keer niet de ijverigste werkbie van het tijdschrift, hij lijkt hoe dan ook toch de imker geweest te zijn die zijn beschermende hand boven het bedrijvige volkje hieldGa naar voetnoot(5). Begrijpelijk dat er bij zijn dood verslagenheid heerste. Het licht van Biekorf was mis- | |
[pagina 64]
| |
schien niet onmiddellijk gedoofd, maar de omsluierde straatverlichting werd door méér dan één Gezellevereerder als een symbool aangevoeld. Vooral bij Biekorf moet een tijdje de angst geleefd hebben voortaan een grote lantaarn met een klein lichtje te worden...
In deze bijdrage gaan we na hoe Biekorf als tijdschrift de dood van Gezelle verwerkte; en hoe op een wat verwarde manier het epitafium werd geschreven dat het eerste orgelpunt achter het leven van de dichter moest zijn. | |
- 1 -Iedereen die in Biekorf of in de Gezellestudie wat thuis is, weet dat er bij jaargang 1899 een bijvoegsel verscheen. De stadsbibliotheek te Brugge heeft van die jaargang bij ons weten drie exemplaren: twee mét het bijvoegsel erbij ingebonden, nà blz. 384, vóór de Bladwijzer van woorden en zaken (I-XIV) en de Bladwijzer der Opstellen (XV-XVII); één zonder het bijvoegsel, met niettemin toch de bladzijden 61 tot 64 - het ‘slot’ van het bijvoegsel in kwestie dus - ingebonden tussen de bladzijden 376 en 377, temidden van de passage over de Indianen in het huldegedicht aan Gezelle van A. Merville. Op de frontpagina van deze bijbladen staat buiten de zwarte rouwrand ‘Bijblad van “Biekorf”’ gedrukt, een verwijzing die wij niet terugvinden op de derde druk van Rommels ‘Lijkrede’ in ons bezit. Onder de aanduiding ‘uitgegeven door 't Berek van “Biekorf”’ lezen we op de eerste druk: ‘Lijkrede en beeltenis te zamen / 25 centimen’. Op de derde integendeel staat er: ‘DERDE DRUK met eene Levensschets van G. Gezelle - 50 centimen’. Voor de rest zijn lettertype en tekstschikking van de titelpagina's in eerste en derde druk identiek.
Het bijvoegsel - onder die term werd in de Gezelleliteratuur het geheel van de bijbladen aangeduid - is op zijn minst vreemd samengesteld. Na de frontpagina volgt op blz. 2 het imprimatur, verleend door kan. H. Lahousse op 30 november 1899. Ingekleefd vóór blz. 3 volgt de gefotografeerde tekening van G. Gezelle met de twee eretekens en daaronder de aan- | |
[pagina 65]
| |
duiding ‘Dr. Guido Gezelle, 1830-1899’. Die foto - best dat Gezelle hem niet zelf gezien heeft!Ga naar voetnoot(6) - stak waarschijnlijk los in de speciale aflevering. In het ene exemplaar kijkt de dichter je aan zodra je de frontpagina openslaat; in het andere zit het portret achterstevoren ingebonden. De tekst begint op blz. 3, de nummering van de pagina's pas op blz. 4. De derde druk werd in zijn geheel van een extra kaft voorzien, waarop het titelblad zonder meer hernomen wordt, terwijl de afbeelding van Gezelle tussen die kaft en titelpagina 1 zit ingekleefd.
In het ene exemplaar bevatten de blz. 3 tot 18 de lijkrede door H. Rommel, blijkens de Gazette van BruggeGa naar voetnoot(7) en de beschrijving door A. WalgraveGa naar voetnoot(8) gehouden in de Sint-Salvatorskathedraal bij de uitvaart, op de preekstoel, net voor het In Paradisum zoals we dat normaal verwachten. Het andere exemplaar uit de stadsbibliotheek waar het bijvoegsel bij de jaargang werd ingebonden, bevat nà blz. 18 opnieuw de bladzijden 17 tot 19, nu in een afwijkende versie. Daarna volgt - in allebei - op blz. 20 een lijst met een viertal ‘Errata’ en onderaan de opmerking: ‘Deze vier bladzijden (17-20) komen in de plaatse der laatste bladzijden van de Lijkrede’. In ons eigen exemplaar, een derde druk dus, valt van die verwijzing niets te bespeuren: bladzijde 20 is maagdelijk blank - ‘al sneeuwwittigheid’, om er ook maar Gezelle bij te citeren. Zelfs de paginering loopt niet door. Belangwekkend daarbij is echter wel dat drie van de opgegeven errata in de tekst niet verbeterd zijn, één welGa naar voetnoot(9); de bladzijden 17 tot 19 komen slechts éénmaal voor en zijn die van de tweede versie in het ingebonden bijblad. Blz. 21 tot 43 hebben als opschrift ‘Bijblad van “Biekorf” in Wintermaand, 't jaar 1899. Aanteekeningen over het leven van Zeer Eerw. Heer Doctor Guido Gezelle’. Blz. 44 werd blanco gelaten. Daarmee is voor de derde druk de kous af. In de ingebonden versies van de stadsbibliotheek volgen hierop nog de bladzijden 45 tot 64, opnieuw ‘Bijblad van “Biekorf” in Wintermaand, 't jaar 1899’ genoemd, nu evenwel over ‘Guido Gezelle; begraving en lijkplechtigheden’.
Via de fiches in het Centrum voor Gezellestudie en de aantekeningen van dr. J. Boets op de aanwezige copieën - | |
[pagina 66]
| |
voor zijn wenk onze oprechte dank - kwamen we ook een tweede druk van de lijkrede op het spoor, bewaard in een bundel Biographie de la Flandre Occidentale van de verzameling Slosse in de stadsbibliotheek te Kortrijk. Ter plaatse bleken zelfs de drie drukken aanwezig. Ingebonden vonden we eerst de derde druk, identiek aan deze die we beschreven uit ons eigen bezit: omwille van het grijze extra plat duidelijk een afzonderlijke publikatie. Het voorplat werd door Slosse noch aan de buiten-, noch aan de binnenkant beschreven; het achterplat ontbreekt.
Hierna treffen we in de bundel de eerste druk van de lijkrede aan, al staat dat er alleen op geschreven door Slosse zelf: boven de zwarte rouwrand lezen we: ‘Eerste, min volledige uitgave, gedrukt’ - en de tekst loopt onder de zwarte rouwband onderaan de bladzijde verder - ‘binst dat het nog vastgesteld bleef van M. Gezelle in Sint-Anna te begraven’. Aan de binnenkant van de kaft, verticaal geschreven, van onder naar boven, noteerde Slosse: ‘M. Merville, pastor van Sinte-Anna, te Brugge, en later deken van Thorhout, zong M. Gezelle'ns dienst in Sint-Salvators, den 1 Dec. 1899; en overleefde hem 20 jaar. Hij stierf haastig in Thorhout den 23 Nov. 1919, en wierd er den 27, ten 10, begraven’. Op 27 november was Gezelle dag op dag inderdaad twintig jaar dood. Deze druk heeft echter niet de vermelding ‘Bijblad van Biekorf (...)’ zoals de exemplaren in Brugge, en heeft eveneens als de derde druk een extra kaft, zij het nu bleekblauw. De achterkaft ontbreekt opnieuw. De foto zit op dezelfde manier ingebonden als in die derde druk. Het gaat hier dus niet om het exemplaar van een Biekorfabonnee, maar om een afzonderlijke uitgave! De bladzijden 17 tot 19 zijn die van de eerste versie in het ingebonden deel van de bibliotheek te Brugge.
Dan is er dus nog de tweede druk, die we in de bundel Slosse op de derde plaats vinden: hierop staat boven ‘Lijkrede en beeltenis te zamen / 25 centimen’ nu wel te lezen ‘TWEEDE DRUK’. Het voorplat is opnieuw bleekblauw, het achterplat ontbreekt voor de derde maal. Onderaan het voorplat schreef Slosse: ‘2o volledigere uitgave (zie bladz. 18), op de begraving in S. Salvators’. Wat de foto en de blz. 17 tot 19 betreft komt de tweede druk met de derde overeen. Evenmin als in die derde druk vinden we hier een spoor van de errata: blz. 20 is blanco. Erratum 4 werd verbeterd, 1 tot en met 3 bleven identiek aan de tekst van de eerste versie. Op kleinere verschilpunten gaan we verder in. Belangrijk is | |
[pagina 67]
| |
nog wel dat bovenaan de rouwband een opdracht van Rommel geschreven staat: ‘Aan den Z.E. Heer Pastor Slosse, uit vriendschap. H. Rommel. 3n december 1899’.
Alles bij mekaar een intrigerende toestand... | |
- 2 -Hoe zijn die bijbladen tot stand gekomen? In ieder geval verschillend, en los van mekaar: de Bladwijzer der opstellen van de jaargang 1899 (XV-XVII) vermeldt drie bijbladen, in het meervoud dus. Ook de wordingsgeschiedenis van het tekstenpakket, nu in de Gezelleliteratuur algemeen onder de verzamelnaam ‘bijblad’ of ‘bijvoegsel’ (enkelvoud) te vinden, wijst uit dat het hier om verschillende stappen gaat.
Laat ons beginnen bij het doodsbericht. Biekorf kondigt in jaargang 1899 op blz. 353 het overlijden van de imker aan: ‘Dood van Guido Gezelle’. Het bericht staat afgedrukt op de eerste bladzijde van aflevering (‘talmerk’) 23 ‘in Wintermaand, 't jaar 1899’. De volledige titelpagina, het traditionele hoofd van het tijdschrift, de afbeelding van de bijenkorf en de aanbeveling van het ‘leer- en leesblad’ aan ‘alle verstandige Vlamingen’: alles werd zonder wijziging, keurig en esthetisch in een zwarte rouwband ingepast.
Binnen dat sombere kader, onder het hoofd en de verrassende kop, volgt dan de eigenlijke mededeling. De dood van Gezelle wordt gemeld: ‘dezen voormiddag was men allen oogenblik zijnen dood verwachtende. Hij is zachtjes gestorven tusschen twaalven en één’. Verder lezen we: We vernemen dat de plechtige begraving op Vrijdag aanstaande zal geschieden; wij hebben gezorgd om zonder uitstel een korte levensschets voor onze inschrijvers te doen drukken; op het einde der week zullen zij dat bijblad met een afbeeldsel van Gezelle ontvangen. Dat zijne ziele in vrede ruste! Het Berek’. De dagtekening is van belang: ‘Brugge, Maandag avond 27n van Slachtmaand 1899’.
Na Gezelles overlijden is er dus haast gemaakt van de mededeling aan de abonnees, normaal in die omstandigheden: na het neerschrijven van de dagtekening moest de zaak nog gedrukt en verzonden worden, en de begrafenis was al voor de vrijdag. Wat die levensschets betreft: het berek spreekt in de voltooid tegenwoordige tijd; de zaak lijkt de maandagavond wel degelijk in kannen en kruiken. Daarvoor | |
[pagina 68]
| |
had men kan. H. Rommel aangesprokenGa naar voetnoot(10), die ondanks ‘eenige opwerpingen’ toch ‘uit eerbied en genegenheid voor den dierbaren overledene, aanveerdde’Ga naar voetnoot(11). Misschien regelde men alles reeds in de namiddag, want het was H. Rommel zelf geweest die ‘het droeve nieuws geseind’ had naar ‘de vrienden van den Meester te Kortrijk’. Blijkens Walgrave was dat om halfvijf gebeurdGa naar voetnoot(12). Er kan hier een verband bestaan; het heeft weinig belang.
Aflevering 23 van Biekorf moet dus in zijn geheel gedrukt zijn nà het schrijven van het doodsbericht de maandagavond. Het is bijna symbolisch dat de bijdrage van L.D.P. over ‘Vlaamsche christene kunst’ (de blzn. 354-356) onmiddellijk op het overlijdensbericht volgt. Een bedoeld effect? Het zou kunnen. Niemand had méér dan Gezelle de onverbreekbare eenheid van Vlaams en christen-zijn beklemtoond in de waardering van artistieke creaties. Volgens J. de Mûelenaere gaat achter de initialen L.D.P. Leo De Poorter schuil, leraar (surveillant) aan het Sint-Lodewijkscollege. Hij acht het zelfs niet uitgesloten dat de auteur deze bijdrage speciaal schreef voor het nummer waarin men Gezelles dood zou aankondigen. Men was van het nakende overlijden immers op de hoogte: C. Gezelle waakte al sedert de vorige week bij het ziekbed van zijn oom, en op donderdag 23 november had de dichter zelf gevraagd om berecht te worden. Maar op deze bijdrage van L.D.P. na, waar dateren onmogelijk is, vinden we in aflevering 23 alleen teksten die zo goed als zeker bij de redactie klaar lagen: het zijn allemaal afleveringen var reeds vroeger gestarte publikaties. Op blz. 357-360 komt het 17de vervolg van ‘Evangeline’, de Longfellowvertaling van A. Mervillie, met woordenlijst naar Gezelliaans (én Longfellow-)model. Op blz. 361-363 volgt ‘De bedrogen duivel’ van J. Leroy, vervolg en slot van aflevering 22, blz. 351. Op de blzn. 363 tot 367 staat er een lijst Vlaamse woorden en spreuken van G(ustave) V(an) d(e) P(utte), vervolg van blz. 333. En uiteindelijk zijn er de drie Mingelmaren van J.V. op de rest van blz. 367 en op blz. 368, een rubriek waarvoor Biekorf altijd wel uit een stevige voorraad heeft kunnen putten. | |
[pagina 69]
| |
We kunnen ons afvragen waarom het berek niet voor de verzending van een afzonderlijk doodsbericht zonder meer heeft geopteerd. Op gissingen na, moeten we het antwoord schuldig blijven. De verzendingskosten kunnen een rol gespeeld hebben; een tijdschrift als Biekorf heeft het niet altijd even breed. De drukker moest bovendien de maandagavond laat, dezelfde nacht of ten laatste de dinsdag extra inspanningen doen om tijdige verzending te kunnen waarborgen. Heeft dat ook extra kosten met zich meegebracht? Hier zijn we eerder geneigd negatief te antwoorden. Op zo'n moment moet ook een drukker het een eer gevonden hebben als eerste met het droevige nieuws over zo'n persoonlijkheid voor de dag te kunnen komen. Maar er moest die week nog méér verzonden worden: men stelde blijkens het bericht een levensschets in het vooruitzicht die iedereen ‘op het einde der week’ nog zou ontvangen: ongetwijfeld kosten dus, tenzij men het doodsbericht met aflevering 23 combineerde. Bovendien kunnen we ons voorstellen dat men binnen de eigenlijke opdracht van een tijdschriftredactie wenste te blijven, en de dood van de ‘hoofdopsteller’ ook nadrukkelijk in tijdschriftvorm wenste bekend te maken.
Door deze optie van het berek moet het echter wel een drukke week geworden zijn voor drukker L. De Plancke. We hebben immers alle reden om aan te nemen dat nààst de haast voor aflevering 23 en de zorg om de in het vooruitzicht gestelde levensschets, men zich ook nog moest reppen voor een andere Biekorfzorg: aflevering 22 namelijk, die o.i. onder druk lag of zelfs nog gedrukt moest worden toen het bericht van Gezelles dood de leden van de redactie bereikte.
Hoe valt dit uit te maken? Al geruime tijd Verschenen van G.V.d.P. niet alleen lijsten Vlaamse woorden en spreuken, zoals hierboven gezegd, maar ook ‘Eenige woorden uit de Goddelijke Beschouwingen van Guido Gezelle’; het ging hier om een beperkt lexikon, dat de auteur uit Gezelles vertaling van Mgr. Waffelaerts ‘Meditationes Theologicae’ samenstelde, bladzijde voor bladzijde excerperend, en dat in eerder onregelmatige afleveringen in Biekorf verscheen. Nu is de titel van de aflevering in het 22e nummer, het tweede nummer van november dus, op zijn minst zeer eigenaardig: op blz. 351 - vóór blz. 353 dus, de blz. met het doodsbericht - werd de gewone titel gewijzigd: ‘Eenige woorden uit de Goddelijke Beschouwingen (193-208) van Guido Gezelle zaliger’Ga naar voetnoot(13). | |
[pagina 70]
| |
Nu weten we wel dat Gezelle reeds onderwerp van drukke studie was geworden in zijn eigen BiekorfkringGa naar voetnoot(14) en we kunnen aannemen dat talloze vereerders hem nog tijdens zijn leven zo goed als zalig verklaard hebben, maar met die wijsheid kunnen we moeilijk de gewijzigde titel boven de bijdrage van G.V.d.P. verklaren. Er is ook geen reden om te veronderstellen dat de auteur zich vergist heeft, of op grond van geruchten zou aangenomen hebben dat ‘de Heer en Meester’ overleden wasGa naar voetnoot(15). Slechts één verklaring is ernstig: aflevering 22 werd - minstens gedeeltelijk - óók nà het vernemen van Gezelles overlijden gedrukt, zodat de titel nog kon aangepast worden. Hierin werden we versterkt door de vaststelling dat de laatste teksten voor deze aflevering nog maar net binnen kunnen geweest zijn: op blz. 341 ondertekent J. Craeynest zijn bijdrage ‘Eigennamen in de Aardrijkskunde’ met ‘Uit Moescroen, den 25sten van Slachtmaand '99’. Dat was de zaterdag. Zijn kopij kan ten vroegste dezelfde dag, d.i. twee dagen voor Gezelles overlijden, de redactie hebben bereiktGa naar voetnoot(16).
Vatten we voorlopig even samen. Toen Gezelle stierf, maandag 27 november 1899, tussen twaalf en een uur 's middags, was de 22e aflevering van de lopende Biekorfjaargang zeker niet of minstens niet helemaal gedrukt. Op de nog te | |
[pagina 71]
| |
drukken bladzijde 351, al dan niet reeds gezet, werd de titel van een reeks vervolgende bijdragen gewijzigd: het woord ‘zaliger’ werd aan Gezelles naam toegevoegd. Het berek sprak met de drukker en met kan. H. Rommel af dat er een beknopte biografische schets over Gezelle zou samengesteld worden, die de abonnees nog vóór het einde van dezelfde week moest bereiken. Men stelde een doodsbericht op, ondertekend de maandagavond, schikte dat onder het normale hoofd van het tijdschrift op blz. 353, en raapte uit klaar liggende kopij een aflevering 23 samen.
We hebben alle reden om aan te nemen dat aflevering 22 én aflevering 23 (met het doodsbericht) effectief samen naar de abonnees werden verstuurd: het zo uitgespaarde geld kon dezelfde week dienen om de verzending van de levensschets te bekostigen. Het drukken gebeurde dus zeker nà maandagmiddag één uur - het moment van Gezelles dood; voor aflevering 22 kon dat eventueel meteen; voor aflevering 23 kon dat pas na de maandagavond, de dagtekening van het overlijdensbericht. Hier beschikken we over twee onwankelbare termini post quem. Alles moet bovendien zo vlug mogelijk gebeurd zijn, aangezien het de bedoeling was dat de abonnees nog tijdig schikkingen konden treffen voor het bijwonen van de begrafenis op vrijdag. | |
- 3 -Ons tweede aandachtspunt betreft de bijbladen. Wat is er gebeurd met de afgesproken levensschets? In het begin van Rommels tekst lezen we dat better aanvankelijk niet van gekomen is. Nadat hij de maandag aanvaard had om voor de lezers van Biekorf die beknopte biografische aantekeningen samen te stellen, kwam men hem de dinsdag vragen ‘eene korte Lijkrede te bereiden, en uit deze oorzaak moest de levensschets daargelaten worden’Ga naar voetnoot(11). In het Sint-Lodewijkscollege kwamen op donderdag 30 november A. Walgrave en Lod. De Wolf aan, toen nog allebei studerend priester te Leuven. Ze verbleven er ‘in 't gezelschap van toenmalige en gewezen leeraars, waaronder zoovele mannen zaten, die Gezelle's stappen volgend, stil maar neerstig voor hun volk wrochten’Ga naar voetnoot(17). Walgrave doelt hier duidelijk op de Biekorfgroep, mensen die van het ene probleem in het | |
[pagina 72]
| |
andere gestapt waren: eerst Gezelles overlijden, dan twee afleveringen van hun tijdschrift in één week, of beter in amper twee dagen gedrukt en verzonden, en tenslotte kan. H. Rommel - vroeger directeur van hun college en een trouwe vriend - die de levensschets niet had kunnen maken die ze in afspraak met hem aan hun abonnees beloofd hadden.
Maar Rommel zal hen wel niet voor voldongen feiten gezet hebben: zo'n onbescheid kunnen we bij hem moeilijk veronderstellen. Hij had rond de voorbereidingen voor de begrafenis de leraars van het college, waaronder leden van het berek, zeker geregeld gezienGa naar voetnoot(18). Hij schrijft: ‘Niettemin wierd. er besloten den donderdag avond mijn handschrift te laten drukken om alzoo, op den dag der plechtige uitvaart van Gezelle, eene bijzondere gedachtenis onder het volk te kunnen verspreiden’Ga naar voetnoot(11). Het meest voor de hand ligt de interpretatie dat ‘den donderdag avond’ bij ‘laten drukken’ hoort, en niet bij ‘wierd er besloten’; want het is dubbelzinnig. We nemen aan dat Rommel zijn probleem wel vóór die donderdagavond aan Biekorf gemeld heeft, In de loop van de week, kort na het moment op dinsdag dat hij in een lijkrede had toegestemd. Maar toen was de ‘levensschets’ uiteraard reeds aan alle Biekorfabonnees beloofd: indien nog niet verzonden, dan toch minstens al gedrukt. Dààrom vooral zal men besloten hebben nu maar de redevoering te drukken: op donderdag, inderdaad laat, maar wellicht omdat na zet- en drukwerk van aflevering 22 én aflevering 23 drukkerij De Plancke waarschijnlijk al te weinig tijd overhield voor toch óók wel noodzakelijk ànder werk. Zo had Rommel voor het opstellen van zijn tekst bovendien meer adem.
Meteen begrijpen we dat het imprimatur op donderdag staat gedateerd: ‘Imprimatur - Brugis, 30 Nov. 1899. - H. Lahousse, Can. Lib. Cens.’Ga naar voetnoot(19). Vermoedelijk heeft Rommel, die voldoende relaties op het bisdom had en die ook ernààst woonde, zelf om het imprimatur gevraagd op grond | |
[pagina 73]
| |
van de geschreven tekst, nog voor er ‘den donderdag avond’ gedrukt zou worden in de Clarastraat. De teksten moesten 's anderendaags verspreid worden, 's Nachts het bisdom lastigvallen voor een imprimatur, met de pas gedrukte vellen in de hand, dat zat er wel niet in.
Drukkerij De Plancke kreeg, na al de extra bezigheden voor Biekorf in die week, nu nog zowat zeker avond- en nachtwerk erbij. Ironisch genoeg, als we weten dat ook J. Claerhout in dezelfde dagen een ‘Guido Gezelle Aandenken’ had geschreven, na Gezelles doodGa naar voetnoot(20). Wist hij niets af van de afspraken en problemen van de Biekorfkern? Wou hij de eerste zijn, en nam hij geen contact op? Of heeft hij van de zaak afgeweten, en - eventueel op eigen houtje - een karakterisering van de dichter uitgetekend, toen hij hoorde dat Rommel slechts een lijkrede klaar kon krijgen? Uit de studie van J. PersynGa naar voetnoot(20) blijkt duidelijk dat Claerhouts tekst vooral een collage was, met nogal wat fragmenten uit verschenen Biekorfjaargangen. Heeft men hem van Biekorf uit om dit werk gevraagd nadat Rommel had afgezegd? Hij kan toch niet zomaar - zij het dan eigen - bijdragen herwerkt en gebundeld hebben? Meer vragen dan antwoorden in dit geval...
‘Brugge op den dag van M. Gezelle'ns begraving, den 1 December 1899’Ga naar voetnoot(21). Ook Rommels rede wilde men ‘onder het volk (...) verspreiden’, wat eveneens de bedoeling met de levensschets was geweest, naast verzending naar de Biekorfabonnees (11). Die hebben de tekst als bijblad gekregen, dat is een feit: de ingebonden jaargangen in de bibliotheek van Brugge bewijzen het. Of op straat of bij de kerk Rommels rede als afzonderlijke publikatie effectief te verkrijgen was, is ons onduidelijk. Het vermelden van de prijs - ‘25 centimen’ - op het buitenblad wijst op verkoop. Ook het exemplaar in de Slosse-verzameling, zonder de vermelding ‘Bijblad (...)’ en met de extra bleekblauwe kaft wijst in die richting. Biekorf ongewild in concurrentie met Claerhout dus? In de straten van Brugge dan nog, terwijl Gezelles lijk voorbijschuift, alle sentimenteel wenende bomen en omfloerste gaslantaarns ten spijt... | |
[pagina 74]
| |
- 4 -De inkt moet nog in de drukpers gezeten hebben, toen kan. Rommel zijn tekst wilde veranderen! Het valt niet meer uit te maken of hij dat aan de hard werkende Biekorfdrukker nog heeft durven zeggen die avond. In ieder geval bleef het bij de eerste versie. Eén december was het feest van Sint-Elooi, ‘den Apostel van Vlaanderen, waarover Gezelle met zooveel liefde en eerbied geschreven had’Ga naar voetnoot(22). Dat bracht Rommel op het laatste nippertje nog op een goede vondst voor zijn redevoering. Of is het idee bij hem pas opgekomen toen hij op 1 december 's morgens aan de heilige van de dag werd herinnerd?
Pastoor Slosse insinueert in de aantekening op zijn exemplaren iets anders. Ook hij heeft de verschillen tussen de bladzijden 17 tot 19 in de eerste en tweede druk geconstateerd, en gemerkt dat de toevoeging over St.-Elooi daarvoor verantwoordelijk was. Wat de feiten betreft heeft hij gelijk: Gezelles uitvaart zou eerst in de Sint-Annakerk gebeuren, de parochie waar de dichter geboren was en waar ook het Engels Klooster stond. Dat valt in alle kranten en op alle bewaarde doodsberichten te lezen. Omwille van de verwachte toeloop liet men dat veranderen naar de kathedraal. Slosse brengt de gewijzigde tekst hiermee in verband. Al blijft het mogelijk, we menen dit toch te moeten nuanceren, ook al staat Slosse officieel - en terecht - als zeer secuur aangeschreven.
Rommel zegt op de eerste bladzijde van zijn aantekeningen bij het leven van Gezelle zeer formeel dat zijn lijkrede de donderdagavond gedrukt zou worden. Van die dag dateert ook het imprimatur. Hij had in het maken van die rede de dinsdag al toegestemd - alles volgens zijn eigen woorden. De woensdag nu werd de beslissing al genomen van kerk te veranderen. Getuige daarvan een aankondiging in La Patrie van donderdag 30 november, blz. 2: ‘il a été décidé que le service funèbre pour le repos de son âme sera célébré en l'église St. Sauveur’. Daarmee zette de krant het bericht van dinsdag 28 november, blz. 1 recht.
Hoogstens kunnen we aannemen dat Rommels tekstaanpassingin verband met Sint-Elooi niet o.i.v. diens feest op 1 december maar o.i.v. van diens stichting van Sint-Salvators | |
[pagina 75]
| |
werd ingegeven. Maar dan kan ook dàt maar gebeurd zijn toen het voor een correcte druk al te laat was: indien de ingeving Rommel n.a.v. onmiddellijk na of vrij kort na de verandering van kerk te binnen viel, bleef hem nog àlle tijd om de definitieve versie aan kanunnik Lahousse en aan de drukker voor te leggen. Dat dit niet gebeurd is, wijst o.i. op een wel erg late wijziging.
Hoe dan ook, het werd een opgemerkte passage: de parallellie tussen het zendelingswerk van Sint-Elooi en de levensdroom van dichter Gezelle was te groot om op de begrafenis niet vermeld te worden. Rommel zette dus door, en week op het moment zelf van de inmiddels gedrukte tekst zeer grondig af. Getuigen daarvan: opnieuw het verslag van Walgrave, die net dàt fragment citeert in zijn biografie van Gezelle, en vooral de Gazette van Brugge van 4 decemberGa naar voetnoot(23).
Dat de tekst veranderd werd zullen maar weinig gelovigen gemerkt hebben tijdens de dienst. Op de begrafenis werden alleen de gebruikelijke ‘doodsanctjes’ uitgedeeld. De tekst daarvan, fragmenten uit de psalmen, twee citaten van Gezelle en enkele uit EcclesiasticusGa naar voetnoot(24), bevat één voor één en in volgorde de zinsneden die Rommel op het einde zou gebruiken. Tussen de stellers van het gedachtenisprentje en kanunnik Rommel is er dus hechte samenwerking geweest, zo we al niet mogen concluderen dat Rommel het zelf opstelde. De gelovigen kregen tijdens de offerandegang op die manier de tekstcitaten in handen, die in de lijkrede vóór het In Paradisum zouden uitgewerkt worden. Ogenschijnlijk veranderde er dus niets, tenzij voor mensen die al in het bezit waren van | |
[pagina 76]
| |
de gedrukte tekst én de spreker tenminste konden horen. In ‘De Nieuwe Tijd’ lezen we: ‘Kanonik Rommel staat in den preekstoel en leest de lijkrede. Gerucht in de zijgangen, woorden maar halfverstaan en onvoldane begeerten. Toch wordt Gezelle daar hooggeschat en hooggeprezen in rechtzinnig genegen woord. De Nieuwe Tijd moest die lijkrede drukken’. Belangrijke opmerking: de schrijver van dit artikel, op de dienst aanwezig, heeft niets gemerkt van te koop aangeboden gedrukte exemplarenGa naar voetnoot(25).
Nochtans moet de voorraad lijkreden in afzonderlijke druk vlug uitgeput geweest zijn: de tweede druk in de collectie van Slosse werd door Rommel aan hem opgedragen op 3 december. 1899. Dat is de maandag na Gezelles begrafenis. Met andere woorden: de zaterdag of de zondag, eventueel nog de vrijdag werd er een volgende voorraad gedrukt.
Die tweede druk is niet helemaal dezelfde. Een steekproef op blz. 8 en 9 maakt veel detailverschillen duidelijk. Er komt in de tweede druk een Romeinse nummering voor; op blz. 8 werden bij voorbeeld regel 1-3, 8 en 17-20 duidelijk opnieuw gezet, regel 5 en 20 op blz. 9 ook. Op blz. 14 worden we tussen de haakjes i.p.v. naar het evangelie van Mattheus naar de brief van Jacobus verwezen, een correctie die alleen maar van Rommel zelf kan gekomen zijn. | |
[pagina 77]
| |
Van blz. 17 tot 19 wordt uiteraard de definitieve tekst gekozen, de tweede versie over Sint-Elooi; deze bladzijden worden ten behoeve van de Biekorfabonnees afzonderlijk overgedrukt: de lijkrede is in zijn eerste versie op dat moment immers lang verzonden. Dat verklaart het voorkomen van deze bladzijden in twee verschillende versies in een ingebonden exemplaar van de Brugse stadsbibliotheek.
Is dat overdrukken van blz. 17-19 tegelijk met de tweede druk gebeurd, of pas veel later? Het blijft onduidelijk. In ieder geval is er ook nu weer een verschil: op blz. 20 worden er in dat overdrukje vier errata aangebracht: de brief i.p.v. het evangelie van Mattheus, met daarnaast nog drie andere fouten, die in de tweede druk niet verbeterd werden, ondanks het opnieuw zetten van heel wat tekstregels. En: die ook in de derde druk niet zullen veranderd worden! Vreemd. Want als we de tekst met die van zijn eerste versie vergelijken, komen we tot een eigenaardige vaststelling: waar de errata exacte biografische gegevens nopens de dichter in kwestie betroffen (de nrs. 1 en 2) of een tekstcitaat uit zijn werk (nr. 3) liet men niets wijzigen. De verwijzing naar de bijbel wordt rechtgezet (nr. 4). Het kan wat te maken gehad hebben met de eenvoud van de typografische ingreep, maar het blijft niettemin een merkwaardige manier van handelen.
Vermoedelijk combineerde het berek de verzending van deze 4 nieuwe bladzijden met die van het tweede bijblad - waarover dadelijk meer - en met die van aflevering 24, de laatste van de lopende jaargang. We houden het daarop, omdat er op die manier geen enkele extra verzendingskost voor Biekorf geweest is, ondanks de bijlagen en de herdruk van de vier bladzijden in kwestie. | |
- 5 -Wat dan met het tweede bijblad? Rommel heeft het duidelijk bij enkele aantekeningen ten behoeve van latere biografen gehouden. Het is nooit een uitgewerkte bijdrage geworden. Hij geeft in margine wat commentaar bij zijn lijkrede, met de opgave van de bladzijde er telkens bij. Misschien had hij intussen wel van Claerhouts tekst gehoord, en stelden zijn herinnering en het materiaal waarover hij beschikte hem alleen maar in staat dat nog eens over te doen? Vreemd is wel dat hij, los van Biekorf, bij De Plancke in 1900 een korte studie liet verschijnen: ‘Un poète-prêtre, Guido Gezelle, sa | |
[pagina 78]
| |
vie et ses travaux’...
Wat opnieuw het tweede bijvoegsel betreft: dateren kan min of meer. Rommel citeert op blz. 25 van zijn tekst de redevoering van Callebert uit de Gazette van Kortrijk van zondag 10 december. Voor het samenstellen van zijn aantekeningen heeft hij dus duidelijk de tijd genomen. Ook deze tekst werd de abonnees toegestuurd als bijblad ‘in Wintermaand, 't jaar 1899’, naar ons vermoeden dus samen met de laatste aflevering. Als het zo is, dan moet het na 20 december gebeurd zijn. In aflevering 24 ondertekende C. Delaere zijn tekst ‘Over het ontstaan van den eeredienst en het Broederschap van de zeven weedommen van Maria’ als volgt: ‘Uit Nieuwpoort, den 19n in Wintermaand 1899’Ga naar voetnoot(26).
Dit tweede bijblad werd hetzij onmiddellijk, hetzij na slinken van de voorraad tweede drukken van het eerste, met de derde druk van het eerste tot een afzonderlijke uitgave ingebonden: ‘DERDE DRUK met eene Levensschets van G. Gezelle / 50 centimen’. Dubbele prijs dus, voor een dubbele aflevering. Deze zogenaamde afzonderlijke ‘derde druk’ kwam tot stand vóór het derde bijblad, waarin we lezen: ‘3o/ De lijkrede, met beeltenis van G. Gezelle, is voor de derde maal herdrukt, en nu met aanteekeningen over het leven van den dichter; het boeksken beslaat omtrent 50 bladzijden en is te verkrijgen bij drukker L. De Plancke, H. Clarenstrate, te Brugge, tegen 0,50 fr’Ga naar voetnoot(27).
Het woord ‘Levensschets’ in de titel is dus een vlag die de lading niet helemaal dekt. Maar tegenover velen was het de inlossing van de belofte die op maandag 27 november in aflevering 23 van Biekorf was gedaan: het berek voelt aan dat het iets goed te maken had, zoveel is hier duidelijk.
Voor de rest steekt er ook wel wat reclame van de kant van de drukker bij: ‘omtrent 50 bladzijden’ is een erg lyrische overdrijving voor de 43 die het er in werkelijkheid waren. Maar de kooplustigen zullen die 50 bladzijden wel met die 50 centiemen geassocieerd hebben... | |
[pagina 79]
| |
- 6 -Bij al deze activiteiten van de Biekorfredactie naar de bijbladen en de nog lopende jaargang toe, kwamen nog de bezigheden die beschreven staan in het derde bijblad over de ‘begraving en lijkplechtigheden’ en de onderhandelingen over ‘de beeltenis en het praalgraf van Guido Gezelle te Brugge’. Dit alles vinden we in het zgn. derde bijblad, al moeten we ook hier weer een onderscheid maken: de katern van het derde bijblad loopt van blz. 45 tot en met blz. 60; de blz. 61 tot en met 64 zijn opnieuw afzonderlijk gedrukt en er aangekleefd!
De eigenlijke katern is van nà donderdagvoormiddag 18 januari 1900: op blz. 59 vermeldt men de plechtigheid te Leuven, met een blik op de aanwezigen. De bijgevoegde bladzijden dateren van rond hetzelfde moment: we lezen op blz. 61 dat ‘Julius’ Lagae belast werd met het maken van een marmeren borstbeeld voor Gezelles oud-medeburgers uit Kortrijk. Gingen deze laatste bladzijden ook nog afzonderlijk naar de abonnees toe, of werden ze meteen met de laatste katern samengevoegd? Het valt niet meer uit te maken. Dat op deze vier bladzijden niet meer gedrukt staat ‘Bijblad van Biekorf (...)’ kan er enerzijds op wijzen dat ze meteen mét het derde bijblad verzonden werden. Anderzijds geloven we ook dat ze dan minstens los moeten gezeten hebben: alleen dàt verklaart waarom ze in een hoger beschreven exemplaar van jaargang 1899 in de Brugse stadsbibliotheek tussen de bladzijden 376 en 377 ingebonden raakten! Zeker is dat dit derde bijblad, ook al behoorde het bij ‘Wintermaand, 't jaar 1899’ pas in het late begin van 1900 de Biekorflezers kan hebben bereikt.
Na veel drukke dagen en waarschijnlijk zonder extra verzendingskosten had het berek het dus gehaald. Nieuwjaar lag achter de rug. De bomen weenden niet meer: ze stonden vervroren. Er brak een nieuwe tijd aan, een tijdperk, zonder Gezelle. | |
- 7 -Heel deze tekst is ontstaan naar aanleiding van in feite een onbenulligheid. Maar we wilden ze de lezers van Biekorf niet onthouden. Een exemplaar van jaargang 1899 in het Gezellearchief in de stadsbibliotheek van Brugge, mooi zwart ingebonden, heeft in gouden letters op de rug: ‘Biekorf - Dood | |
[pagina 80]
| |
van Guido Gezelle - 10 - 1899’. Op de binnenkant van de gekartonneerde kaft hangt er een klein strookje gekleefd met een bescheiden ex-libris: ‘Jongvrouwe Cordelia Vande Wiele, in de Beggijnhofstrate, 17, te Kortrijk’Ga naar voetnoot(28).
In dit boek steken de drie bijbladen, met de jaargang ingebonden zoals bij het begin van deze bijdrage beschreven; maar het eerste blad is merkwaardig: de blz. 17 tot en met 19 komen maar één keer voor, in hun tweede versie, maar met de errata op blz. 20 erbij! Vóór we de tweede druk uit de collectie van Slosse in handen hadden gehad, dachten we heel even hier met de tweede druk te maken te hebben, hoewel dat nergens stond aangeduid. Toch leek het ons verdacht dat Cordelia Vande Wiele als abonnee niet over de eerste druk van het bijblad zou beschikt hebben.
En daar hadden we gelijk in. Nauwkeurig onderzoek van het exemplaar toont immers aan dat bijna onmerkbaar de oorspronkelijke bladzijden 17 tot en met 20 voorbij de vouw werden weggesneden, en dat de vier van de herdruk aan het eerste gedeelte van de tekst werden vastgekleefd.
Of Cordelia nu zelf dit precieze knip- en plakwerk verrichtte voor ze haar exemplaar bij de voorbije jaargang liet inbinden, dan wel of ze hiertoe alleen maar nauwkeurige instructies gaf aan de boekbinder: het toont niet enkel haar levende interesse voor haar overleden Heer en Meester aan, maar het is het zoveelste bewijs voor de extreme zorgzaamheid en de praktische secuurheid van deze merkwaardige vrouw, die zolang te Kortrijk Gezelles secretaresse is geweest. J. Van Iseghem vuilewulle, geh. te Nieuwkerke en Poperinge 1980. |
|