Havenactiviteiten te duinkerke 1662-1792
In 1985 verscheen bij de Société Dunkerquoise: Ports, Navires et Négociants à Dunkerque (1662-1792), van de hand van Dr. Christian Pfister, van Lille III. Het werd een boekwerk van bijna 700 blz., met 28 grafieken, 127 tabellen en 69 bijlagen (de blz. 485-613).
Een rijkelijk opgezet werk dat op het eerste gezicht niet te lijden had aan gebrek aan bronnenmateriaal. De werkelijkheid is duidelijk anders: de brand in de admiraliteitskamer en stadhuis (1642), en in het archief (1929 en 1940), de vrijwillige verbranding van het grootste deel van het fonds in 1869 stelt de historicus voor praktisch onoplosbare problemen. Gezien daar bovenop de fondsen van Abbeville, Nieuwpoort, Oostende, Ieper, die vergelijkingsmateriaal konden bieden, er niet gelukkiger aan toe zijn. Een duidelijke opgave, dit werk, dat meteen model kan staan voor archiefdépots die een gelijkaardig verleden hadden.
Over 4 delen beschrijft auteur na mekaar La Mer, le port, les navires; La Mesure de la Croissance; Les Produits échangés; en Les Négociants, hierbij een evolutie schetsend die voor het eerst verder gaat dan de klassieke Jan Bart-verhalen en veldslagen, waartoe de lokale geschiedschrijving zich had beperkt.
Duinkerke, in 1662 6.000 inwoners groot (in 1740 14.000, waarvan 2.000 van de visserij leefden), fungeert als serieuze haven tussen 1670 en 1713, dan worden tot 1730 de activiteiten door o.m. Calais overgenomen. Hierna gebeurt een nieuwe start die pas vanaf 1763 het eerste mercantiel effect sorteert. heel opmerkelijk zullen de kooplieden - in rij van belangrijkheid Allard-Labenne, Casteleyn, Declerck, Gillodts e.a. - hun kapitaal (vanaf eind 18e eeuw tussen 200.000 en 700.000 pond tourn.) niet omzetten in eigen kwartieren of in het volgen van de nieuwe bouwstijl. Evenmin zullen ze een eigen levensstijl ontwikkelen. Tussen 1690 en 1789 verdubbelt bij alle schepen de tonnemaat tot 100-140 ton, terwijl vanaf 1770 de fregatten, fluiten, pinkers en galiots, met diepgang van 12 voet, door kleine en middelgrote schepen vervangen worden (tussen 4 en 8 voet). De eigen tonnemaat onder Colbert bedroeg 11.000 ton, in 1774 17.000, terwijl de eigen vissersvloot uit 50 éénheden bestond in 1750. De eigen werven zijn in 1620-30 geroemd voor de aanbouw van fregatten, in 1775 voor de kotters en lougres van de gebroeders Denys.
Dit en reeksen gegevens over de scheepstypes, over verhandelde waar, over les smoggleurs, tonnages per jaar, aangedane regio's etc. doen bijna vergeten dat het alleen een partiële historiografie kon worden. Indexen van scheepsnamen en eigennamen verhogen de bruikbaarheid nog van dit monnikenwerk dat ruimschoots een beroep deed op Belgische archivalia.
A. Dewitte