poortersboeken, ondertrouwregisters e.d.m.) schat hij dat er bij en omtrent de 150.000 mensen van het Zuiden naar het Noorden zijn getrokken. De Vlamingen hebben er het protestantse (vooral calvinistische) element in grote mate versterkt en het Noorden, dat tot dan toe maar weinig hervormd was, definitief en in meerderheid hervormd gezind gemaakt. De massale uitwijking bevorderde de economie van het Noorden en liet de aanloop toe tot de Gouden Eeuw. Voor het Zuiden betekende de demografische aderlating en de aanslepende oorlog een ware ramp.
In het eerste hoofdstuk (De emigratie uit het Zuiden) wordt de hervorming in Zuid-Nederland beschreven en zijn aanhangers geteld (eerder geschat!). Als tegenhanger en spiegelbeeld van dit hoofdstuk volgt dan De immigratie in het Noorden. Er blijkt duidelijk dat Vlaanderen en in het bijzonder West-Vlaanderen (met inbegrip van Frans-Vlaanderen) een enorm aantal aanhangers van de nieuwe leer (lutheranen, anabaptisten, calvinisten) telde. Westvlamingen ontmoet men dus in groot aantal heel Noord-Nederland door. De getallen door Briels gepuurd uit het archief in het Noorden (poortersboeken, haardtellingen, ondertrouwregisters, lidmaatschapsboeken, enz.) liegen er niet om. Zo werden bvb. tussen 1578 en 1609 niet minder dan 64 inwoners uit Brugge, 107 uit Izegem, 139 uit Kortrijk, 174 uit Menen, 175 uit Roeselare, 94 uit Tielt, enz. ingeschreven in de ondertrouwregisters alleen al van de calvinistische gemeente in Haarlem, een stad die nog niet eens tot de grootste van het Noorden mag worden gerekend.
Aan de hand van een zorgvuldige bibliografie en van (uitsluitend Noordnederlandse) archiefgegevens wordt hier de verklaring gegeven van een verschijnsel dat door de meeste historici bij ons en in het Noorden fel onderschat werd. Eens en voor goed staat nu vast hoe groot de ramp wel was die onze streken trof. Ze was dieper en omvangrijker dan de stoutste cijfers ze ooit durfden aanmeten.
Niettemin zal geduldig mikro-onderzoek nog verder het beeld moeten aanvullen dat hier in grove borsteltrekken wordt geschetst. Zo is te weinig gezegd over de uitwijking vanuit het Vlaamse platteland naar het Noorden en ook omgekeerd, van de immigratie in het Noordnederlandse platteland. Het is eveneens bekend dat de emigratie niet altijd naar het Noorden verliep, maar dat massa's vluchtelingen naar Engeland en naar de Duitse vorstendommen trokken. De auteur heeft deze twee verschijnselen weinig of niet aangeraakt. Men bedenke dat bvb. ook Vlamingen die aanvankelijk naar Engeland gingen, via deze omweg uiteindelijk in Nederland terechtkwamen en zo meer. Voorzichtigheid en nuances zijn dus in acht te nemen!
De studie van J. Briels is niettemin uiterst belangrijk, speciaal voor onze streken, Westelijk Vlaanderen, bakermat van de reformatie in de Nederlanden. Zijn werk tekent de grote lijnen uit en geeft nuchtere en concrete gegevens. Wie zich in deze materie verdiept zal steeds deze studie dienen te hanteren en zal er ook veilig rekening mogen mee houden, zelfs bij het aanvatten van verder doorgedreven detailstudies.
A.B.
J. Briels, Zuidnederlanders in de Republiek 1572-1630. Een demografische en cultuurhistorische studie (Sint-Niklaas, Danthe, 1985) 372 blz., ill.