Biekorf. Jaargang 85
(1985)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
Twee pogingen voor een Latijnse school in Damme (1456-1461)In de tweede helft van de 15de eeuw was het voortgezet (‘secundair’) onderwijs in onze streek niet meer uitsluitend beperkt tot Brugge. Ook in kleinere centra van onze regio ontstonden soms Latijnse scholen, die voorbereidden op universitaire studies. Deze Latijnse scholen werden geleid door leraars die een belangrijke rol speelden in het geestesleven van hun tijd. Daardoor ook konden deze scholen stand houden in de concurrentie met grotere onderwijscentra. Het succes van het plaatselijk onderwijs hing m.a.w. volledig af van de rector-leraar ter plaatse. In dit verband kan hier het voorbeeld worden vermeld van Jan vanden Veren, van wie bekend is dat hij rond 1463/65 rector was van de Latijnse school in OudenburgGa naar voetnoot(1). Jan vanden Veren (Johannes de Veris), waarschijnlijk uit Damme afkomstig, wordt beschouwd als een belangrijke figuur in de geschiedenis van het vroege humanisme in de Lage Landen. Zijn rectoraat te Oudenburg is het enige wat we met zekerheid weten over zijn leven. Daarna is men zijn spoor verloren en het heeft er ook de schijn van dat na zijn vertrek ook de Latijnse school van Oudenburg niet meer bestond. | |
1. Arnold vanden Hende, Gerard Stampe en het klooster Nazareth (1456-1458)Een ander voorbeeld treffen we aan te Damme waar eveneens heel kortstondig een Latijnse school heeft bestaan. In een paar artikels hebben we al het ontstaan van deze school in 1456 belicht. Eerder had pastoor Opdedrinck al in enkele regels de oprichting van de school te Damme aangestiptGa naar voetnoot(2). De school te Damme is in 1456 blijkbaar op aanvraag van het Stadsbestuur opgericht door Arnold vanden Hende en | |
[pagina 260]
| |
Gerard Stampe, twee Broeders van het Gemene Leven die toen te Gent verbleven. In de 15de eeuw waren de Broeders van het Gemene Leven (geestelijken die samenleefden zonder eigenlijke kloostergeloften af te leggen) zeer actief in de onderwijswereld, zodat het niet zo verwonderlijk is dat het plaatselijk stadsbestuur op hen een beroep heeft gedaan. Het stadsbestuur stond in voor de vergoeding aan de scholaster (de geestelijke die het plaatselijk onderwijsmonopolie bezat), de huur en het onderhoud van de schoolgebouwen. De Broeders moesten zorgen voor het onderwijs en kregen daarvoor een vergoeding van het stadsbestuur. Daarvoor werd een contract van dertien jaar afgesloten.
Dit contract werd echter al in 1458 opgezegd. Arnold vanden Hende kreeg toen nog de jaarlijkse som van 4 pond gr. voor de periode 24 juni 1457 tot 24 juni 1458, het tweede jaar onderwijsactiviteit, maar de betreffende rekeningpost maakt dan melding van kwijtschelding voor de resterende elf jaarGa naar voetnoot(3). Ondertussen had Broeder Arnold vanden Hende te Damme het regulierenklooster Nazareth opgericht en was Gerard Stampe, die geen monnik wou worden, opperkoster van de O.-L.-Vrouwekerk gewordenGa naar voetnoot(4). Vanden Hende overleed al in 1458. Na zijn dood heeft het klooster Nazareth geen onderwijsactiviteit meer ontwikkeld. Dat betekent nog niet dat het klooster zich op cultureel gebied niet verdienstelijk gemaakt heeft. Eén van de inkomstenbronnen van de gemeenschap was het schrijfatelier, dat diverse opdrachten voor de plaatselijke instellingen en waarschijnlijk ook voor particulieren heeft vervuld. Door de veelvuldige contacten die Nazareth had met belangrijke Brabantse kloosters van de Congregatie van Windesheim, zal ook de spritualiteit van deze kloosters, de laatmiddeleeuwse zg. Moderne Devotie, in Damme zijn doorgedrongenGa naar voetnoot(5). Gerard Stampe daarentegen bleef zijn belangstelling voor het onderwijs onderhouden. Rond 1463 was hij op één of andere manier betrokken bij de kapittelschool van het Zeeuwse Middelburg, waar hij, met succes, de benoeming van Jan vanden Veren heeft verhinderdGa naar voetnoot(6).
De eerste poging om in Damme ernstig werk te maken van | |
[pagina 261]
| |
de Latijnse school, heeft dus geleid tot de stichting van een klooster, overigens het enige mannenklooster dat ooit bestaan heeft binnen de muren van de Zwinstad. Het was zeker in 1456 en 1457 nog de bedoeling dat Vanden Hende c.s. in Damme zouden zorgen voor ‘de augmentacie ende vermeersijnghe vander scole alhier’. Men kan zich dan ook de vraag stellen waarom het klooster Nazareth zijn belangstelling voor het onderwijs verloren heeft. Pastoor Opdedrinck meende de reden daarvoor te moeten zoeken in het feit dat Arnold vanden Hende zich volledig aan zijn taak van kloosterstichter wilde wijdenGa naar voetnoot(7). Daartegen kan worden ingebracht dat vanden Hende zeker al op 6 mei 1456 de bedoeling had een regulierenklooster te stichten in Damme, terwijl zijn onderhandelingen met het stadsbestuur over de overname van de stadsschool pas dateren van 3 maart, 4 en 8 april 1456Ga naar voetnoot(8). Arnold vanden Hende had dus tegelijkertijd belangstelling voor het onderwijs en kloosterleven. Dat de regulieren van Nazareth de onderwijsactiviteit zouden hebben afgestoten omdat die niet in overeenstemming was met hun kloosterideaal, lijkt ons al evenmin waarschijnlijk. Nazareth onderhield namelijk zeer nauwe banden met het Leuvense klooster Sint-Maartensdal, in 1433 gesticht door Broeders van het Gemene Leven uit Deventer (nu prov. Overijssel, Nederland) en sinds 1447 tot regulierenklooster omgevormd. Van Sint-Maartensdal is bekend dat het een eigen Latijnse school had, waarvan het bestaan soms hardnekkig verdedigd werd zowel tegenover de plaatselijke scholaster als tegenover de universiteitGa naar voetnoot(9).
In 1976 hebben we gesteld dat het initiatief om het klooster Nazareth te ontslaan van zijn onderwijsverplichtingen wellicht is uitgegaan van het stadsbestuur van Damme, dat ‘de brave Moderne Devoten heeft willen vervangen door beter gekwalificeerde leraren met universitaire vorming’Ga naar voetnoot(10). Over deze tweede episode in de (kortstondige) geschiedenis van de Latijnse school te Damme handelt de volgende paragraaf van deze bijdrage. Dan zal ook moeten blijken of onze in 1976 gepubliceerde stelling nog kan worden gehandhaafd. | |
[pagina 262]
| |
2. De Latijnse school vanaf 1458 geleid door ‘Meesters in arten’.Het ontslag van de kloosterlingen van Nazareth heeft niet geleid tot het einde van de Latijnse school te Damme. Men krijgt zelfs de indruk dat het stadsbestuur van Damme het initiatief met hernieuwde ijver heeft gesteund. Als opvolgers van de regulieren werden thans ‘twee meesters in arten’, universitair gediplomeerde magistri artium, aangeworven. Zij werden een eerste keer vergoed na één jaar onderwijs, op 25 december 1459Ga naar voetnoot(11). Dat betekent wel dat Damme het enkele maanden zonder leraar heeft moeten stellen. Het stadsbestuur betaalde toen 8 pond gr., d.i. het dubbele van wat het klooster Nazareth vroeger kreeg. De verwachtingen waren hoog gespannen, want het salaris werd uitbetaald ‘in voordernesse vande vorseide scole ende up hopen van eenre studie particuliere hier (...) te makene ende te ghecrighene in baten ende prouffytten vander stede’. Het stadsbestuur hoopte dus door toedoen van twee goed gekwalificeerde leraars te Damme een studie particuliere te krijgen, ten bate van heel de stad.
De term studie particuliere verdient enige verklaring, niet in het minst omdat de bestaande middelnederlandse woordenboeken m.b.t. deze term geen opheldering verschaffen. Studie particuliere is duidelijk een vertaling van het Latijnse Studium particulare. Wij vonden twee verklaringen voor dit begrip. Volgens Post droegen de universiteiten in de middeleeuwen de naam ‘Studia Generalia’, in tegenstelling met de scholen die op de universitaire studie voorbereidden en ‘scholae particulars’ heettenGa naar voetnoot(12). ‘Studie particulare’ zou dus gewoon ‘Latijnse school’ betekenen, het schooltype dat voorbereidde op de universiteit. Deze verklaring is o.i. ontoereikend. Uit de context blijkt dat het stadsbestuur duidelijk meer verwachtte dan een gewone Latijnse school. Men hoopte dat de nieuwe leraars van de bestaande (Latijnse) school een studie particulare zouden maken, ten bate van de stad. In dit verband is de verklaring van Blaise beter gepast. Zonder nadere | |
[pagina 263]
| |
verwijzing geeft Blaise voor studium particulare de vertaling ‘centre d'études d'une province’Ga naar voetnoot(13). Deze verklaring leunt o.i. sterk aan bij de verwachting van het stadsbestuur van Damme. Zeer waarschijnlijk hoopten de vroede vaderen van Damme dat door de aanwerving van twee ‘meesters in arten’ de Latijnse school van de Zwinstad een meer dan plaatselijke betekenis zou krijgen en ook leerlingen zou aantrekken van buiten de stad. ‘Studie particuliere’ mag hier dus worden omschreven als ‘Latijnse school met regionale uitstraling’.
Ook nog uit een ander gegeven blijkt het belang dat het stadsbestuur hechtte aan de Latijnse school. Met enige zin voor decorum organiseerden de twee ‘recteurs van der scole’ een ‘desputacie’, die door het volledige stadsbestuur werd bijgewoond. Dit openbaar dispuut door de twee schoolrectoren, blijkbaar een gelegenheid waarop zij hun eruditie konden uitstallen, wordt in de stadsrekeningen alleen vermeld voor het jaar 1459. In dat jaar ontvingen de rectoren daarvoor een vergoeding van 12 pond parisisGa naar voetnoot(14).
De stadsrekeningen van Damme maken naast de jaarlijks terugkerende bekende posten voor huur van het schoollokaal, vergoeding van de scholaster en salarissen van de schoolrectoren, ook steeds melding van een uitgave voor ‘den bescop vanden scolieren’, het jaarlijkse scholierenfeest op 28 december, het feest van de Onnozele Kinderen. Op die dag verkozen de leerlingen hun leider, de kinderbisschop, die dan ook bisschoppelijke gewaden aantrok. Er werden allerlei spelen georganiseerd en de kinderen werden door de stedelijke overheid getracteerdGa naar voetnoot(15). Andere informatie over het leven in de Latijnse school wordt haast niet verstrekt. De stadsrekeningen vermelden alleen in februari 1459 de vervaardiging van ‘twee groote zittels’ waarop de leraars gingen zitten tijdens hun onderricht. De leerlingen zaten blijkbaar op de grond. Voor hen werden alleen een soort kapstokken(‘sparren’) gemaakt ‘daer der kynderen korven an hanghen’Ga naar voetnoot(16).
Wie waren nu de twee nieuwe en blijkbaar veelbelovende schoolrectoren? In de stadsrekeningen worden ze met name vermeld: Willem Zenders van Weert en Clais van Hamstede, | |
[pagina 264]
| |
‘meesters in arten’. Over Clais van Hamstede kon geen verdere biografische informatie worden achterhaald. Uit de stadsrekening blijkt dat hij aan een universiteit het diploma van magister artium had behaald. De achternaam ‘van Hamstede’ verwijst naar een noordelijke afkomst (Haamstede, nu prov. Zeeland, Heemstede, nu prov. Noord-Holland, Nederland). | |
3. Willem Zenders van Weert (†1509), enkele gegevens over leven en werk.De figuur van Willem Zenders van Weert is wel nog enigszins bekend. Zijn naam wordt nog steeds vermeld in gespecialiseerde lexica en naslagwerkenGa naar voetnoot(17). Men weet echter heel weinig over het leven van Willem Zenders, zodat de gegevens die hier worden vermeld, wel van enig belang kunnen zijn.
Willem Zenders was, zo blijkt uit de toevoeging bij zijn naam, afkomstig uit Weert, destijds gelegen in het hertogdom Brabant, nu in de Nederlandse provincie Limburg. Op basis van het gepubliceerde bronnenmateriaal van de universiteiten van Keulen en Leuven wist men al dat hij vanaf 1427 te Leuven aan de pas gestichte Artesfaculteit studeerde, waar hij op 2 februari 1429 het diploma van baccalaureus behaalde. Daarna trok hij naar de universiteit van Keulen die hem op 9 april 1432 de titel van licentiatus artium verleende. Daardoor kon hij als universitair gediplomeerd docent in zijn onderhoud voorzien. Hij kan waarschijnlijk geïdentificeerd worden met Magister Wilhelmus Weert die zeker van 8 oktober 1436 tot in 1439 regent was van de Leuvense ArtesfaculteitGa naar voetnoot(18). Vanaf 1439 zal hij dan één van de vele leraren geworden zijn die van de ene naar de andere school trokken. Ook de rectoren trokken, veelal van de ene stad naar de andereGa naar voetnoot(19). We kunnen dus nog niet uitmaken of Willem Zenders te Damme voor de eerste keer rector was, dan wel of hij die functie al | |
[pagina 265]
| |
elders had uitgeoefend. In elk geval verschijnt hij in 1458 te Damme, waar hij samen met Clais van Hamstede door het stadsbestuur tot rector van de Latijnse school wordt aangesteld. Beide figuren waren toen waarschijnlijk al niet meer aan hun proefstuk, aangezien het stadsbestuur, zoals hierboven al is aangestipt, hoge verwachtingen koesterde over hun activiteiten.
Deze poging om in Damme een Latijnse school van meer dan plaatselijk belang op te richten liep echter uit op een mislukking. Een reden daarvoor wordt opgegeven in de stadsrekening van 1460-1461. Daarin wordt, voor de laatste maal, de betaling van de huur voor het schoolgebouw geboekt, voor de periode mei 1460 - mei 1461Ga naar voetnoot(20). Het zesjarig contract werd na vier jaar opgezegd ‘omme dat de scoolmeesters vertrocken zijn, lettel kinderen commende’. Zenders en Van Hamstede waren dus ten laatste in de eerste helft van 1461 zelf opgestapt, bij gebrek aan voldoende leerlingen. De bronnen zeggen niets over de redenen waarom er niet genoeg leerlingen kwamen opdagen. Op dit probleem zal in de laatste paragraaf van dit artikel worden ingegaan.
Willem Zenders van Weert bleef in elk geval actief in het onderwijs. Van zijn hand verschenen zelfs verscheidene werken vooral i.v.m. Latijnse grammatica, dienstig voor het onderwijs. Het meeste succes kenden zijn Exercitium puerorum in grammatica (verschillende keren gedrukt, 1485-1503), zijn Lilium grammatica, bestemd voor leraars en scholieren, o.a. gedrukt te Antwerpen in 1493, en zijn Opus minus, dat van 1493 tot 1506 dertien keer werd gedrukt. Daarnaast publiceerde hij nog een Parvum bonum grammatica, verschenen te Leuven in 1496 en een Confessionale, gedrukt te Parijs in 1495. Dit laatste werk is van religieuse aardGa naar voetnoot(21). Zijn belangrijkste werk is dus het Opus minus, een uitgebreid commentaar op de eerste twee delen van het Doctrinale van Alexander de Villa Dei, dat sinds de 13de eeuw het meest verspreide handboek in Westeuropese Latijnse scholen was. In de humanistische milieus van de late middeleeuwen, vooral onder invloed van Laurentius Valla (1407-1465), werd dit handboek echter beschouwd als verouderd en schadelijk voor een goed onderwijs in de Latijnse taal. Een iets jongere tijdgenoot van Zenders, de Bruggeling Jan Adornes (1444-1511), kanunnik | |
[pagina 266]
| |
te Rijsel en lezer van Valla's werk, gebruikte de bladen van een Doctrinale-handschrift om er zijn boekhoudkundige registers mee in te bindenGa naar voetnoot(22). Sommige auteurs probeerden het Doctrinale nog aan te passen aan de nieuwe taalkundige opvattingen. Maar Willem Zenders schreef vlijtig op de traditionele manier commentaren op dit verouderde handboek, dat hij dus ook in zijn onderwijs gebruikte. En hoewel hij daarvoor heel wat kritiek van meer vooruitstrevende tijdgenoten te verduren kreeg, bewijst het groot aantal herdrukken dat zijn werk succes kendeGa naar voetnoot(23).
Willem Zenders overleed pas in 1509 als kanunnik van het kapittel van Geertruidenberg, toen in het graafschap Holland, nu in de Nederlandse provincie Noord-Brabant gelegenGa naar voetnoot(24). Het laatste ons bekende getuigenis over zijn leven is afkomstig van de Noordnederlandse kroniekschrijver Henricus Goude, sinds 1489 regulier kanunnik van het klooster Thabor bij Sneek, Friesland. Deze noteerde in zijn kroniek bij het overlijden van Willem Zenders, dat hij zelf les had gekregen van Willem Zenders ‘in grammatica et logica’. Verder noemde hij Zenders een ‘venerabilis magister’, een eerbiedwaardige meester, en hij verwees naar de vele werken van Zenders voor hen die zich toelegden op grammatica, logica en rethorica. Vóór 1489 heeft Zenders dus nog onderwijs verstrekt aan Henricus Goude (Hendrik van Gouda), geboren ca. 1470. Te oordelen naar zijn naam was Henricus Goude afkomstig uit Gouda (prov. Zuid-Holland, Nederland), waar hij misschien ook school heeft gelopen. Het is echter ook mogelijk dat hij gestudeerd heeft aan de befaamde Latijnse school van Deventer, aangezien hij door de procurator van de Broeders van het Gemene Leven van Deventer naar het | |
[pagina 267]
| |
klooster Thabor werd gestuurd. De Latijnse school van Gouda én die van Deventer behoorden tot de meest befaamde van de Nederlanden. Ze werden geleid door rectoren met humanistische opvattingen, die naast zich wel nog traditionele leraars dulddenGa naar voetnoot(25). Willem Zenders zal tot die laatste soort hebben behoord. |
|