Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
De Bo en RodenbachLeonard Lodewijk de Bo (1826-1885), bekend als auteur van het Westvlaamsch Idioticon (1870-1873), was van 1853 tot 1873 leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge. Hij schreef er als titularis van Rhetorica in 1865 het gedicht Aan de Vlaamsche Jeugd, 12 × 8 verzen lang, speciaal om op 11 augustus van genoemd jaar door een van zijn afstuderende laatstejaars te worden voorgedragen ter omlijsting van de proclamatieGa naar voetnoot(1). Op die plechtigheid was mgr J.J. Faict aanwezig, toen pas een goed jaar bisschop van Brugge.
Een samenvatting van de inhoud mag duidelijk maken hoe dat gedicht de afscheidnemende leerlingen in de mond was gelegd als manifestatie van hun katholiek-Vlaamse overtuiging en als belofte van strijdbare trouw aan die overtuiging doorheen hun verdere levensloop.
In ons land wordt momenteel een felle strijd gestreden tussen het Goede en het Kwaad (strofe 1, met de verzen 3 tot 8: Geen land ook waar zoo de oorlog brandt / Van 't Goed en 't Kwaad elkander tegen. / ‘Voor ons de vrijheid - schreeuwt het Kwaad - / Voor ons aleen, om te verdelgen!’ / En 't Goed bevecht dat snood verraad: / De vrijheid is voor al de Belgen.’).
Het hangt van de Vlaamse jeugd af, wie zal zegevieren (strofe 2, met de verzen 3-4: Valt 't Goed eens op het slagveld dood / Met vlaamschen moed en vlaamsche glorie?).
De goddelozen willen de godsdienst uitroeien (strofen 3 en 4, met in strofe 3 de verzen 1-2: Op ons is 't dat de toekomst rust. / Op ons is 't, vlaamsche jongelingen).
De goddelozen dolen echter (strofen 5-6).
Wij, Vlaamse jongelingen, zullen hen niet volgen, maar God trouw blijven en voor Hem strijden (strofen 7-8).
Wij verklaren de oorlog aan de goddelozen (strofen 9-10, met de verzen 1-2 van strofe 9: Ten oorlog, jeugd van 't vlaamsche bloed! / Weest zonen van uw dapper vaderen!, en met de verzen 7-8 van strofe 10: Vooruit dan! om voor deugd en recht / En God, te winnen of te sterven!). | |
[pagina 377]
| |
Aan u, onze bisschop, en aan u, onze ouders, beloven wij: Wij zullen in den oorlog staan / Gelijk wij in 't Collegie waren (strofe 11, verzen 7-8).
Tenslotte strofe 12, waaruit we aanhalen de verzen 1-2 (In 't herte vlaamsch en catholijk / Zoo lang wij zullen ademhalen) en de verzen 7-8 (Wij wanklen niet; maar onverstoord / wij staan IN FIDE ET CARITATE!).
De zopas aangehaalde slotwoorden, in hoofdletters gedrukt, vormden de wapenspreuk van de al genoemde Brugse bisschop.
* * *
Dit kloeke declamatiestuk werd opgenomen in De Bo's bundel Gedichten, in 1873 te Brugge verschenen en vanaf het schooljaar 1874-1875 op het leerplan geplaatst van de poësisklas (vijfde van de zes humaniorajaren) in de colleges van het bisdom BruggeGa naar voetnoot(2). De bijna achttienjarige Roeselaarse scholier Albrecht Rodenbach zal als leerling van de derde latijnse (net vóór de genoemde poësisklas) tijdens het schooljaar 1873-1874 De Bo's bundel al wel hebben gekend. Onmiddellijk na het beëindigen van dat schooljaar schreef hij de redacteurs van een geplande katholieke studentenalmanak een brief die zou worden opgenomen in het Brugse weekblad 't Jaer 70 op 29 augustus 1874, en die we al elders hebben bekendgemaaktGa naar voetnoot(3). De bedoelde redacteurs waren de seminarist Amaat Vyncke, gewezen pauselijk zouaaf, en zijn vriend Zeger Maelfait. Hun Almanak voor de Leerende Jeugd van Vlaanderen voor het jaar O.H.J.C. 1875 was een eerste keer aangekondigd in hetzelfde 't Jaer 70 van één week vroeger, 22 augustus.
We geloven dat Rodenbachs ingezonden stuk nog eens onder de aandacht mag worden gebracht om zijn nauwe verbondenheid met het hierboven beschreven gedicht Aan de Vlaamsche Jeugd van De Bo. Geestdriftiger antwoord op een | |
[pagina 378]
| |
oproep tot heilige oorlog is ondenkbaar. De overgave is compleet tot en met spraakassimilatie. Zou de dichter aan deze soldateske start hebben teruggedacht toen hij doodziek ‘eind als een soldaat’ schreef? Hier volgt een uitvoerig stuk (alleen een soort inleiding laten we weg). Al wat rechtstreeks uit De Bo's gedicht is geplukt drukken we kursief:
Wij willen en zullen elkander toestaan om met Vlaamsche moed en Vlaamsche glorie, den vijand van vrijheid en geloof te bevechten met het zwaard der katholieke Eenheid.
Van dag tot dag groeit den oorlog aan van 't kwaad tegen 't goed; het kleinste dorpje lijk de grootste steden, heeft zijne liberhaters, die hunne walgelijke bedorvenheid uitwerpen, tegen al wat eerlijk en godsdienstig is, en, wat ziet men soms niet, studenten van onze Bisschoppelijke gestichten en kollegien laten hun meêslepen met die vrijmetselaars der slechte Hoogescholen, deze geven hun hunnen walgelijken Studenten Almanak overGa naar voetnoot(4), en nauwelijks heeft de katholieke leerling het zoet bedriegend venijn gesmaakt, of reeds is hij overwonnen, hij geeft zich over, en zuigt er stillekens de dood voor zijn jong hert en zijne ziel uit. Ja, reeds ken ik er, katholieke studenten, die bedorvene gedichten en werken opgezonden hebben om dien vermijdenden boek te vervullen. Nu hoop ik zullen die verblinde schapen naar het ware schaapstalGa naar voetnoot(5) weder keeren, en hun schrijftalent uitoefenen voor onzen katholieken Almanak, die Zeden, Taal en Vaderland zal verdedigen.
‘KomtGa naar voetnoot(6) o Vlaamsche Jeugd, snoert u dapper toe! Sluit u nader van het vlaamsche vaandel; denkt, o jongelingen, wat u vaderen waren, komt ten oorlog, vooruit dan! om voor deugd en recht en God te winnen ofte sterven! Slaat en vecht en schrijft voor God en vlaamsche vrijheid, laat andere in 't modder en in 't slijk hun walgelijk leven doorslijten. Wij kinderen van eene kerk, zoonen van dappere Vlamingen, Wij moeten ten strijde, 't is vlaamsche schoonheid dat wij smakenGa naar voetnoot(7), vlaamsch bloed doorstroomt ons elken ader, wij blijven | |
[pagina 379]
| |
ons edel Vlaamsch getrouw. Op ons is 't dat de toekomst rust, op ons is 't, Vlaamsche jongelingen.
Voor ons de vrijheid - huilt het kwaad - en 't goed zal het snood verraad bevechten in Vlaamsche Taal, en Vlaamsche Zeden zullen bloeien, en Vlaamsche Taal zal boven alle de krone spannen. O Vlaemsch men wilt u onderkruipen.
En men verlangt naar uwen val
Maar voor geen bastaard zult gij sluipen
Zoo lang een Vlaming leven zal.
Op dan, moedige Jeugd! wij zullen in den oorlog staan, en zoo lang wij zullen adem halen moet ons hert Vlaamsch en katholiek blijven. Wij wankelen niet, maar onverstoord wij staan, IN FIDE ET CHARITATE. a.r. Student * * *
De jonge auteur heeft zich in sterke mate laten inspireren door de eerste drie en de laatste vier strofen van De Bo's twaalfstrofige gedicht. De middenmoot (zijnde de strofen 4 tot 8) liet hij onbenut, en dit komt nauwkeurig overeen met het feit dat zijn brief zelf een soort middenstuk heeft waarin hij zich onafhankelijk betoont van de Brugse priester-leraar. Dit betekent dat Albrecht het gedicht van De Bo uiteraard kon missen voor wat hij omtrent de almanak mee te delen had, maar dat hij zich nagenoeg geheel onzelfstandig uitdrukte in het genre waarin hij zo korte tijd later werkelijk uitblinken zou, met name de strijdlyriek. De ironie van het lot heeft gewild dat hij zijn strijdlustige loopbaan hier aanvangt met de wapenspreuk van bisschop Faict op de lippen. De genoemde kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder zou zich weinig jaren later ontpoppen tot een verbeten tegenstander van Rodenbachs blauwvoeterij.
Al bekijken we in deze bijdrage vooral de relatie De Bo - Rodenbach, toch wijzen we terloops op het feit dat laatstgenoemde, hoe jong ook, de aangekondigde katholieke studentenalmanak essentieel als medewerker (in spé!) toejuicht. | |
[pagina 380]
| |
Hij beklemtoont immers overduidelijk de betekenis van de nieuwe almanak als alternatief publikatiemedium voor schrijflustige jongeren. De gedachte, dat sommige medewerkers van de vrijzinnige almanak van 't Zal Wel Gaan nu wel terug zullen keren als verdwaalde schapen naar de ware stal, klinkt anders naïef genoegGa naar voetnoot(8). * * *
Toen José de Mûelenaere de Rodenbachbiografie van Baur besprak, vond hij terecht dat in ‘de oorzakelijkheidscurve Gezelle - Verriest - Flamen - Rodenbach’ ook De Bo thuishoorde. Hij wees eigenlijk in de eerste plaats op de inbreng van Moulaert en Axters, twee van Rodenbachs opvoeders die zelf uit De Bo's handen waren gekomenGa naar voetnoot(9).
In de loop van de jaren die volgden na Rodenbachs dood, we bedoelen de tijdspanne van 1880 tot 1885, vond die andere levenwekker Gezelle dat de studentenbeweging begon af te zwenken van de rechte weg. Hij dreef zijn kritiek op de spits in zijn beruchte uitval tijdens de De Bo-herdenking van 30 september 1885. Het is beslist merkwaardig dat Gezelle de Vlaamse jongerenbeweging toen hetzelfde gedicht van De Bo voorhield als zijnde de bron van haar orthodoxie. Hij citeerde zes van de twaalf strofen (de strofen 3 tot 8) en merkte op: ‘Maar, en misverstaat, als 't u belieft, mijne Heeren, mijnen vreedzamen De Bo niet, zelfs dan wanneer hij, ontvlamd, zulke vierige woorden uit, als die gij komt te hooren’Ga naar voetnoot(10).
De spreker legde uit dat strijd volgens De Bo's inzicht neerkwam op werkzaamheid, en nam, zoals men weet, de kwetsende term ‘verwaande ruitenbrekerij’ in de mond. j. huyghebaert |
|