Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Textiel tussen Leie en Schelde in de Franse tijdAls gevolg van de circulaire van 17 vendémiaire jaar VI (8 okt. 1797) werd een enquête bevolen naar de toestand van de industrie in de kantons van het Département de la LysGa naar voetnoot(1). De antwoorden van de kantons Bellegem en Avelgem, die samen bijna het hele gebied tussen Leie en Schelde omvattenGa naar voetnoot(2), geven ons een goed beeld van de weefnijverheid in het Zuiden van West-Vlaanderen. Andere nijverheid was er omzeggens niet, tenzij enkele jeneverstokerijen en een aantal windmolens.
Overal was de vlaslinnennijverheid de enige en grootste industrie. Voor het Bellegemse is opgegeven dat ze over het ganse kanton druk werd beoefend, vooral bij de landbouwers die twee à drie bunders bedreven, als er geen landwerk was. Het aantal wevers in dit kanton beliep circa 6.000 personen. De produktie werd er in 1797 geschat op 50 millioen pond per jaar (sic!), maar was in 1797 teruggevallen tot nauwelijks één derde van vroeger. In het kanton Avelgem was de twee derden van de totale bevolking rechtstreeks betrokken bij het spinnen en het weven van lijnwaad.
Lokale linnensoorten floreerden. In Avelgem waren ongeveer 1.200 personen werkzaam in het vervaardigen van een espèce de toiles ditte dekkens, tres propre à en faire les voiles. Deze soort fijn en sterk lijnwaad was vooral gevraagd gedurende de oorlog op zee. De Avelgemse wevers van zeildoek bleven ook in de 19de eeuw aktief. In 1820 kreeg een zekere J. Moerman uit Avelgem een eervolle vermelding in de expositie van Gent met een assortiment zeildoek. Er bestonden ook drie imprimeries à teindre des toiles, twee in Avelgem en een in Ingooigem. Deze Ingooigemnaar was Pierre Valcke, die als imprimeur de toiles in het jaar VI een patent betaaldeGa naar voetnoot(3). Ook in Moeskroen waren teinturiers werkzaam. In hetzelfde jaar werden in Moeskroen zeven patenten aan teinturiers uitgereiktGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 228]
| |
Het bedrukte en gekleurde linnen uit deze fabrieken diende tot habillement aux femmes en remplacement des cotons et perses. De meest voorkomende kleuren waren wit, zwart, donker geel en donker blauw. Dit gekleurd linnen werd gedragen in plaats van gekleurd katoen omdat het de helft goedkoper was. Vooral bij arme lieden en voor zomerdrachten. Dank zij het verbod op de invoer van bedrukt Engels katoen, was deze bedrijfstak in 1797 zeer bloeiend geworden. Moeskroen prijkt in deze aangiften met zijn bekende moltons. Dit waren tamelijk zware weefsels in wol en katoen, die geleverd werden in binnen- en buitenland. Een 300-tal wevers waren in deze branche werkzaam. De voornaamste moltonfabrikanten waren Picavet, J. Delacroix, J.B. Liagre, J.B. Quivron en J.B. Catteau. In 1797 was de moltonweverij sinds een halve eeuw in volle opkomst in Moeskroen, en zou in de 19de eeuw nog in belang toenemenGa naar voetnoot(5).
Aan te stippen valt dat de aangifte van 1797 bij de moltonweverij in Moeskroen melding maakt van het mechanisch getouw, dat dan nog een hele nieuwigheid was. On a nouvellement inventé pour faciliter cette fabrique, un instrument nommé mécanique, schrijft het rapport. Dat de Moeskroense moltonwevers van deze uitvinding op de hoogte waren en ze het vermelden waard achtten, wijst er op dat deze kringen van vooruitstrevende fabrikanten mee waren met hun tijd en de evolutie in hun vak. Het zou nochtans een hele tijd duren vooraleer er in Moeskroen mechanisch werd gesponnen of geweven!
Meer nog dan in andere streken van West-Vlaanderen was dit gedeelte van onze provincie dat grenst aan Frankrijk en de Leie reeds in 1797 een uitgesproken en druk centrum van textielindustrie met lokale specialiteiten, die mogelijkheden boden tot verdere expansie en diversificatie in de eeuw die zou volgen, en zo verder tot in onze dagen toe.
l. van acker |
|