Biekorf. Jaargang 85
(1985)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |
De eerste jaren van de drukkerij Herreboudt
| |
De ultieme Bogaert-periode: juli 1844 - november 1845.We hoeven hier niet terug te komen op wat we al beschreven hebben: de langdurige ziekte van Jan Frans Bogaert, zijn overlijden op 13 augustus 1844 en de voortzetting van het bedrijf door de zeventienjarige zoon Jules BogaertGa naar voetnoot(1). Een ontijdige dood, een onvolwassen opvolger: geen wonder dat de zaak weldra in nieuwe handen overging. Voor de periode juli 1844 tot augustus 1845 stelde zich daarbij nog een bijkomend probleem: de redactionele inhoud van het blad nam plots een radicale toon aan, die de traditionele lezer moest afschrikken en de leidende kringen in de stad moest verontrusten.
Nog in de eerste helft van 1844 had de krant een rustige, niet controversiële toon en wond zich weinig op over politieke of maatschappelijke aangelegenheden. Dit was duidelijk de stijl van Jan Frans Bogaert die, in het voetspoor van zijn vader, een onpartijdige houding verkoos. Het is natuurlijk mogelijk dat de teksten niet allemaal van zijn hand waren en dat hij hiervoor een al dan niet bezoldigd redacteur in dienst had, maar de eindbeslissing over toon en inhoud van de krant lagen ongetwijfeld bij hem. Het enige onderwerp waarvoor Bogaert zich met ijver en soms met hardnekkigheid inzette, was de verdediging van de Vlaamse taal en hierin volgde hij de standvastige lijn van zijn vader. Hij was hierbij de verdediger van de nieuwe spelling, wat toen een hoogst controversieel en politiek geladen onderwerp wasGa naar voetnoot(2). De activiteiten van de Vlaamse culturele verenigingen in Brugge, ‘Yver en Broedermin’, ‘Kunsthefde’ en zijn eigen kamer van Rheto- | |
[pagina 241]
| |
rica van het H. Kruis werden op bevoorrechte wijze in zijn krant gerapporteerdGa naar voetnoot(3).
Als datum voor de wijziging in stijl en inhoud kunnen we 24 juli 1844 vooropstellen. In het nummer van die datum verscheen een soort editoriaal dat alles weg had van een programmaverklaring die een koerswijziging aankondigde.
De eerste zin al gaf de toon aan: ‘De welvaert onzer stad behertigen is de eerste plicht van een dagblad, omdat het dikwijls de eenigste stem is die zich verheffen durft. Dezen plicht ligt ons opperst, en wij hebben voorgenomen dezen te vervullen overal waer er zich de gelegenheid van aenbiedt’.
De datum brengt ons op drie weken vóór het overlijden van Jan Frans Bogaert. Hetzij dat de voor hem werkende redacteur plots de kans zag om zijn eigen ideeën op het voorplan te stellen, hetzij dat men in de noodzaak was een redacteur aan te trekken die als nieuweling de pen in de Kuipersstraat kwam hanteren, het is duidelijk dat van toen af J. Fr. Bogaert de inhoud van zijn blad niet meer kontroleerde.
Was de hierboven gemelde ‘programmaverklaring’ nog in matige termen opgesteld, dan werd dit al vlug anders na de dood van de eigenaar.
De aanvallen op de regering Nothomb en meer bepaald op minister Mercier en op de conservatieve parlementsleden die de belangen van de grootgrondbezitters en de landbouw verdedigden, waren voortaan bijna dagelijkse kostGa naar voetnoot(4). Ook in de nieuwe regering van Sylvain Van de Weyere zag de krant weinig goedsGa naar voetnoot(5).
Wat ook opviel was dat het blad voortaan heel wat persoonlijke aanvallen inhield.
Aanvallen op de omkoopbaarheid van de volksvertegenwoordigersGa naar voetnoot(6), op de fransdolheid van de Westvlaamse provincieraadsledenGa naar voetnoot(7) of op de blinde volksvertegenwoordiger | |
[pagina 242]
| |
Rodenbach en de katholieke partijGa naar voetnoot(8) konden nog tot de politieke polemiek gerekend worden. Het bleef hier echter niet bij.
Het katholiek onderwijs, vooral dat van de Jezuïeten moest het ontgeldenGa naar voetnoot(9) en de directeur van het St. Juliaansgesticht kanunnik Petrus Maes (1806-1877) werd scherp aangevallenGa naar voetnoot(10). Het feit dat een broer van minister d'Anethan een vet betaalde overheidsfunctie toegewezen kreeg, waarvoor hij geen enkele kwalificatie had, werd aan de kaak gesteldGa naar voetnoot(11). Nog beter: in geuren en kleuren werd verhaald hoe een legerofficier zijn vrouw op overspel met een lid van de Brugse aristocratie had betrapt, alles met naam en toenaam en hoogst pikante detailsGa naar voetnoot(12). Dit alles was duidelijk het werk van een radicaal ingestelde redacteur, wiens proza de toon aankondigde die men vanaf 1846 in ‘De Hoop van Brugge’ en vanaf 1848 in ‘Het Brugsche Vrije’ zou aantreffen. | |
De verantwoordelijke redacteurWie was die man? Nergens vonden we vermelding van zijn naam. Het is zeer waarschijnlijk, om niet te zeggen zeker, dat hij tot de kring behoorde van de volksmaatschappijen ‘de Nijverheid’, ‘Burgerwelzijn’ en ‘Breydel en De Coninck’ die in de periode 1842-44 actief waren. In deze context komen drie namen in aanmerking: priester Beeckman, Petrus Deny en Louis Herreboudt.
Priester Benoit Beeckman (Dendermonde 1789 - Schaarbeek 1865) was ongetwijfeld geen onbekende voor Jan Frans Bogaert, misschien zelfs een vriend. Ze waren immers beiden overtuigde orangisten geweest en daar waar Bogaert zich als krantenuitgever en drukker wel noodgedwongen aan de nieuwe toestand had moeten aanpassen, was Beeckman een uitgesproken orangist gebleven. Hij schreef immers nog in 1850 dat de geestelijkheid er vanaf 1815, vijftien jaar had voor gewerkt ‘eer hun plan gelukte om den troon te doen instorten en den gelukkigen band van vereeniging der 17 provinciën te breken, breuk van welke België den bitteren nasmaek beproeft en beklaegt.’Ga naar voetnoot(13). Hij was dus zeker een | |
[pagina 243]
| |
man naar het hart van J. Fr. Bogaert. Het is alvast zeker dat Beeckman in de loop van 1844 betrokken was bij de redactie van een krant, zonder dat men tot hiertoe heeft kunnen uitmaken over welke krant het gingGa naar voetnoot(14). R. Van Eenoo heeft de mogelijkheid geopperd dat hij aan de ‘Journaal de Bruges’ of aan de ‘Impartial de Bruges’ meewerkteGa naar voetnoot(15), maar het zou evengoed mogelijk zijn dat hij de auteur van de plotse radicale taal in de ‘Gazette van Brugge’ was.
De hierboven gemelde aanvallen, en dan vooral die op de Jezuïeten en op kanunnik Petrus Maes, lagen helemaal in de lijn van wat Beeckman later in ‘De Hoop van Brugge’ en in ‘Het Brugsche Vrije’ bijna dagelijks op bijzonder agressieve wijze zou formuleren tegen deze zelfde doelwitten. Een ander element dat naar Beeckman wijst, zijn de artikelen gewijd aan Jan Breydel en Pieter de ConinckGa naar voetnoot(16). De Brugse volkshelden stonden volop in de belangstelling sedert de oprichting in april 1844 van een ‘maatschappij Breydel en De Coninck’ die een erg radicaal manifest had verspreid, dat was opgesteld door BeeckmanGa naar voetnoot(17).
Breydel en De Coninck brengen ons echter bij een tweede mogelijke redacteur: de Brugse lakenhandelaar en letterkundige Petrus Deny (Menen 1807 - Brugge 1858)Ga naar voetnoot(18). Deny had een speciale reden om naar beide historische figuren te verwijzen. Hij had een toneelstuk in vier bedrijven geschreven en gepubliceerd dat aan hen gewijd wasGa naar voetnoot(19). Hij moet zich als de speciale heraut van de illustere Bruggelingen hebben beschouwd. De ‘Gazette’ opperde als eerste (althans volgens haar zeggen) de gedachte om een standbeeld van beide volkshelden op te richten en opende een inschrijvingslijst voor het inzamelen van bijdragenGa naar voetnoot(20). Wellicht was de | |
[pagina 244]
| |
belangstelling van de lezers eerder gering, want de krant kwam hierop niet meer terug. Een andere aanwijzing in de richting van Deny is het feit dat vanaf midden 1844 de informatie over de al vermelde culturele verenigingen en dan vooral over ‘Kunstliefde’ nog aanzienlijker werd dan ze al wasGa naar voetnoot(21). Deny was sedert 1842 ondervoorzitter van ‘Kunstliefde’. Een derde element vinden we in de inhoud van het ‘editoriaal’ van 24 juli 1844, dat hoofdzakelijk de teleurgang van Brugge als havenstad behandelde en als twee druppels water geleek op een later artikel van Deny in de ‘Hoop van Brugge’Ga naar voetnoot(22). Een vierde aanwijzing vinden we in een ongewone tekst die op de frontpagina van de ‘Gazette’ verscheen en die luidde: ‘Om alle verdere aentygingen over onlangs verschenen maatschappelijke geschriften te voorkomen, verklaar ik uitdrukkelijk dat ik sedert zes maenden van alle opstellen door maatschappijen uitgegeven, volkomen vreemd ben gebleven, (get. P. Deny)’Ga naar voetnoot(23). Dit is een interessante tekst. Hij leert dat Deny alleszins vroeger aan geschriften van volksmaatschappijen had meegewerkt. Dit plaatst hem in het midden van de activisten die in 1842 ‘Oud Brugge’ en ‘Burgerwelzijn’ oprichtten. Had hij ook iets te maken met de oprichting van ‘Breydel en De Coninck’ in maartapril 1844? Dit is zeker niet uit te sluiten, zelfs indien hij er zich zes maanden later van distancieerde.
De hierboven gemelde verklaring kan zowel een bevestiging als een ontkrachting zijn van de hypothese dat P. Deny redacteur van de ‘Gazette’ was geworden. Het kan als een bevestiging beschouwd worden, indien men aanneemt dat hij de redactionele inhoud van de krant bepaalde en dus zonder moeite een mededeling die hem persoonlijk betrof op de frontpagina kon inlassen. Nochtans kan men zich afvragen of een dergelijke mededeling niet zou ondertekend zijn geworden met de vermelding: ‘redacteur van de Gazette van Brugge’, indien hij dit inderdaad was. Zoals de verklaring verscheen, kon ze evengoed afkomstig zijn van een buitenstaander.
Er blijft nog een derde mogelijke verantwoordelijke auteur voor de radicale toon die de ‘Gazette’ aannam en dat is | |
[pagina 245]
| |
Louis Herreboudt, de man die einde 1845 de nieuwe eigenaar zou worden.
Er is vooreerst een opmerkelijke vaststelling te doen: Pieter Deny en Louis Herreboudt waren schoonbroersGa naar voetnoot(24). Hieruit de conclusie trekken dat ze tot dezelfde activistische gedachtenstroming behoorden, is in de negentiende eeuwse sociale en familiale context niet vermetel. Louis Herreboudt had een vlotte pen, die hem bij herhaling lauweren bezorgde in de literaire prijskampen ingericht door ‘Yver en Broedermin’Ga naar voetnoot(25). Hij werd trouwens griffier van deze verenigingGa naar voetnoot(26). De toon die de ‘Gazette van Brugge’ later in bepaalde controverses aansloeg, onder de verantwoordelijkheid van Louis Herreboudt, toont aan dat hij niet bang was voor hevige polemieken, zodat hij dus evengoed de auteur kon zijn van de radicale teksten die tussen juli 1844 en augustus 1845 in de ‘Gazette’ verschenen. Aangezien hij op 5 december 1845 de officiële eigenaar en uitgever van ‘De Gazette van Brugge’ werd, is het niet onmogelijk dat hij al vanaf juli 1844 of zelfs vroeger, de zieke J. Fr. Bogaert bijstond, aldus de mogelijkheden van drukkerij en boekhandel leerde kennen en besloot deze voor eigen rekening verder uit te baten.
Beeckman, Deny of Herreboudt? We blijven vooralsnog het antwoord schuldig. Het is wellicht zelfs niet uitgesloten dat twee van hen of zelfs alle drie, gelijktijdig of opeenvolgend, op één of andere manier bij de redactie van de ‘Gazette van Brugge’ betrokken waren tijdens het ‘interregnum’ dat zich over de periode juli 1844 - november 1845 uitstrekte. Wie ook de verantwoordelijke was voor de radicalisatie van de ‘Gazette’, feit is dat vanaf augustus 1845 de toon weer heel wat matiger werd en dit niettegenstaande plots een dramatische evolutie was aan het licht gekomen, die eigenlijk een verdere radicalisatie had kunnen veroorzaken: de rampzalige aardappelziekte. De ‘Gazette’ richtte zich evenwel tot een gematigd en burgerlijk lezerspubliek, en de radicale toon leidde waarschijnlijk tot klachten en oplagedaling. Toen Louis Herreboudt in december 1845 de nieuwe eigenaar | |
[pagina 246]
| |
werd, was de krant dus al tot zijn oorspronkelijke rustige toon teruggekeerdGa naar voetnoot(27).
Maar wie was Louis Herreboudt? Wat was zijn familiale achtergrond? Hoe kwam hij er toe drukker en krantenuitgever te worden? Welke ideologische en politieke strekkingen kleefde hij aan? Vragen waarop tot hiertoe slechts een begin van antwoord bekend is en waarop we hierna wat dieper ingaan. | |
Louis Bernard Herreboudt (1803-1874)Louis Bernard Herreboudt werd op 22 december 1803 in Brugge geboren als zoon van bakker Louis Ignace Herreboudt en van Cecile Bernardine Van Vyve. Zoals de Breydels en de Van Vyves uitgebreide beenhouwers- en slachtersfamilies waren, zoals de Canneels het visambacht domineerden, zo waren de Herreboudts talrijk en belangrijk in het bakkersambachtGa naar voetnoot(28). Bakker Louis Herreboudt (geb. Brugge 1769) dreef, zoals zijn vader, handel in de Ezelstraat 97 (of E6-30). In 1799 gehuwd (30 prairial an VII), kreeg het echtpaar drie kinderen: Anne (o1801), Louis en Nathalie (o1805), die nauwelijks hun moeder kenden: ze stierf op 1 december 1807. Louis Herreboudt hertrouwde in 1809 met de vijftien jaar jongere Thérèse Van den Driessche (o1785), had weer drie kinderen bij haar, Thérèse (o1810), Isabelle (o1811) en Nathalie (o1815) en stierf zelf op 7 november 1815. De weduwe huwde in 1819 op haar beurt een tweede maal, met bakker Jan Crepin (oPollinkhove 1787). Toen ook zij stierf, huwde Crepin in 1827 opnieuw met de bakkersdochter Theresia van Hecke (oBrugge 1788)Ga naar voetnoot(29). Doorheen al deze huwelijken | |
[pagina 247]
| |
bleef de broodwinning beveiligd: men bakte ongestoord verder, met de hulp van inwonende bakkersknechten.
Dit gaf, ondanks de vroegtijdige dood van de ouders aan Louis Herreboudt de mogelijkheid een behoorlijke opvoeding te genieten. Zijn middelbare studies deed hij in het atheneum van Brugge, waar hij o.m. priester Beeckman als leraar hadGa naar voetnoot(30). Deze schreef later dat Herreboudt zijn studies gratis had mogen doenGa naar voetnoot(31), maar het kan best dat dit één van de onjuistheden was waaraaan Beeckman zich in zijn heftige campagne tegen Herreboudt bezondigde. In 1822 werd Herreboudt opgeroepen voor legerdienstGa naar voetnoot(32). In de revolutie van 1830 nam hij actief deel aan de strijd, althans volgens zijn eigen verklaring: ‘Wij die voor geene vijandige kogels bevreesd zijn geweest en al de andere gevaren der omwenteling moedig getrotseerd hebben’Ga naar voetnoot(33). Hij werd sergeant-majoor in het legertje van de plaatselijke opstandelingenGa naar voetnoot(34). Na de dood van hun stiefmoeder, was er waarschijnlijk niets meer dat de kinderen uit het eerste huwelijk Herreboudt nog aan het ouderlijk huis verbond, en zo komt het dat ze vanaf 1820 of 21 gingen inwonen bij hun twee tantes Jeanne (1765-1814) en Françoise Van Vyve (1769-1856) die als vrijgezel woonden in hun eigendom ‘De Keyzer’ in de Sint-Trudostraat, samen met hun halfbroer Thomas Van Vyve (1755-1832)Ga naar voetnoot(35).
Thomas Joseph Van Vyve, lid van de belangrijke Brugse beenhouwersfamilie, had in de revolutietijd een invloedrijke rol gespeeld en was zelfs, als één der vaandeldragers van de traditionalistische notabelen, tijdens de Brabantse Omwenteling tot eerste schepen van de stad aangesteld, functie die hij opnieuw zou uitoefenen tijdens de laatste Oostenrijkse periodeGa naar voetnoot(36).
Op jeugdige leeftijd kwam Louis Herreboudt aldus in contact met één van de belangrijkste acteurs van de revolutietijd | |
[pagina 248]
| |
in Brugge, die hem een kleurrijk en gekleurd beeld van de verschillende opeenvolgende regimes kon ophangen. Meteen zal hij ongetwijfeld van zijn oom de fierheid meegekregen hebben tot de roemrijke stam der Van Vyves te behoren, en zal hij de uitgebreide en wat gevleide genealogie kunnen inzien hebben die deze had laten opmaken. De kinderen Herreboudt werden de voornaamste erfgenamen van hun ooms en tantesGa naar voetnoot(37). Louis Herreboudt werd eigenaar van de familieeigendom in de Sint-TrudostraatGa naar voetnoot(38).
Welk beroep oefende Herreboudt uit tussen 1821 en 1845? In 1821 stond hij vermeld als journalier (dagloner) en in 1822 als fabrikantGa naar voetnoot(39). Wellicht werkte hij aanvankelijk in het vleesbedrijf van zijn oom. In alle akten van de burgerlijke stand vanaf 1837, zowel bij zijn huwelijk als bij de geboorten en overlijdens van zijn kinderen werd hij telkens genoteerd als ‘bijzonderen’ of ‘particulieren’. Dit was de geijkte term voor de aanduiding van beroepen waar men niet direct een preciese omschrijving voor had. In 1835 vinden we evenwel een duidelijker beroepsaanduiding, namelijk die van ‘écrivain’Ga naar voetnoot(40). Dit betekende niet dat hij schrijver van literatuur was, maar ‘schrijver’ in de zin van iemand die schrijfwerk verricht, bediende in overheidsdienst, of bij een firma, notarisklerk, of iets dergelijks. Het is niet uitgesloten dat hij gedurende een zekere tijd aan de katholieke ‘Standaerd van Vlaenderen’ meewerkteGa naar voetnoot(41), vooraleer wellicht in dienst te treden van de drukker-uitgever en griffier van het vredegerecht Jan Frans Bogaert en diens zaak einde 1845 over te nemen.
Op 23 augustus 1837 trad Louis Herreboudt te Brugge in het huwelijk met Prudentia Catharina Joos, (oBrugge 3 april 1809), dochter van suikerbakker Jacobus Joos en van Isabella Draeke die ook al beiden overleden waren. Louis Herreboudt was toen drieendertig jaar. Van 1838 tot 1851 werden in het gezin Herreboudt-Joos elf kinderen geboren, waarvan er vijf niet of slechts weinig jaren leefden: Louis (22 september 1838 | |
[pagina 249]
| |
- 2 december 1838), een naamloos kind (28 april 1840), Elisabeth (12 februari 1841), een naamloos kind (4 october 1842), Marie (2 november 1843), Prudence (2 november 1844 - 4 october 1842), Marie (2 november 1843), Prudence (2 november 1844 - 6 april 1847), Louise (28 november 1845), Louis (11 september 1847), Prudence (31 december 1848), René (26 maart 1850 - 28 april 1852) en Leonie (27 april 1851). Waarschijnlijk was Herreboudt in die periode nog geen eigenaar van het huis in de Sint-Trudostraat geworden (zijn tante Françoise overleed pas in 1856). Hij woonde in huurhuizen: Goezeputstraat C3-443 (1837 tot 1840), Sint-Salvatorskerkhof C3-7 (1840 tot 1843) en Korte Vuldersstraat C3-18 (1843 tot 1845). Ook het huis Eiermarkt E2-77 (thans nr 5) waar hij zich einde 1845 als drukker-uitgever vestigde, huurde hijGa naar voetnoot(42). Het feit dat hij pas in 1848 voor het eerst als kiesgerechtigde werd vermeld, en dit niet op basis van een kadastraal inkomen maar van een bescheiden 62,61 fr personenbelasting, wijst in dezelfde richting en verstevigt de veronderstelling dat hij vóór 1846 in dienstverband werkteGa naar voetnoot(43).
Zo hebben we gepoogd met een aantal elementen de omgeving en de persoonlijkheid van drukker Louis Herreboudt beter te vatten. Het is immers niet zonder belang een meer preciese kennis te hebben over de man die van 1846 tot aan zijn dood in 1874 één der voorname tenoren van de Brugse pers was. In een tweede hoofdstuk gaan we nader in op de eerste jaren van zijn zelfstandige drukkersactiviteit en analyseren de evolutie die hij tussen 1846 en 1851 doorliep: ‘van gematigd liberaal naar militant klerikaal’. a. van den abeele |
|