Verpachting van de pondgelden te Brugge, 1644 e.v.
In het kader van de economische relance had het Brugse stadsbestuur in 1665 zowel een Beurs als een Wetachtige Camer van Commercie ingesteld, terwijl, naar J. Inbona ons zegt, op 10 jan. 1664 voor het eerst nieuwe lasten van pondtgelt op alle soorten van vijsch ende oock de linwaeten van alle soorten, met oock alle soorten van wolle laeckens..., met oock den pacht van ..toeback.. en op ijder stoop meede, ende meer andere als goudt ende sitvere canten en goude laeckenen.. (fol. 177). Bedoeling hiervan was de verachterde renten vande stadt te betaelen.
Wij slaagden erin een vijftal gedrukte Pachtbrieven terug te vinden, met na mekaar de verpachting van Sijde Laeckenen ende Meersserije (2), Wolle-draperijen ende Wollen (3), Alderhande Soorten van Hout (7), Boter ende Caes (10), Wit ende grouf Sout (13). - Er is geen reden waarom het getal verpachte pondgelden met 13, ons laatste nr., een einde zou nemen. - Op het Stadsarchief blijken de stukken met betrekking tot dit onderwerp niet vóór 1700 aanwezig te zijn. Op de brieven die wij terugvonden heten de pachters: Jan d'Huvettere, Jaspar du Pon, Daniel Pluvier, Jaques Roose jr. en Adr. de Saintilare, Pieter Bonnebale. Het drukwerk zelf, 21,5 × 16,5 cm. alle een dubbel vel, genummerd 2-13, is niet gedateerd en draagt onderaan in kursief de naam van de pachter.
Er wordt na de opsomming van de lasten telkens duidelijk gestipuleerd dat grossiers en wijnckeliers verplicht zijn pertinenten boec te houden waarover zij in de camer (Wetachtige camer van 1665) bij eed de juistheid zullen bevestigen, tweemaandelijks betalingen te verrichten en om de twee maand, dus duidelijk parallel hiermee, visie en inspectie te verlenen aan de pachters. In 3 krijgen de pachters de Brugse bayen, in 2 de Brugse sayen en fusteynen voor zich gereserveert om daer mede anderssins Stads prouffijte te disponeren.
Het is duidelijk dat de benoeming der artikelen een schat aan Brugs taaleigen bevat. De wol is Oosters, Pomers, Schots, Engels, Spaans, Rijns; het laken Iers, Vermers, Limburgs, Weerts, Turnhouts, Fries, Spiers; de sargen Duffels, Spaans, ende Leghwerckerssargen; de satijnkens Doorniks, Valencijns, Brugs of van Cypers; de tijcken van Turnhout, Brussel, Tielt. Het Bresilhout is aanwezig naast Pruise, Meiburgse en Noorse deylen, sparren van Stokholm en Revers. Er is Belse, Vlaamse, Hollandse, Friese en Parmezaen kaas, Zweedse, Ierse, Engelse en Noorse boter naast Turkse hanen en hennen. Er zijn naast gouden en zilveren lakens ook goude ende zilveren canten ende paramenten vermeld, evengoed als schilderijen.
A. Dewitte