Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 381]
| |
Vellen ‘vullen’ een Westvlaams pseudo-ingwaeonismePiae Christinae memoriae dedicatum Er bestaat in het Nederlandse taalgebied een oude taalkundige tegenstelling tussen Oost en West. Hoewel de staatkundige ontwikkeling, die de rampzalige scheiding der Nederlanden tot gevolg had, een nieuwe taalkundige tegenstelling, t.w. Noord-Zuid, opriep die de oudere ging overlappen, is deze laatste toch nog bijzonder duidelijk te herkennen. Zo is het Westvlaams een taal die een grote mate van overeenstemming vertoont met andere talen langs de kust van en aan de overkant van de Noordzee: Zeeuws, Hollands, Fries en Engels. Het Brabants daarentegen, en nog meer het Limburgs, is duidelijk gericht naar het continentale Germaans. En vergis ik mij als ik de taalkundige tegenstelling West-Vlaanderen-Brabant ook weerspiegeld zie in onze literatuur? als ik b.v. Gezelle en Timmermans als antipoden voel?
De taalkundige eigenaardigheden die de dialecten van de Noordzeekust kenmerken, vat men vaak samen onder de naam ingwaeonismen. Die naam houdt verband met een passage uit de Germania van Tacitus. Deze verdeelt, in het tweede hoofdstuk van zijn boek, de Germanen in drie stamme, de Ingaevones, de Hermiones en de Istaevones. De eersten zijn proximi Oceano, zij wonen aan de oever van de oceaan, de tweede wonen in het midden en de rest zijn Istaevonen. Nu is het wel duidelijk dat Tacitus geen taalkundige indeling heeft willen geven. Zij dekt zich in geen geval met de latere driedeling in Noord-, Oost- en West-germaans, die taalkundig volkomen duidelijk is. Wel kan de driedeling van Tacitus misschien te maken hebben met religieuze volksverbanden. Dat is men althans geneigd op te maken bij de Ingaevones. Hun naam gaat men dan lezen als Ingvaeones, om hem zodoende in verband te kunnen brengen met de Skandinavische god Yngvi-Freyr, die, in de nabijheid van de oceaan, in het westen Inguaz zou hebben geheten. Hoe dan ook, de Ingaevones van Tacitus hebben ons verrijkt met de taalkundige etiketten Ingwaeoons en Ingwaeonen.
Een kenmerkend Ingwaeoons verschijnsel eigen aan West-Vlaanderen, Zeeland, Holland en Friesland is de ontronding | |
[pagina 382]
| |
van de Nederlandse u tot i, die dan soms e werd. Zo heet ndl. stuk in het Vlaams, het Hollands en het Fries stik, en ndl. put kan er als pit en pet verschijnen. Een Nederlandse zin: een dunne mug lag op haar rug in een put onder de brug, kan, resp. kon, in het Westvlaams luiden: en dinne meuzie (maar holl. mig en fri. mich) lag op haar rik in een pit onder de brigge (dit laatste 1252 of 1253 te Ieper). Maar als je deze zin historisch in het Engels vertaalt, is er geen enkele hiaat: a thin midge lay on her ridge in a pit under the bridge.
Toen ik destijds voor studenten van de School voor Taalen Letterkunde in Den Haag het Ingwaeoonse verschijnsel der ontronding van ndl. u tot i/e toelichtte, heb ik, in goed vertrouwen, aan de voorbeelden van ontronding ook nog wvl. vellen ‘vullen’, uit een tekst van 1510, toegevoegd. Het was dan ook begrijpelijk dat wat J. van Loon (UFSIA) schreef in zijn artikel ‘Een intern causale verklaring voor de Ingweoonse ontronding’, verschenen in Fr. Daems & L. Goossens (red.) Een Spyeghel voor G. Jo Steenbergen (1983), mij tot tegenspraak prikkelde: ‘De ingweoonse ontronding is reeds sedert het vroegste Middelnederlandse recessief geweest. Dat blijkt o.m. uit het feit dat van woorden als vullen, schudden, geluck e.a., die normalerwijs ook de ontronding hadden moeten vertonen, geen varianten met i zijn overgeleverd, en dat in het Middelnederlands nog tal van gevallen met “klankwettige” ontronding bekend waren, die nu volledig zijn verdwenen: sende (zonde), helde (hulde), wertel (wortel), sterten (storten), dincken (dunken), hepe (heup)... (Van Loey 1965: 18, 19,44)’ (blz. 213). Ik beschikte immers over een voorbeeld van vellen ‘vullen’ uit 1510, zo dacht ik althans. Dat voorbeeld is te vinden in het tijdschrift La Flandre. Revue des monuments d'histoire et d'antiquités publiée par L. Gilliodts-van Severen, W.H. James Weale, Em. vanden Bussche & Edw. Gailliard, Tome II (Bruges ... M.D.CCC.LXX), in een opstel ‘Droit pénal au XVI siècle’ van de hand van W.H. James Weale (blz. 117-120), op blz. 119 in de volgende context: ‘dat hy Daneel (f. Aernouts van Eggherswaerde) zal t'syne coste doen vellen met witte glase 't harnaisGa naar voetnoot(1) ende glasveinstre in den zuudwesthouck van der voorseide kercke van Wendune, boven den disch van den Helighen Gheest aldaer, ende zal in de zelve veinstre doen | |
[pagina 383]
| |
stellen eenen Sinte Cornelis beilde van tween parcken hooghe zonder de tabernacle daer inne hy staen zal’ (1510). Hieruit kon men concluderen dat de Ingwaeoonse ontronding bij vullen stellig recessief is geweest, maar dat ze in het begin van de zestiende eeuw nog niet geheel was verdwenen.
Nu heeft Willem de Vreese in zijn bijdrage ‘Paradox over den grooten nood der Nederlandsche Philologie’ (1933) geklaagd over de desolate boedel der tekstuitgaven waarop het werk van Verdam, het Middelnederlandsch Woordenboek, berustte. Ondeskundigheid van tekstuitgevers leidde tot monstra die zelfs Verdam in zijn woordenboek heeft gehonoreerd, zoals b.v. binesen i.p.v. bivelen, of wanlijc i.p.v. vraulijc. Wilde ik dus een kleine correctie brengen op het artikel van J. van Loon, dan moest ik er absoluut zeker van zijn, dat er in het handschrift inderdaad vellen stond en niet vullen.
Toen ik mij daarop tot het Rijksarchief te Brugge wendde om erachter te komen wat er werkelijk in het handschrift stond, antwoordde de archivaris, L. Danhieux, mij dat er in het handschrift niet vellen staat maar vervullen, zoals ik kon vaststellen op de mij toegezonden xeroxkopie van een stuk uit het Archief van de Proosdij van Sint-Donaas te Brugge (fo 63 vo en 64). En de archivaris besloot zijn antwoord met de volgende zin: ‘U zal ook merken dat in de weergave af en toe een loopje genomen wordt met wat er werkelijk staat’.
Het blijft dus vooralsnog wachten op de Ingwaeoonse vertegenwoordiger van ndl. vullen. Men kan zich trouwens afvragen, of een Westvlaamse Ingwaeoonse vorm van vullen niet eerder villen, in overeenstemming met eng. to fill, zou hebben geluid, al mag men de mogelijkheid niet uitsluiten dat het vellen kan zijn geweest. Warmond, oktober 1984. f. de tollenaere |
|