Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
Gerard David kan tegen een stootje!In het Groeningemuseum te Brugge komt iedereen onder de indruk van het Oordeel van Cambyses, uit 1498, het grote tweeluik dat Gerard David geschilderd heeft voor de schepenkamer van het stadhuis tot vermaan van al wie daar recht moest sprekenGa naar voetnoot(1). De voorstelling toont de aanhouding van de onrechtvaardige rechter Sisamnès op last van de Perzische koning Cambyses en zijn gruwelijke terechtstelling. De man wordt namelijk levend gevild. In de bovenhoek van het tafereel neemt Otanes de plaats in van zijn veroordeelde vader. De rechterstoel is bekleed met de huid van de terechtgestelde. Men mag zeggen dat wie in de Brugse schepenkamer recht moest spreken de hete adem van een wel bijzonder bloedige deontologie in de nek heeft gevoeld. Wijlen Professor E.I. Strubbe heeft jaren geleden een opgemerkte lezing aan het tweeluik gewijd. Met betrekking tot de groeiende invloed van de Italiaanse renaissance op de schilderkunst te Brugge herinneren wij ons zijn pertinente wenk veel meer te letten op het antiquiserende thema dan op de guirlandes en medaillons welke Gerard David bij de opsmuk van de afgebeelde architectuur had aangewend. Profane bronnen uit de Oudheid hebben daar reeds de gebruikelijke ontlening uit de bijbel overstemd. Aanleiding voor deze korte beschouwing is de tekst Le Jugement de Cambyse die de Duinkerkenaar Francis Toulouse onlangs bij Pierre Horay te Parijs heeft gepubliceerdGa naar voetnoot(2). Het boekje is deels essay deels verhaal, en hoewel de auteur zegt geen kunsthistorische pretenties te koesteren moeit hij zich toch op een nogal ontredderende wijze met de geschiedenis van het tweeluik. Van de bloeddorstige Perzische vorst en van zijn slachtoffer heeft hij blijkbaar nog nooit gehoord. Hij wandelt het schilderij binnen en ontmoet daar een aantal Bruggelingen die hij meteen identificeert. De rechter heet Joss Dekindt, de koning die hem laat aanhouden is hoofdrechter Elie Cornelius. Verder herkent hij Matthias Vanderfüge, de beul Simon Maës, een vriend van de veroordeelde Ralf Mathis, en zo gaat het verder, met van die verfranste Vlaamse namen waarmee de letterzetters ginds zo vrolijk omspringen. Het verhaal is hoe dan ook boeiend en vooral het zich inleven in de tragische situatie vertoont uitgesproken kwaliteiten van zeg ging en verbeelding. Met als énig bezwaar dat er aldus legenden ontstaan zoals met de zogenaamde soldenier Hans Memling, destijds, u weet wel. Eenmaal die fabel achter de rug gaat de auteur op analoge wijze verder met de geschiedenis van het tweeluik, en dan wordt het natuurlijk één dikke erwtensoep. Het werk laat hij bestellen door de | |
[pagina 199]
| |
bisschop van Gent voor de Kerk van Sint-Maxentius. Diens opvolger Louis Vandorme schenkt het aan enen hertog de Mirandole die het naar zijn Brugse residentie laat overbrengen enz. enz. Het schilderij, dixit Toulouse, zou dan in de vergetelheid zijn terechtgekomen maar opnieuw ontdekt in het begin van de 18de eeuw, doch de Franse experten die zoveel schatten hebben weggeroofd zouden het gotisch stuk misprijzend hebben laten hangen. Klap op de vuurpijl: halfweg de 19de eeuw werden de twee doeken (sic) onderzocht ‘et l'on découvrit... qu'il s'agissait d'un faux’! Arme Gerard David. Op de flap van het keurige boekje staat te lezen dat Francis Toulouse hiermee zijn eerste tekst publiceert. Wij hopen dat hij voor zijn tweede zijn fantasie loslaat op ergens een bekend Frans meester. G. GYSELEN |
|