Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Jan van Hese studeerde te LeuvenAan de Brugse priester en publicist Jan Van Hese (1757-1803) werden verschillende biografieën gewijdGa naar voetnoot(1).
Een eerste biografische schets over deze niet-alledaagse man werd opgesteld door P. Ledoulx voor zijn ‘Levens der geleerde en vermaerde mannen der stad Brugge’Ga naar voetnoot(2).
Het is echter noch bij Ledoulx noch bij de latere auteurs duidelijk waar Van Hese de opleiding genoot die hem zou toelaten op erudiete wijze in het Latijn en op vlotte wijze in het Frans te schrijven.
Men schrijft, zonder referenties op te geven, dat hij heel verstandig was en goed leerde (Ledoulx), en - hetgeen voor de hand lag - dat hij binnentrad in het seminarie te Brugge (Hosten - Strubbe en Van den Berghe).
Er is echter méér over zijn opleiding te zeggen. Hij liet zich namelijk op 18-jarige leeftijd inschrijven als student te Leuven. ‘Johannes Van Hese, Brugensis’ werd op 17 januari 1776 aanvaard in het Lelie-college aan de Leuvense Alma MaterGa naar voetnoot(3).
Hij vond er een Bruggeling als regent, namelijk Leonardus Arents de Beerteghem (1740-1819)Ga naar voetnoot(4) die sedert 2 juli 1773 lid van de Raad van de universiteit wasGa naar voetnoot(5).
Samen met Van Hee schreven zich vijf andere Bruggelingen in hetzelfde college in: de edelman Petrus De Blauwe en verder: Johannes Moentack, Johannes Van de Walle, Melchior Poppe en Carolus Van der Heeren. | |
[pagina 165]
| |
Melchior Poppe was oudstudent van de kapittelschool van Sint-DonaasGa naar voetnoot(6). De overige Bruggelingen, inclusief Jan Van Hese zullen wellicht bij de paters Augustijnen hun humaniora studies beëindigd hebben.
De Leuvense periode laat ons toe wat meer duidelijkheid te brengen in de levensloop van Van Hese.
Van 17 januari 1776, datum van zijn inschrijving te Leuven, tot 16 juni 1784, datum van zijn benoeming te PittemGa naar voetnoot(7), verliepen acht jaar, met middenin de priesterwijding op 10 maart 1781Ga naar voetnoot(8). Men mag aannemen - verdere opzoekingen van de examenuitslagen te Leuven zouden dit wellicht nog kunnen preciseren - dat Van Hese enkele jaren te Leuven en enkele jaren op het seminarie van Brugge doorbracht, en aldus een voortreffelijke opleiding genoot.
Een paar biografische elementen kunnen als gevolg hiervan ook juister toegelicht worden.
Vooreerst mag men aannemen dat het niet was omdat Van Hese ‘op een slecht blaadje’ zou gestaan hebben bij de bisschop van Brugge, dat deze hem drie jaar na zijn wijding nog geen ambt had toegewezen: Van Hese moest eerst zijn studies voleindigen.
Ten tweede was het niet abnormaal dat een jonge universitair geacht werd zijn intellectuele gaven en pretenties beter te zullen beheersen, door het bescheiden ambt van tweede onderpastoor te Pittem uit te oefenen en het parochiewerk aan de basis aan te vatten.
Dit werd zeker niet als een ‘straf’ beschouwd, ook al niet omdat Van Hese in 1787 al eerste onderpastoor was en dus op regelmatige bevorderingen mocht rekenen.
Zó slecht zal de plaats te Pittem trouwens niet geweest zijn. De pastoor, Jonkheer Renier de la Haye (1709-1792) zoon van de schout van Roeselare, was toen 65 jaar en stond bekend om zijn goed karakter.
Hij was een kunstliefhebber, groot weldoener van de Pit- | |
[pagina 166]
| |
temse parochiegemeenschap en vooral belangrijk meceen van de parochiekerkGa naar voetnoot(9). De O.-L.-Vrouwkerk was door zijn zorgen hersteld en met veel kunstzin gemeubileerd en gestoffeerd: de beste kunstenaars van het ogenblik werden met opdrachten belast. Pittem moest niet onderdoen voor de rijkdom van de Brugse kerkenGa naar voetnoot(10).
Van Hese kwam dus zeker niet in een intellectueel vacuum terecht, evenmin in hoofde van zijn collega's-priester als van de bevolking. Pittem had een rederijkerskamer onder de naam ‘Liberteyt’ die o.m. in 1787 het drama ‘Zaïre’ van Voltaire te Tielt opvoerdeGa naar voetnoot(11).
Of zijn verblijf te Pittem voor hem een hel was, zoals men geschreven heeft, is dan ook niet zeker, wellicht integendeel. Yvan Van den Berghe heeft de juiste reden genoteerd waarom hij in 1789 Pittem verliet, niet uit vrije wil trouwens, maar ingevolge een suspensie ‘a divinis’: hij was te gevoelig geweest voor vrouwelijke charmes en was in opspraak gekomenGa naar voetnoot(12).
De universitaire opleiding van Jan Van Hese in een periode van groeiende aanhang te Leuven voor de Febroniaanse ideeën, geeft meteen een verklaring voor het feit dat hij - zeldzaamheid onder de Westvlaamse geestelijken - aanhanger werd van het Jozefitisch verlicht despotisme, en later - in 1797 - één der beëdigde priesters van het bisdom Brugge werd.
Meteen kan men beter begrijpen van waar hij de eruditie haalde om zijn van zeer grote bijbelkennis getuigende ‘Legenda Aurea’ en zijn bijzonder levendig en knap ‘Journal Historique’ te schrijven.
Voor beide geschriften kon hij teren op een opleiding die van hoger niveau was geweest dan wat hij bij een uitsluitende seminarie-vorming had kunnen opsteken.
a. van den abeele |
|