Biekorf. Jaargang 85
(1985)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| ||||||||||
Roeselaarse zegepraal in de toneelwedstrijd van Oudenaarde 1784De rederijkerskamer De Zeegbare Herten uit Roeselare nam vlijtig deel aan de toneelwedstrijden die vanaf 1769 omzeggens jaar na jaar in Vlaanderen werden ingericht (al meer dan dertig jaar nog voor de eeuwwisseling was bereikt). Het ging in de meeste gevallen om de opvoering volgens beurtrol van een uit het Frans vertaald stuk. Gemiddeld een dozijn kamers of gelegenheidsgezelschappen betwistten elkaar de prijzen.
Hier volgt, met rechtzetting waar nodig, de lijst van wedstrijden waar volgens De Potter de genoemde Zeegbare Herten van 1769 tot het einde van het Oostenrijkse regime aanwezig warenGa naar voetnoot(1):
Onze Zeegbare Herten hebben in hetzelfde tijdvak bovendien twee dergelijke prijskampen zelf georganiseerd, namelijk in 1772 (met Maria Stuart door de Brusselaar J.F. Cammaert) en in 1789 (niet 1806!) met Pedro de Wrede naar P.L. Buyette de Belloy.
* * * Het is niet uitgesloten dat nauwkeurig onderzoek zal leiden tot de ontdekking van meer zulke deelnamen aan wedstrijden. Het zou ons bijvoorbeeld verwonderen mochten de Roeselarenaren er in het naburige Hooglede in 1788 niet bij zijn geweest. | ||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||
In ieder geval waren Roeselaarse acteurs er ook bij te Oudenaarde in 1784 en 1787. In het eerstgenoemde jaar zagen ze zich zelfs tot grote triomfator uitgeroepen... daar waar al hun andere deelnamen hoogstens een handvolletje bijkomstige prijzen hadden opgeleverd, zoals die voor de mooiste kleding of voor het verst komen.
Daar te Oudenaarde stond Bellerophon (van de plaatselijke auteur Constant van der Eecken) als verplicht stuk op het programma. Jan de Man, gewezen lid van de recentelijk uiteengevallen Oudenaardse kamer der Kersouwieren, organiseerde deze prijskamp met gebruikmaking van de kenspreuk van de verdwenen kamer (Jonst zoekt Konst). Persoonlijke winstoogmerken schijnen aan zijn initiatief niet vreemd te zijn geweest. Onder andere door het verhuren van toneelkledij aan de mededingende gezelschappen hoopte hij een stuiver te verdienen. Veertien zulke gezelschappen, ‘meestal in de goede mening dat zij door de van ouds bekende Kersouwe waren uitgenodigd’ (aldus geschiedschrijver D.J. van der Meersch), kwamen opdagen: Belle (Spaderyken) op 12 april, Zottegem (Daer Liefde bloeyt, Eendragt groeyt) op 18 april, Zomergem (D'oeffeninge leert) op 19 april, Bassevelde (Versaemt door Liefde) op 25 april, Nederbrakel (Rhetorica) op 26 april, Moorsele (Door Christus' vyf roo Wonden, leeft licht gelaen van zonden) op 2 mei, Geraardsbergen (Spiritus ubi vult spirat) op 3 mei, Kruishoutem (Houdt hem in Liefde) op 9 mei, Deinze (Rhetorica) op 10 mei, Lo (Rhetorica) op 16 mei, Roeselare (Konstliefde vreest geen Nyd) op 17 mei, Geraardsbergen (De Barakspeelders) op 20 mei, Kluizen (Kluysenaers zonder Kappen) op 23 mei en Wakken (Ziet het groeyt onbesproeyt) op 24 mei 1784Ga naar voetnoot(2).
De groep uit Roeselare trad dus niet op onder de naam Zeegbare Herten, maar onder de kenzin Konstliefde vreest geen Nyd. Hierbij valt allereerst op te merken, dat tot en met de toneelwedstrijd van Poperinge in 1782 alle gekende Roeselaarse deelnamen op naam staan van de Zeegbare Herten, maar dat in de daarop volgende wedstrijd (Kortrijk 1783) twee groepen uit de Mandelstad op het appel waren: de | ||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||
Zeegbare Herten (30 september) en Konstliefde vreest geen Nyd (5 oktober) sloten na Lichtervelde, Lo, Belle, Torhout, Sint-Winoksbergen, Zottegem, Zwevegem en Tielt de rijGa naar voetnoot(3)... Tot en met Poperinge- 1782 zag men uit Roeselare dus alleen de Zeegbare Herten, in Kortrijk (1783) traden de Zeegbare Herten op naast Konstliefde vreest geen Nyd, en in Oudenaarde (1784) was er alleen Konstliefde vreest geen Nyd.
Emiel van den Berghe-Loontjens, geschiedschrijver van onze Zeegbare Herten, veronderstelde dat een conflict met de kerkelijke overheid in 1782 een scheuring in de schoot der gilde met zich had meegebracht, en dat de twee genoemde Roeselaarse groeperingen daar het resultaat van warenGa naar voetnoot(4). Uit wat verder zal volgen hebben we niet de indruk dat van misverstand of rivaliteit sprake kan geweest zijn, maar dat het veeleer een tijdelijke scheiding tot wederzijds profijt betrof. Het is in ieder geval veelzeggend dat een vonnis van burgemeester en schepenen van 20 juni 1757, verbiedende dat leden van de Zeegbare Herten enig spel zouden vertonen buiten deze hun gilde om, op 18 augustus 1783 voor de laatste keer werd bovengehaaldGa naar voetnoot(5)...
Overigens lezen we in het reglement van de Kortrijkse wedstrijd van 1783: ‘Tot dezen kamp zullen toegelaten worden niet alleen alle Gilden nemaer alle Lief-hebbers (...) mids ieder gezelschap een Kenspreuk aenneêm’Ga naar voetnoot(6). Aan liefhebberskringen die hun voet naast de geoctroyeerde kamers zochten te plaatsen was er in de achttiende eeuw inderdaad geen gebrek. Er zijn gevallen bekend zowel van uitstekende verstandhouding (waarbij de kamer bijvoorbeeld aan de liefhebbersgroep toneelgerief verhuurde, of waarbij de kamer zoals in ons Roeselaarse geval een deel van de winst | ||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||
opstreek), en er zijn minstens evenveel conflictsituaties bekend. We geloven dat het hele komen en gaan van die talloze efemere theatergezelschappen best geval per geval wordt bestudeerd. Daarom terug naar Roeselare.
* * *
De jury te Oudenaarde riep op 7 juni ons Konstliefde vreest geen Nyd tot winnaar uit. De tweede prijs ging naar één van de twee maatschappijen uit Geraardsbergen, de derde naar Wakken en de vierde naar Zomergem (terwijl Deinze de eerste prijs en Wakken de tweede prijs wonnen voor het minder belangrijke blijspel). Het proclamatiefeest werd naar oude gewoonte opgeluisterd met een laatste vertoning van het prijsstuk door drie acteurs van Roeselare, drie van Wakken, twee van Geraardsbergen en twee van ZomergemGa naar voetnoot(7).
Niet iedereen lijkt met die uitslag vrede te hebben genomen. Zonder de Roeselaarse overwinnaars met name te noemen, getuigde een anonymus in het toonaangevende en sterk geïnteresseerde Gentse tijdschrift Den Vlaemschen Indicateur (12 juni 1784): ‘De Beschryvers (organisatoren) hebben beloft eene Afreekeninge te geven van de Feylen door elken Vertoonder in het byzonder en ieder Genootschap in het algemeen, begaen; om dus hunne Onpartydigheyd, hunne Kunde en hunne Rechtveirdige Beoordeling in het toewyzen der Eerlaurieren aen heel de Weireld te laeten blyken.’ De sceptische correspondent (of was het uitgever en toneelrat Van der Schueren zelf?) wees de inrichters nadrukkelijk op hun belofte dat ze iedere acteur zouden laten weten waar en hoe hij had gezondigd ‘tegen de Gebaermaekingen, de Reden, de Houding, de Tael, de Vertooningen, de Verrichtingen van elke Daedelykheyd, de voldoening aen oog en oor, de Verdeyling der Parteyen, enz...’.
* * *
Dat tussen De Zeegbare Herten en het in hun schoot ont- | ||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||
stane Konstliefde vreest geen Nyd alles koek en ei was, blijkt overduidelijk uit twee documenten.
Het eerste document is een korte aantekening in het Guldeboek van de Zeegbare Herten (13 juni 1785)Ga naar voetnoot(8): de genoemde gulde (gilde) of kamer ontving een som geld ‘zoo veele de gulde heeft geprofyteerd by accoorde van eenige liefhebbers deser gulde, ter causen zy voor eygen baete en profytte hebben gespeelt geduerende het wynter seysoen van den jaere 1785’.
Het tweede document is een brief van dezelfde Roeselaarse kamer der Zeegbare Herten in het al genoemde tijdschrift Den Vlaemschen Indicateur van 15 oktober 1785. We citeren de tekst bijna integraal omwille van de hoogst merkwaardige stijl waar de ons niet bekende correspondent zijn toevlucht nam:
‘Alzoo het aen veel van uwe Inschryveren behaegd, iet van Dicht- en Speel-kunde te vernemen, hebbe d'eer van heden eenigen ophef toe te zenden; om, in uwen, by my geliefden Indicateur, te plaetsen, hopende myne verzoek U-L. niet misnoegen zal.
(...) Door milde zegening van den glinsteryken en Konstvoedenden Parnasie god; zal door des zelfs Schrandere en Konstverlichte gunstelingen, geschakeld met het weetgierig en Snaer-kundig Zang-stoet, schuylende onder den wytruchtigen Eerna[e]m van de reeds Praelende Zeegbaer herten binnen Rousselaere, op hun nieuw Schauwburg, vertoond worden, van Wynmaend 1785 tot Lente-maand 1786 alle Heylig-en-dyssendagen in het byzonder, den Triomph-winenden Bellerophon, verzeld van het berucht Klugt-spel van de Meyd' Capiteyn en Schutter en Tamboer, wier Konstige vertooningen in Audenaerde, door een Titel voerende Maetschappy van Konst Liefde vreest geen Nyd, door jonst zoekt Konst, is met dorreloze Lauweren bekroond geweestGa naar voetnoot(9); ter Eerçier en onslensbren Luyster van de gezeyde Zeegbaer herten. Thans om de konstgierige oogen en ooren te baden, | ||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||
zal ten Tooneele gebragt worden den weergaloozen Propheet Mahomet met de twee jaegers of de Melkmeyd, ende ter bekrooning dier loffelyke Stukken zal gegeven worden, naer het Fransch Tooneel Cleopatra met den Deserteur met Pardon.
Eyndelyk, tot dankbaerheyd der speel beminnaeren zal door de Konstgierige Parnasie-helden, ter aenschouwing van menigte te nooden reden-scharen een nog te teelen dicht en Zang- stuk gejont zyn, 't welke alle kleyn begaefde speelzuchtige toonen zal, hoe naer d'uytterste volmaektheyd een Schauwburg moet voldaen zyn met het sluytelyk Vers: Als Eendragt Konste troond, Appoll' bied zynen zegen. Dus wy met jonst bekroond, voên ons met Paegaes regen.’
Den Vlaemschen Indicateur merkte bij deze Roeselaarse pennevrucht terecht op ‘dat de Bewoordingen of Phrages te zeer geballast, te wanschiklyk t'zaemgestelt en met te veel Sierwoorden opgepropt zyn’... Met wat goede wil kan uit die phrages en sierwoorden toch worden afgeleid, dat de Zeegbare Herten in hun eigen stad het winterseizoen van oktober 1785 tot maart 1786 zouden rond maken met drie drama's, telkens aangevuld met een blijspel: het in 1784 te Oudenaarde door het genootschap Jonst zoekt Konst bekroonde Bellerophon (gevolgd door Meyd, Capiteyn, Schutter en Tamboer), het in 1783 te Kortrijk om prijs gespeelde Mahomet (gevolgd door De twee Jagers of de Melkmeyd) en het te Poperinge in 1782 om prijs gespeelde Cleopatra (gevolgd door De Deserteur met Pardon).
In wedstrijdverband was, zoals al gezegd, Cleopatra opgevoerd onder de naam Zeegbare Herten, Mahomet zowel door deze Zeegbare Herten als Konstliefde vreest geen Nyd, en Bellerophon alleen door Konstliefde vreest geen Nyd. De aangehaalde aankondiging in Den Vlaemschen Indicateur maakt wel zeer duidelijk, dat de aloude kamer der Zeegbare Herten een aantal leden toeliet toneel te brengen onder een afzonderlijke benaming. De Oudenaardse zegepraal van deze liefhebbersgroep werd dan ook probleemloos als een pluim op eigen hoed geplaatst (‘... onder den wytruchtigen Eernaem van de reeds Praelende Zeegbaer herten...’). Zo blijkt uitgerekend de toneelwedstrijd die in de deelnamelijst van De Potter (alsmede bij alle latere auteurs) ontbreekt, de enige te zijn geweest waar leden van Roeselares aloude Kamer van | ||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||
Rhetorica met de dorrelooze Lauweren van een eerste prijs waren bekroond...
Na die stunt van 1784 doken de theaterspelers van de Mandelstad in de toneelwedstrijden weer op onder hun officiële naam van Zeegbare Herten, uitgenomen twee keer in 1787: zowel in Tielt (met Zaïre van Voltaire op het programma) als in de nieuwe wedstrijd die dezelfde Jan de Man te Oudenaarde organiseerde (met De Dood van Caesar, door Voltaire als verplicht drama, gevolgd door Beaumarchais' Barbier van Sevilien als verplicht blijspel) trad naast de Zeegbare Herten ook Konstliefde vreest geen Nyd weer aanGa naar voetnoot(10)... Nu ging daar te Oudenaarde de overwinning naar de Royaerts uit Sint-Winoksbergen, die achteraf overigens naar hun prijs hebben mogen fluiten. Hoe de twee Roeselaarse gezelschappen er daar vanaf zijn gekomen kunnen we helaas niet zeggen. j. huyghebaert |
|