Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |||||||||||
De lambooiers in Veurne-ambachtVroeger was het een algemeen verspreide gewoonte de rijpe oogst te baarslagen, d.i. de korenaren juist na het oogsten te slaan tegen een muurtje, een houten ‘paard’ of een dergelijk tuig, om de loszittende rijpe graankorrels ongeschonden bijeen te zamelen. Zo beschikte men reeds van in de eerste zomermaanden over verse en gave graankorrels om koren te zaaien in het najaar. Het definitieve dorsen met de vlegel, waarbij veel graan geschonden werd, kon dan heel de wintermaanden door zijn beslag krijgen.
Het gebruik van het voordorsen, zoals men dat heette, was in heel Vlaanderen gekend. In West-Vlaanderen is deze gewoonte al voor de eerste wereldoorlog verdwenen; in de overige streken van het Vlaamse land verdween dit geleidelijk tussen de twee oorlogen, en nu zijn het alleen de oudere landslieden die zich het voordorsen of baarslagen kunnen herinneren. De opkomst van het mechanische dorsen en het verdwijnen van de vlegel, zijn daar niet vreemd aan.
Deze bewerking, het baarslagen of voordorsen, de verspreiding ervan, de wijze waarop werd gebaarslaagd en zo meer, zijn het voorwerp van een recente studie in VolkskundeGa naar voetnoot(1). De auteur besluit zijn onderzoek: ‘Er blijven nog onbeantwoorde vragen; er is vooral het gebrekkig inzicht in de redenen van het voordorsen en ook weten we onvoldoende waarvoor het stro gebruikt werd. Deze beide vragen kunnen wellicht door historisch onderzoek nog een antwoord krijgen. De identificatie van de verschillende typen van slagpaard is wellicht niet meer mogelijk’. Het is dus duidelijk dat het voordorsen reeds tamelijk ver van ons af ligt.
In West-Vlaanderen was het woord baarslagen niet mondsgemeen. Bij ons, en bij ons in West-Vlaanderen alleen, wordt een ander, vreemdklinkend woord gebruikt om het voordorsen aan te duiden, nl. lambooien.
Pastoor L.W. Schuermans was in 1865 de eerste om lambooien op te tekenen in zijn Algemeen Vlaamsch Idioticon (blz. 324): | |||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||
Lamboeien of lamboien, het graan, zonder vlegel, zachtjes uit de schooven slaan, om het schoonste zaaigraan te hebben (Westvl.); in Brabant noemt men dit: voorslagen, elders: baarslaan. In 1873 beschrijft deken L. De Bo het lambooien uitvoerig in zijn Westvlaamsch Idioticon. Samengevat geeft De Bo over lambooien het volgende (blz. 605): Lambooien. Herhaaldelijk slaan.
Eindelijk werd lambooien ook in Loquela van G. Gezelle besproken (jg. X, 29) in augustus 1890. Daar heet het : Lambooien, lambooisde. gelambooisd. Wat is de oorsprong van dit eigenaardig woord lambooien? Het antwoord is vrij eenvoudig als we de Jaerboeken van Veurne en Veurneambacht van Pauwel Heyndericx even willen naslaanGa naar voetnoot(3).
In 1645 werd Veurne-Ambacht, zoals trouwens heel Vlaanderen, overrompeld door troepen. De Spanjaarden vochten tegen de indringende Fransen, en vooral in het jaar 1645 begonnen de oorlogsmiseries voorgoed. Eén der baldadig heden waaraan de landelijke bevolking, onder vele andere zoals diefstal, moord, verkrachting en brandschatting, blootgesteld stond, was het plunderen van de oogst.
De oogst werd uit de schuren getrokken, ter plekke gedorst en het graan eenvoudig gestolen. Erger nog, de rijpe | |||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||
oogst op het veld werd in brand gestoken ofwel gedorst op het land en het graan geroofd. Deze en tal van andere narigheden worden regelmatig door Pauwel Heyndericx gesignaleerd bij iedere rooftocht of inval van soldaten. En het maakte weinig verschil uit of het de ‘bevriende’ Spanjaarden waren of de vijand van over de grens die de oogst vernielden of wegsleepten.
Vooral in de kasselrij Veurne, in die tijden een graanstreek bij uitstek, was het roven of afbranden van de korenoogst voor de boeren een ware ramp.
Enkele citaten uit de Jaerboeken van Heyndericx tonen voldoende aan dat in de jaren 1640 de oogsten zwaar te lijden hadden en dat het stelen en het ‘voordorsen’ van het graan op het veld door de soldaten een ware plaag was geworden.
| |||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||
Maar het toppunt van baldadigheid en vandalisme staat op naam van generaal Lamboy.
Generaal Lamboy was in dienst van de Duitse keizer, die zich in de strijd tegen Frankrijk bij de Spanjaarden had aangesloten. Lamboy kwam naar hier met drie à vierduizend Duitse soldeniers, hoofdzakelijk ruiters. In 1644-1645 verscheen hij voor het eerst in Veurne-Ambacht. Onmiddellijk werd met plunderen begonnen. De soldaten van de Spaanse generaal Picolomini vonden achteraf in de kasselrij bijna geen buit meer... ... om dat de Duytschers, door den grave van Lamboy aangevoert die overal de meeste rooverien ende verwoestingen bedreven (door dien sy onlancx uut 's keysers dienst gecommen waren, waer men aen de soldaten de vryheit laet van rooven, het gone sy in deze landen oock onderhouden hebben) ontrent Duynkercke bleven. Het ergste moest nog komen. Het viel voor in augustus 1646: Terwijlen dat de Franschen voor Bergen ende voor Mardijcke lagen, quam den grave van Lamboy met ontrent acht duysent mannen tot Adinkercke liggen. Dat volck leefde seer tyrannelyck. Sy handelden de bewooners der Casserie als of sy vianden hadden geweest. Sy liepen het lant af soo verre als het hun mogelick was. Van alles dat sy vonden, maeckten ze buyt, ende gonen die hunne goederen tegen hunne roofsucht wilden beschermen, schooten sy doodt. De lantslieden, die alsdan veel geldt hadden, vingen ende pijnichden ze om hunne schatten te hebben. Daer naer, de granen rijp geworden zijnde, dorschten sy de selve overal uut, ende vercochten die in groote quantiteyten. Twee mylen rontomme de Stadt van Veurne en bleef er niets over. Daer is noyt eene natie in Veurneambacht geweest die aldaar soo vele buyt gemaeckt heeft als dat volck. Pauwel Heyndericx, geboren te Houtem bij Veurne in 1633, heeft als knaap deze mannen aan het werk gezien, of er zeker door ooggetuigen over horen vertellen. Hij besluit zijn akelige mededelingen over Lamboy met volgende zin, die tevens de | |||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||
verklaring inhoudt van de woorden Lambooien, lambooizen en lambooiers, zoals die schier ongewijzigd tot ons zijn gekomen: Ter oorsaecke van al de rooverien, plunderingen ende dieverien, die de ruyters vanden grave van Lamboy begingen, wiertter van toen voorts door de inwoonders de naem van Lamboyer gegeven aen de gonen die niet rechtveerdich handelden ofte onrechtveerdich goed besaten. Van toen af is lambooien dus in de Westvlaamse taalschat verschenen. Enerzijds met de betekenis het rijpe graan uitslaan vóór het gedorst wordt (zoals de mannen van Lamboy deden), en ook slaan, onrechtvaardig handelen, ruzie maken, enz. zoals deken De Bo het in al zijn nuances en betekenissen weergeeft.
Tenslotte een paar woorden over generaal Lamboy zelf. Wie was hij?
Wilhelm Lamboy was waarschijnlijk rond 1600 geboren te Kortessem in Limburg onder het Prinsbisdom Luik. De familie behoorde tot de kleine landelijke adel.
Net zoals zijn vader Willem Lamboy, die in Spaanse militaire dienst stondGa naar voetnoot(4), verkoos de zoon de militaire carrière die hij schitterend doorliep. Willem Lamboy junior was weldra hoger officier in het Duitse keizerlijke leger. Hij nam deel aan de dertigjarige oorlog, was een moedige, beruchte en gevreesde vechtjas en werd korte tijd door de Zweden gevangen gezet. Na zijn vrijlating werd hij door de Duitse keizer Ferdinand III en door Wallenstein met leengoederen in Bohemen beloond. Hij vocht in Hessen, in Bohemen en in Frankrijk.
Doordat keizer Ferdinand een eerste maal gehuwd was met Maria Anna († 1646), een dochter van de Spaanse koning Filips III, en de keizer daardoor de Spanjaarden in hun strijd tegen de Fransen bijstond, werd Lamboy naar de Spaanse Nederlanden en naar Frankrijk gezonden.
Intussen was hij tot generaal bevorderd (1641) en in de Duitse adelstand opgenomen als Freiherr (1634). Lamboy is | |||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||
nooit uit de gunst van de keizer verdwenen. In 1649 werd hij Reichsgraf en algemeen wordt hij als een van de militaire topfiguren beschouwd van het Duitse leger uit die tijd.
Na enkele succesrijke jaren, leed hij in 1642 onverwacht een zware nederlaag. Hij werd door de Fransen gevangen gezet in het Bois de Vincennes bij Parijs. Maar na twee jaar kocht hij zichzelf met eigen losgeld (25.000 kronen!) uit deze gevangenschap vrij en onmiddellijk verscheen hij opnieuw op het krijgstoneel.
Kort na zijn vrijlating in juli 1644 arriveerde graaf Lamboy in het huidige Frans-Vlaanderen en in Veurne-Ambacht. Hij mocht een legereenheid van 3.000 man aanmonsteren, waarmee hij weldra zware gevechten leverde tegen de Fransen (La Bassée, Grevelingen, Duinkerke, Condé, Armentières). De soldaten die met hem meekwamen waren afkomstig uit het Rijnland en uit de omgeving van Luik.
De Duitse historici, die uitvoerig en in detail zijn wedervaren beschreven tot aan zijn Franse gevangenschap, zijn onvolledig ingelicht over zijn verdere loopbaan, en weten ook niets te vertellen over zijn barbaars optreden in het WestlandGa naar voetnoot(5).
Het is zeker dat generaal Lamboy, zelfs toen hij zwaar huis hield in Veurne-Ambacht, onverdeeld in de gunst stond van Leopold-Willem, de gouverneur-generaal van de Zuidelijke Nederlanden te Brussel. Een omvangrijke correspondentie tussen beiden, en tussen Lamboy en andere hooggeplaatsten te Brussel, is nog bewaard in het Algemeen Rijksarchief te BrusselGa naar voetnoot(6).
Buiten de citaten uit de Jaerboeken van Pauwel Heyndericx is maar weinig te boek gesteld over het verblijf van Lamboy in onze gewesten. Toch weten we dat zijn ruiterij nog in mei 1648 te Ieper lag. Op 13 mei belegerden de Fran- | |||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||
sen Ieper met 34.000 man en de Ieperse kronieken geven de aanwezigheid van Lamboys mannen op. Ten tyde van dit belegd lag alhier in garnisoen myn heere de Maulel, heere van Bourbecque, luytenant der ruyterie, onder de troepen van LamboyGa naar voetnoot(7). Ook in het Ieperse heeft Lamboy dus brutaal geroofd, gestolen en vernield. Het citaat door Gezelle in Loquela (1890) geplaatst, verwijst naar een zegsman in Komen, in de buurt van Ieper. Zodat Lamboy zijn naam in heel het oude Westland, krans-Vlaanderen inbegrepen, in de meest pejoratieve zin en betekenis heeft waargemaakt.
In de zomer van 1648 leverde hij gevechten in Lens (Fr.) en rond Keulen. Maar einde 1648 beëindigde Lamboy plots zijn militaire loopbaan. In 1649 werd hij door de keizer in de hogere adelstand verheven. In 1645 was hij benoemd geworden tot veldmaarschalk. Hij had de hoogste toppen geschoren die mogelijk waren.
De laatste tien jaren van zijn leven sleet hij op zijn landgoed in Bohemen, waar hij stierf in 1659. Lamboy, die van katholieken huize was, heeft veel bijgedragen tot de expansie en de verbreiding van de jezuïeten in Bohemen. Lamboy had ook een zuster die abdis was van de abdij Herckenrode in Limburg.
Zijn fervent, contrareformatorisch getint katholicisme (weldoener van de jezuïeten!) heeft niet belet dat zijn katholieke troepen, zeker niet buiten zijn medeweten, een waar schrikbewind ontketenden in een katholieke streek zoals West-Vlaanderen. Maar hierin verschilde hij in niets van zijn overige tijd- en soortgenoten, zowel mede- als tegenstanders.
Lamboy evenwel moet bij ons wel zeer en buitengewoon erg hebben geplunderd, gemoord en gebrand. Zo erg barbaars dat zijn naam meer dan drie eeuwen na zijn optreden nog kennelijk bewaard bleef. Dan nog bewaard kon blijven in een land waar oorlog schering en inslag was en waar men inzake oorlogsmiseries wel tegen een stootje kon!
l. van acker |
|