Biekorf. Jaargang 83
(1983)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||
De uitspraak van het Brugs
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||
dialectische klankwisselingen geografisch worden gesitueerd en door groepering in gebieden overzichtelijk gemaakt. Een boeiende bijdrage, alleen al omwille van de heldere systematiek en zijn poging tot volledigheid. Dat één auteur in staat blijkt zoveel gegevens kritisch te verhandelen en te synthetiseren, kan hem enkel tot eer strekken. Qua exactheid is hij uiteraard in grote mate afhankelijk van het hem verstrekte documentatiemateriaal. De opbouw van dergelijke studies vergt een omvangrijk corpus, meestal door meerdere medewerkers bij verschillende zegslieden verzameld. Hierin ligt tegelijk de waarde en de zwakke plek van het dialectonderzoek. De wijze waarop voor de bijdrage van J. Taeldeman materiaal werd bijeengebracht, kunnen we vinden in zijn verklaring Opzet en metodeGa naar voetnoot(4): hij baseerde zich op de bestaande monografieën en geografische studies over de Vlaamse dialectenGa naar voetnoot(5), gebruikte de vragenlijsten voor het WVDGa naar voetnoot(6) en liet vanaf 1971 onder de R.U.G.-studenten speciale vragenlijsten verspreiden. De auteur hield tussen 1969 en 1973 zelf in ongeveer 80 Noordwestvlaamse en Noordoostvlaamse plaatsen een mondelinge enquête. Het ware ongewoon indien men inzake details niet enkele woorden of klanken zou kunnen aanstippen die in een bepaald dialectgebied zijn algemene beschrijving niet volgen. Een voorbeeld daarvan vinden we o.a. reeds in een tijdschriftartikel voor de woorden pint, paard en snijden in Waarmaarde, een Zuidwestvlaams dorp, intussen gefusioneerd met AvelgemGa naar voetnoot(7). Ten aanzien van het Brugs heeft het ons wel enigszins verwonderd dat we bij een nauwkeuriger onderzoek van de tekst over Het klankpatroon van de Vlaamse dialekten vrij veel afwijkingen of te nuanceren klankvarianten konden noteren. In deze bijdrage willen we die naarvoren brengen, zonder daarbij veel dieper in te gaan op de vraag hoe het komt dat ze in de huidige inleidende tekst van het WVD niet staan opgenomen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||
Alleen vonden we het vreemd dat de samenstellers in hun Lijst van medewerkers en zegsliedenGa naar voetnoot(8) bij voorbeeld acht namen aangeven voor Bredene, als gemeente nu toch niet zo groot, daar waar we onder Brugge slechts één naam aantreffen. Eén samensteller, die zich voor een bepaald dialectgebied beperkt tot één medewerker, verlegt enkel het probleem. De medewerker gaat daarbij vrijuit, maar methodisch wringt er iets. Wel staat er dat de lijst later zal worden aangevuldGa naar voetnoot(9), en lezen we dat (ook Brugse?) studenten vragenlijsten invuldenGa naar voetnoot(10). Bovendien is de auteur voor zijn enquête misschien wel zelf in Brugge geweestGa naar voetnoot(11). Maar dat valt uit dit inleidende gedeelte nergens met zekerheid af te leiden. Dat verwondert des te meer, wanneer we het opzet en de de afbakening in de tijd van het WVD lezen: men wil de dialectwoordenschat beschrijven van de gebieden in Frans-, Oost- en West-Vlaanderen, met de klemtoon op de hedendaagse. Daarom wordt de grens in het verleden gesteld op ca. 1880 (...). Anderzijds houdt dit in dat het de zorg is van de redaktie om de woordenschat die de werkelijkheid van het begin en de eerste helft van deze eeuw weergeeft en die nog in het geheugen van de oudste generatie ligt, zo volledig mogelijk op te vangen. Naar het heden toe is er geen beperkingGa naar voetnoot(12). De ethnische situatie van de Brugse volksbuurten zorgde in de onderzochte periode voor een sterk afgebakend eigen Brugs klankpatroon, nu misschien minder algemeen gekend maar daarom lang niet verdwenen. Wie deze taal bij voorbeeld lexicografisch of fonologisch wil registreren, heeft nog de mogelijkheid: er leven ongetwijfeld nog voldoende (vooral oudere) mensen die ze spreken. Die zijn o.a. in de meer volkse buurten van bij voorbeeld de Klaverstraat (op de Sint-Jacobsparochie), van de Sint-Gillisparochie, Sint-Walburga of Sint-Anna (in de ‘Pruttelinge’, ‘achter de Potterie’ of ‘in de Carmerstraat’) zonder veel zoeken nog te vinden. Ook een aantal jongeren kent deze taal. Al is het inderdaad zo dat de scherpe afbakening tussen de verschillende dialecten bij de nieuwere generaties minder duidelijk wordt, mede onder invloed van de steeds maar toenemende inter- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||
dialectische contacten. Het is geweten dat men binnen het Stadsbrugs zèlf vroeger door middel van het klankpatroon van de spreker de buurt kon aangeven waaruit hij afkomstig was. Sint-Gillis bij voorbeeld had op zichzelf zijn eigen, herkenbare taal. Dat is natuurlijk veranderd. Zelfs het Brugs als een eigen geheel raakt van dag tot dag minder scherp afgetekend. Bij het begin van deze eeuw trouwde nog zowat iedereen waar hij geboren werd, meestal met een meisje van dezelfde plaats. De kinderen gingen in het beste geval naar de lokale school, waar de ethnische beslotenheid van de vriendenkring ook inzake taal werd versterkt. De dialecten vielen daarom zéér sterk af te bakenen en vertoonden overal heel eigen trekken: op dezelfde plek waren ze moedertaal en vaderland. Nu communicatiemedia en modern verkeer de contacten verruimen, nu men elders gaat studeren en ook met ‘vreemdelingen’ huwt, moeten de scherpe kanten van de dialecten afslijten onder de druk van een voortdurend sterkere onderlinge wisselwerking. Ook dààrom naderen ze langzaam maar zeker, hoewel misschien nog van ver, een algemenere taalvorm. Dat alles geldt eveneens voor Brugge. De meeste jongeren, die als student de lijsten invulden, staan sterk aan die wisselwerking bloot. Geen probleem, vermits er in het WVD naar vandaag toe niet wordt beperkt en vermits ook zij uiteraard een Vlaams dialect spreken. Maar tenzij ze voor het Brugs bij voorbeeld te rade gingen bij oudere mensen of in de volksbuurten, is hun verslag niet volledig. We menen dat het noteren van een aantal Brugse klanken voor het overzicht zich zo heeft afgespeeld. Vandaar deze bijdrage. De taal die wij vroeger van grootmoeder hoorden, klinkt vandaag nog slechts sporadisch op. Het ‘Brugs’ van leerlingen op school bij voorbeeld wijkt daar sterk van af; een aantal klankbeschrijvingen in het WVD eveneens. Wie evenwel de taal van 1880 tot heden wil beschrijven, moet die klankvarianten erbij nemen. We hebben geprobeerd een aantal beschrijvingen in onze tekst te nuanceren. Daarvoor baseerden we ons op het Brugs dat we als kind zelf spraken, de taal waarin we werden opgevoed. Bovendien namen we een bescheiden steekproef bij een negental mensen van wie we meenden te weten dat zij | ||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||
die taal nu nog spreken. Een verklaring van onze werkwijze, een toelichting bij de gebruikte vragenlijst en noodzakelijke persoonlijke gegevens omtrent de afkomst van de zegslieden vindt de lezer in de bijlage na deze tekst. Omdat we meenden ook ons eigen taalgebruik in die zin te moeten verantwoorden, verklapten we maar een en ander in voetnootGa naar voetnoot(13). | ||||||||||||||||||||||
IIBrugse klankvarianten van Nederlandse korte vocalen1. Ndl. a (als in bak)Ga naar voetnoot(14)We lezen dat de a voor l (meestal nog gevolgd door een andere medeklinker) ook in het plattere Brugs een veel donkerder, o-achtige uitspraak heeft. De term platter komt in het WVD nog herhaaldelijk voor. Wat men er precies mee bedoelt, valt niet heel exact af te bakenen. Het slaat op een lage sociale waardering van het verschijnsel (overal als ‘plat’ ervaren), als we hier een definitie mogen toepassen die we wat verder in het boek terugvindenGa naar voetnoot(15). Bij een bespreking van het Westvlaams - zoals hier bij de korte a - daarnaast verwijzen naar het plattere Brugs is echter dubbelzinnig. Bedoelt men het volledige Brugse dialect, dat in zijn geheel als platter ervaren wordt dan de rest van het Westvlaams. of gaat het enkel om een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||
platter gedeelte van de Brugse taal zelf? Wij interpreteren het in de tweede zin, die ons de meest waarschijnlijke lijkt. Hierbij bespreekt men dan vermoedelijk de taal waarover wij het hierboven onder I gehad hebben, nl. deze die door de jongere Bruggelingen niet meer systematisch gesproken wordt. Alhoewel men goed moet beseffen dat deze situatie ook een keerzijde heeft: de volksbuurten, die dit zgn. ‘plattere’ Brugs nog spreken, erkennen de niet-sprekers daarvan eenvoudig niet als echte Bruggelingen! Uit een nog heel recent verleden vallen er verhalen te vertellen over Bruggelingen die in zo'n taalkundig ‘platte’ buurt niet opgenomen werden, omdat men er hun taal niet als ‘echt’ Brugs herkende; dat kon gaan van gewoon negeren tot en met het luid ‘uitschilderen’ - schimpen dus - wanneer ze op straat passeerden. Maar keren we naar de korte a terug. Op die o-uitspraak van de a voor l vermeldt het WVD enkele uitzonderingen: gal, [halə] en soms val, [valə]. Mogelijk zijn dit jongere woorden in de WV dialekten die zich aan de hierboven beschreven afstervende uitspraakregel onttrekken. Zo kan valle een jongere konkurrent voor oorspr. traap en slag zijn. Het is de vraag in hoever dit volledig strookt met de Brugse situatie. Zelf heb ik het nooit anders geweten als werd zowat elke a vóór l (al of niet door nog een medeklinker gevolgd) algemeen als [o] uitgesproken. Enkele voorbeelden: bal [bolə], kalf [kolf], Maldegem [moldəhem], zalf [zolvə], smal [smol], de halletoren [dolətorə], kassei [kolsiejə]. Zowel letterlijk als figuurlijk was gal spuwen [holəspuuhən] en een val (zowel de zgn. traap als het valluik) was een [volə]. Vergelijk ook met de woorden die verband houden met vals: [vols], [volsòòərt]. [vərvolsən]. Via de steekproef konden we wel vaststellen dat er situaties zijn waarin zegslieden aarzelen. Neem bij voorbeeld de woorden dal, wals of getal. Een aantal personen zal hier de [a]-vorm kiezen. Ligt de oorzaak hier niet bij de herkomst van de begrippen zelf, die aan de oorspronkelijke Brugse levenssituatie vreemd waren? Dalen heeft men enkel waar er bergen zijn (alhoewel de straatnamen ook weer -[dolə] krijgen, cfr. bijlage 3. 4 en 5), de wals is een geïmporteerde dansfiguur en getallen waren enkel een schoolprobleem. Op straat sprak men van cijfers [siefərs] of van nummers. in de Franse vorm [nuuməroows] dan. De [a] komt wel vaker voor bij woorden met [a + l + m]-combinatie, al is de [o]-uitspraak ook hier weer niet uitgesloten. Wie er bijlage 5 op naslaat, zal zien dat kalm en galmen een veel hoger percentage [a]-uitspraken vertonen.Een afzonderlijk probleem is duidelijk de Nederlandse korte [a] in de verleden tijd van werkwoorden als breken ,steken, spreken: sprak brak, stak. Bij onze zegslieden vinden we weinig eensgezindheid: voor Ndl. brak vinden we zowel [brak], [braak], [brakt] als [braakt]; niet opgenomen in de lijst maar wel gehoord zijn nog: [briktə] en [briktəhə]. volgens het patroon van een zwak werkwoord dus. Toelichting hierover vindt men onder brak en stak in bijlage 4 en 5 na deze bijdrage. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||
2. Ndl. e (als in bed)Ga naar voetnoot(16)Opnieuw gaat het hier over het plattere Stadsbrugs, waar de e vóór l + medeklinker als [a] wordt uitgesproken. Indien we hieronder een restrictie mogen verstaan op synchroon niveau als zou het slechts een gedeelte van de hedendaagse Bruggelingen betreffen, dan moeten we die vaststelling bijtreden. Toch lijkt het ons in het Brugs van enkele tientallen jaren geleden een vrij algemeen verspreid verschijnsel geweest te zijn: melk [malk], geld [halt], helpen [alpən]. Bij de zegslieden die we persoonlijk bezochten, stellen we bijna overal hetzelfde vast. Voor woorden zoals bij voorbeeld rel of relletjes zal die regel misschien minder opgaan; maar hier gaat het om elementen die pas in de laatste decennia vanuit de cultuurtaal in het dialect zijn binnengevoerd. Bovendien is het verschijnsel ruimer dan we in het WVD lezen. Niet alleen de e vóór l + medeklinker wordt zo'n open, mediale [a]. Via een korte aanvullende steekproef kan men vlug vaststellen dat e vóór l zonder meer dezelfde neiging vertoont. In onze bijlagen vindt men enkel het voorbeeld van het woord wel in zin 4; dit omdat we hier pas te laat aan gedacht hebben, nl. bij de samenstelling van deze tekst zelf. Maar we hebben de indruk dat die [a] erg algemeen is: bel [balə], de hel [dalə], tel maar [talmo], vel [val]. Doch opnieuw: wat is er platter aan dit ouder dat nog onlangs algemeen was? | ||||||||||||||||||||||
3. Ndl. i (als in dik)Ga naar voetnoot(17)Voor de beschrijving van de Ndl. [i] sluiten wij ons helemaal bij het WVD aan. Wel hebben we enkele aanvullingen bij de uitzonderingen die onderaan de rubriek van de korte i worden opgegeven; een aantal ervan zal de lezer als testwoord terugvinden in onze bijlagen. Bij de meer open [e]-uitspraak staan een aantal woorden vermeld die in het Brugs inderdaad die [e] hebben, echter ook een reeks die de [i] behouden of een andere klank krijgen. Vooreerst het woord smid, terecht wel met de familienaam De Smet in verband gebracht: voor zover wij konden nagaan is de vorm met [e] binnen de stad Brugge onbekend, maar kwam die wel in de onmiddellijke omgeving op de aanpalende gemeenten voor (zie onze bijlagen 4 en 5: Assebroek en Loppem bij voorbeeld). Het woord schilfer komt inderdaad wel eens met [e] voor; maar we vinden ook een [a]-uitspraak; [salfər(ə)]; ook zilver hoort hier thuis, dat in het Brugs tot voor zeer kort altijd als [zalvər(ə)]. [zalvərwerk] werd uitgesproken. Het woord griffel is een speciaal geval, omdat het een typisch klaswoord is dat in de volkstaal zo goed als niet voorkwam; de mensen gebruikten de Franse term une touche, natuurlijk met zijn ‘Brugse’ uitspraak [toesə], Over het voorkomen van distel is er discussie; persoonlijk geloven we wel dat het woord met zijn algemeen-Nederlandse betekenis ook in het Brugs voorkwam. echter enkel met [i]-uitspraak. Het woord blind krijgt inderdaad [e]: de blinde is [dəɱblendən] (voor een man) of [dəblendə] (voor een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||
vrouw); het adjectief is [blent]. Bij timmeren had men - net als bij smid - een familienaam (Temmerman) kunnen aangeven die in West-Vlaanderen alleen al zeer verspreid is; het woord [temərən] met de [e]-uitspraak hebben wij in Brugge echter nergens gehoord. De woorden (pik), blik, likken, strik en krimpen uit het reeksje vinden we binnen de stadsmuren met [e] terug. Maar het woord rimpel komt alleen met [o] voor: [rompəl]. Hiervoor verwijzen we naar de test, zin 49 van bijlage 4. Daarnaast zijn er het courante [mesə], mis; [pekəl(ə)], pikkel; [selə] - of nog meer gebruikt [(salə] - voor schil, [stekən] voor stikken, betekenis naaien (in de betekenis verstikken behoudt men de [i]), [steksiedə] letterlijk stikzijde, naaigaren.
De vaststelling dat de [a]-varianten van i telkens voor een l voorkomen (zie hierboven [salfər(ə)], [zalvər(ə)] of [salə]), laat ons toe te veronderstellen dat ze structureel de variant van een variant zijn: aan de basis moet de [e]-variant van i gelegen hebben, die dan - volgens de Brugse klanksystematiek - vóór [l] tot [a] evolueerde.
Het WVD zegt nergens dat deze woorden met [e]-uitspraak, in Brugge voorkomen; in die zin mag men ons niet verkeerd begrijpen; ze worden wel tot éénzelfde niet nader bepaald gebied gerekend. Wij willen enkel aanvullen door erop te wijzen dat althans in Brugge deze woorden zich niet als een reeks met identieke uitspraak gedragen, maar blijkbaar tot verschillende categorieën behoren. Hetzelfde geldt voor de reeks met ronding tot u (onder invloed van een voorafgaande of volgende lipmedeklinker en / of de letter l). Hier hoort Brugge in feite niet thuis, omdat het vooral de dialekten van oostelijk OV betreft volgens het WVD. Toch ontmoeten we zegslui met voor wippen de nevenvorm wuppen; ligt tussen Brugge en Oostkamp het waterzieke gebied van de Wulgenbroeken; en ontmoeten we zegslui - geboren Bruggelingen - die het woord wulge als enige Brugse term voor wilg staande houden. Wij spreken er ons niet over uit. | ||||||||||||||||||||||
4. Ndl. u (als in mus)Ga naar voetnoot(18)In deze rubriek komt natuurlijk het Ingweoonse substraat ter sprake, dat in vele woorden voor ontronding van de [u] tot [i] heeft gezorgd. Het Nederlandse put wordt in die streken [pit], rug wordt [rik], stuk wordt [stik]. kruk wordt [krikə]. Toch hebben we de indruk dat de ontronding tot [i] in het Brugs concreet niet opgaat voor het woord knuppel. dat in het WVD met rug en dun op əən rijtje staat. De steekproef in verband met knuppel die we bij tien zegslui deden, leverde telkens een onbetwijfelbare uitspraak met [u] in de eerste lettergreep. Verder in zijn overzicht behandelt J. Taeldeman de uitspraak [ip] van het voorzetsel op; begrijpelijk, daar hij telkens vanuit de AN-spelling van het woord vertrektGa naar voetnoot(19). Wij brengen de zaak echter bewust hier onder, omdat het in onze ogen niet zozeer gaat om een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||
dialectische variant zonder meer, maar in feite wéér om de variant van een variant. Al vinden we dit woordje ip bij voorbeeld als een afzonderlijk lemma in het Westvlaamsch Idioticon van L. De Bo terug, we zien niet in hoe de vorm als dialectvariant kon ontstaan, zonder de noodzakelijke tussenstap van de vorm up, die daarna ontrond werd. Daarmee komen we aan één van de nadelen van de manier van werken die in de Inleiding op het WVD wordt toegepast, nl. dat in de opsomming van de varianten causale verbanden verloren moeten gaan, omdat men voor de beschrijving telkens (en uitsluitend) van het Nederlandse woord vertrekt. Als we de duidelijkheid en de systematiek van het geheel echter willen prijzen, zoals we zelf eerder al gedaan hebben, dan moeten we dit kleine euvel erbij nemen. Wel vonden we het jammer dat er voor het verschijnsel van de ingweoonse ontronding in de kustdialecten géén kaart werd vrijgehouden... Nog een laatste opmerking. Bij het woord lucht vermeldt J. Taeldeman de uitspraak [lot] voor het Waasland en de Denderstreek. We herinneren ons echter dat Guido Gezelle - o.a. in zijn gedicht Vol Naalden - deze vorm óók gebruikte:dat in de neuze temt
den toevoer van de locht
Het gedicht dat in de bundel hierop volgt, spreekt ook van Kinders van de lochtGa naar voetnoot(20), terwijl Gezelles lijst van Woorden, namen en zaken, afgedrukt na zijn bundel Rijmsnoer, lochtgeveder vermeldt in de betekenis van wolken. Gezelle maakt het onderscheid met lucht, dat we óók in zijn lijst vinden, evenwel met de betekenis geur, reuke; daarnaast geeft hij het woord luchtgebouw op: eerste betekenis eksternest, tweede betekenis hemelgewelfGa naar voetnoot(21). Heeft Gezelle de vorm als een archaïsme willen bewaren? Of is het de vinding van een rijmklank die hem van lucht naar locht drijft? Dan zou hij het in niet-rijmende posities of in woordenlijsten waarschijnlijk niet zo gemakkelijk doen. We weten dat in het Middelnederlands de vorm locht naast lucht bestond. Ook in het WNT vinden we locht als variant onder lucht, bij oudere dichters, tot BILDERDIJK toe, vaak in 't rijm. Men overweegt hier dus al evenzeer de mogelijkheid dat de rijmklank voor de o inspirerend werkte, hoewel de tekst ook insinueert dat niet àlle gevallen daardoor te verklaren zijn. Gezelle bewonderde het Middelnederlands, en in de periode dat hij zijn verzen en zijn taalgebruik vormde, was hij een enthousiast lezer van Bilderdijk. Heeft hij daardoor een niet meer bestaande vorm - bewust of onbewust - weer opgenomen? Het valt moeilijk met zekerheid te zeggen. Puristische en archaïserende neigingen waren hem in zijn taalgebruik niet vreemd. Als we het werk van zijn tijdgenoten raadplegen, worden we niet onmiddellijk wijzer. Het Algemeen Vlaamsch Idioticon van L.W. Schuermans geeft ook het woord locht op: als een afzonderlijk | ||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||
lemma dan nog, algemeen voor het adjectief licht en in het Zuiden bijna altijd voor lucht. Wel lezen we hier dat deze spelling met o als korte oe wordt uitgesprokenGa naar voetnoot(22). Gezelle heeft het werk van Schuermans ongetwijfeld gekend en gebruikt. In de lijst van de intekenaars die vooraan staat afgedrukt, vinden we Gezelle (eerw. G), onderpastoor, te BruggeGa naar voetnoot(23). L. De Bo vermeldt de vorm vreemd genoeg niet. Zijn Westvlaamsch Idioticon geeft wel de woorden lochting (tuin), lochtenier (tuinman), lochtenieren (tuinieren) met afleidingen lochteniering, lochtenierselGa naar voetnoot(24). Het WNT zegt duidelijk dat deze woorden aan lucht verwant zijnGa naar voetnoot(25). Bestond echter tegelijkertijd ook de nevenvorm in het dagelijkse Vlaamse taalgebruik? De Bo kijkt bedenkelijk, Schuermans knikt; Gezelle gebruikt hem in zijn gedichten. En het probleem blijft. Een conclusie? Indien kan aangetoond worden dat Gezelle zijn vorm locht inderdaad uit de volksmond van zijn tijd haalde, dan zou het hoogst verwonderlijk zijn dat kort na hem, bij het begin van deze eeuw, het woord locht uit 1893 en 1897 als nevenvorm van het misschien courantere lucht zou verdwenen zijn. En dan komen we meteen volop terecht in de periode die het WVD bestrijkt; eigenlijk zitten we daar vanaf 1880 al in. Een beperking tot het Waasland en de Denderstreek lijkt ons daarom misschien te eng om volledig te zijn. | ||||||||||||||||||||||
5. Ndl. o (als in kop)Ga naar voetnoot(26)Vóór n + d/t wordt in West-Vlaanderen (behalve op de oostrand), elke Nederlandse o door een [oe]-klank vertegenwoordigd: [moent] mond, [koentə] kont. Hetzelfde gebeurt vóór ng/nk: [joeŋk] jong, [toeŋə] tong. Deze twee opmerkingen gelden eveneens voor Brugge. Toch menen we dat in het Stadsbrugs de o óók door [oe] kan vertegenwoordigd worden vóór n + s/z: we geven enkel de voorbeelden [pl(n)s] plons, [boeŋs] bons, [r(n)sə] Ronse. We spreken er ons niet over uit of dit een algemene regel is | ||||||||||||||||||||||
Brugse klankvarianten van Nederlandse lange vocalen1. Ndl. aa (als in laat)Ga naar voetnoot(27)De Nederlandse aa, lezen we in het WVD, is op een erg ingewikkelde manier in de Vlaamse dialekten vertegenwoordigd. J. Taelde- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||
man heeft met succes wat orde in de fonologische chaos weten te brengen. Inderdaad vinden we van de Nederlandse aa zeer verschillende varianten. Zo onderscheidt het WVD een min of meer duidelijke splitsing naar gelang van de omgeving: vóór t/d/s/z/r/n heeft de klinker een ander timbre dan vóór p/b/f/v/k/g/m. In zowat het westelijke derde van West-Vlaanderen komt dat onderscheid neer op een oppositie [òò] tegenover [aa]: [lòòtə], laat staat tegenover [raapə]. raap. In de rest van WV (behalve de oostelijke rand) is er ten hoogste sprake van een tegenstelling òòə (b.v. lòòətə = laat) - òò (b.v. òòk = haak. Over de precieze plaats van Brugge in dit geheel is er dus geen twijfel mogelijk; Brugge behoort niet tot de oostelijke rand van het Westvlaams taalgebied, en ook kaart 13 situeert de stad duidelijk binnen het laatst beschreven systeem: we vinden Brugge in een gebied met de uitspraak [zòò(ə)t voor zaad en [òòk] voor haak. Dat men zich over de algemeen geldigheid van de [ə]-naslag niet uitspreekt door op de kaart de klank tussen haakjes te plaatsen, lijkt ons logisch: tenslotte hangt die veelal af van de spreker in kwestie, en blijft het waarnemen ervan erg subtiel. Maar of bij voorbeeld die [òòk]-uitspraak voor het woord haak in Brugge zo algemeen is als de beschrijving en de kaart laten veronderstellen, betwijfelen we sterk. Zelf hebben we dat altijd - zoals in dat westelijk derde van West-Vlaanderen - als [aak] uitgesproken. Dat komt ons spontaan als de meest courante vorm over, zowel in het oudere Brugs als in de taal die nu nog door vele jongeren gesproken wordt. Om alle subjectiviteit te vermijden hebben wij in de steekproef nogal wat Nederlandse aa-woorden ingelast De lezer raadplege hiervoor de bijlagen na deze tekst. Uit bijlage 5 halen we hier als bewijsmateriaal een reeks voorbeelden. Met uitspraak [òò(ə)] vinden we daar: baan, dwaas/dwaze, gaan, kaart, kraan, raad, straat, vader. De woorden baardje en schaartje komen in de proef alleen in verkleinvorm voor, maar Bruggelingen weten dat baard en schaar dezelfde uitspraak hebben. Als we in deze woorden de medeklinkers bekijken die op de aa volgen, dan stellen we vast dat dit hier eigenlijk de reeks t/d/s/z/r/n is, die ook in het WVD beschreven staat. Daarnaast hebben wij een reeks woorden met [aa]-uitspraak braaf, braambes, haak, raap, wagen. Voor het woord alaam maken we uitzondering, omdat het blijkbaar een eigen uitspraak [olam] had, met de klemtoon op de eerste lettergreep. Voegen we bij deze hier genoteerde woorden bij voorbeeld kabel [kaabəl] in het Brugs, dan krijgen we de reeks met als volgende medeklinkers p/b/f/v/k/g/m. Concreet betekent dit dat kaart 13 fout is: het westelijke gebied, dat nu ten westen van de plaatsen Blankenberge, Uitkerke, Zuienkerke, Meetkerke en Sint-Andries blijft, moet naar het oosten toe tot voorbij Brugge worden uitgebreid; ofwel is die lijn juist - dat moet ruimer onderzoek uitwijzen - maar vormt het Stadsbrugs een eilandje in een gebied met ([zòò(ə)t]-en [òòk]-uitspraak. Daarnaast menen wij in het Stadsbrugs zoniet een andere variant, dan toch minstens een geval van sterke vocaalverkoring te kunnen noteren wanneer in een woord de Nederlandse aa vóór / of lie komt. De woorden balie, maaltijd, paal, schalie, tralie en Waal in de bij- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||
lagen kunnen dit duidelijk maken: overal krijgen we korte [o]-uitspraak. We horen dus bijna altijd [bolie], [moltiet] (bij wie het woord gebruiken), [polə], [sholie], [trolie], [wolə] of [woləkop]. Deze neiging tot verkorten vóór [l] zet zich zelfs in woorden van bij voorbeeld Franse herkomst door: een medaille is een [madolie], de klemtoon op de tweede lettergreep. Over de korte [o] vinden we in het WVD bij ons weten niets terug Nog een opmerking bij kaart 15 en de verklaring van de oude a (in o.a. baard, kaart, vaart). Inderdaad wordt deze aa meestal [òò(ə)] uitgesproken: [bòò(ə)rt] baard, [kòò(ə)rtə] kaart, [vòò(ə)rt] vaart. Wanneer die aa - in het grondwoord dus met uitspraak [òò(ə)] - echter in het verkleinwoord voorkomt, dan duikt in het Brugs heel dikwijls weer de korte [a]-klank op: [bartjie], [kartjie], [vartjie]. Een woord als paard hoort hier niet thuis: in het grondwoord heeft het [ae]-uitspraak, in het verkleinwoord verkort tot [e]: [per(ə)tjie]. Blijkbaar geldt dit laatste niet enkel voor een reeks woorden met aa vóór r + d/t, maar ook voor een serie met aa vóór r alléén. Het woord schaar, in het Brugs [sòòərə] of [shooərə], krijgt als verkleinwoord [sartjie] of [shartjie]; een haar [òòər] wordt een [artjie]. Woorden met de korte a in de grondvorm krijgen als onderscheidingsmiddel een doffe [ə] ingevoegd: een kleine schar wordt een [sarətjie], een kleine kar een [karətjie], en een kleine nar een [narətjie]. In die zin kunnen we stellen dat [barətjie], barretje (in onze ogen een verkleinwoord van berd, nevenvorm bard, betekenis plank, stok) hier een uitzondering vormt; misschien valt dit te verklaren uit het feit dat het woord los van zijn grondwoord fungeerde met een verschillende betekenis, en daardoor als een afzonderlijk woord werd ervaren: een [bart] was bij ons weten nog enkel een tafelblad, al of niet uitschuifbaar; een [barətjie] enkel een stok waarop kippen zaten of een plankje waarop vis te koop lag. Hierover vindt men in de bijlage meer.Bij de uitzonderingen die het WVD opgeeft, lezen we nog dat spaak bijna overal [speeəkə] of [spieəkə] wordt uitgesproken althans waar het woord bekend is. In de desbetreffende woordenboekaflevering zal deze zaak ongetwiifeld wel gepreciseerd worden. Wij menen dat het woord in Brugge wel bekend is, maar aan de gegeven uitspraak twijfelen we toch; [spaakə] lijkt ons de meest logische. | ||||||||||||||||||||||
2 Ndl. ee (als in beek / bleek)Ga naar voetnoot(28)De zachtlange ee (van meten, ezel, peper, scheen) wordt vrijwel in heel Vlaanderen zoals in het A N, uitgesproken. Alleen in de Gentse agglomeratie en in de streek van Aalst is er, vooral bij ‘plat’ spreken, een duidelijke afwijking in de richting van een opener èè of zelfs een tweeklank ei. We hebben de indruk dat in deze rubriek duidelijk bewezen wordt wat wij in het eerste gedeelte van onze bijdrage reeds beweerden: dat men bij het opnemen van het materiaal voor het Brugssprekende taalgebied een inmiddels oudere laag van de taal over het hoofd heeft gezien. In het oudere Brugse dialect, dat de eerste helft van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||
onze eeuw beheerste, was er bij ons weten een duidelijke diftongering naar een soort [eej]-klank toe. Daarmee bedoelen we geenszins dat deze variant met de klank van Gent of Aalst zou samenvallen. Het onderscheid lijkt ons in de voorklinker van de tweeklank te liggen: daar waar de Oostvlaamse variant lager begint, bij een opener positie in de buurt van [e] (bed) of [i] (wit), vertrekt de Brugse klank in een eerder gesloten [ee] positie (week) die naar een [ie] of een [j] toe glijdt. Dat men dit weer ‘platter’ Brugs zou noemen, willen we nogmaals tegengaan. Het gebruik van het woord ‘platter’ insinueert dat er op éénzelfde tijdsmoment twee soorten taal binnen het dialect van een streek bestaan; het kan zijn dat dit in bepaalde gebieden met waardeoordelen van sociale aard gepaard gaat. In de situatie van het Brugs moet men die bewering nuanceren: het gaat opnieuw om een oudere taalvariant die vroeger algemeen was maar die nu (o.a. door de jongeren) niet meer of niet langer systematisch gebruikt wordt. Bewijs daarvan lijkt ons in de bijlage wel te vinden: de gediftongeerde vormen (met [eej] genoteerd) zijn zeer algemeen: zowat elke zegsman gaat ermee akkoord dat men nu misschien niet meer systematisch zo spreekt, maar herinnert zich tevens dat dit tot voor kort de enige normale Brugse vorm was. Voorbeelden van deze klank krijgen we in de woorden beek (43) [beejkə], ezel (4) [eejzəl(ə)], peper (51) [peejpər(ə)], regen (40) [reejhən], zeven (54) [zeejvənə]. In ieder geval komt de monoftongische [ee]-klank, die we misschien in veel andere Westvlaamse dialecten vinden, bij ons weten in het Stadsbrugs niet onvertekend voor. Bij de uitzonderingen bespreekt J. Taeldeman wat hij noemt het grillig vokalisme van het woord eend. We begrijpen niet wat hij bedoelt met volgende bewering: in WV en FV en het westen van OV sluit het aan bij de woorden met Ndl. aa. Verwijst hij hierbij naar kaart 13 en zo naar een tegenstelling [èè(ə)] tegenover [èè]? We zijn het niet zo zeker. In ieder geval kennen de Bruggelingen als gewone vorm de uitspraak [èèəndə], volledig corresponderend met de scherplange ee in woorden als deeg, steen, heet of mees (een vorm die volgens J. Taeldeman dus oostelijk Oostvlaams zou zijn?) Dan nog èèn punt. We hebben de passage nagekeken waarin de auteur over vokaalverkorting handeltGa naar voetnoot(29), maar daar vinden we zo goed als alléén gegevens over vokaalverkoring in gelede woorden: verbogen vormen, afleidingen en samenstellingen. We lezen: De zeldzamere verkortingen in ongelede woorden (b.v. beeld → bilt) zijn in grote trekken in het vorige hoofdstuk vermeld (30). Dat is voor de rubriek met Nederlandse lange ee dan toch wel niet het geval. Een feit dat daar tegenover staat is dat we binnen het Brugse uitspraaksysteem woorden vinden die de Nederlandse lange ee als korte [i] realiseren: het zelfstandig naamwoord weer of weder [wir], beeld [bilt], veel [vil], geel [hilf] of [hilvə], meel [mil]. We zullen het niet riskeren een regel af te leiden uit een vijftal voorbeelden, maar het valt op dat de volgende medeklinker een r of een l is. Daarnaast lezen we echter in het WVD: Vóór l/r/m/n komt | ||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||
vokaalverkorting veel minder vaak voorGa naar voetnoot(30). Zelfs de uitspraak van het woord rails, die bij de Brugse spoorweg duidelijk méér op de Engelse als op de Franse uitspraak teruggaat, is ['ril(ie)s], met korte [i]. Terloops herinneren we eraan dat ook in de rubriek hierboven over de Nederlandse lange aa de l in een aantal gevallen een niet onaanzienlijke verkorting van de [òòə] tot [o] met zich meebracht. | ||||||||||||||||||||||
3. Ndl. ie (als in ziek / vier)Ga naar voetnoot(31).Geen opmerkingen, tenzij dat spiegel niet de klank [ə] heeft van de andere: het Brugs is [speejhələ]. Bij ons weten gaat het hier om een enig geval. | ||||||||||||||||||||||
4. Ndl. oe (als in zoet /boer)Ga naar voetnoot(32)Terecht maakt het WVD hier onderscheid tussen de langere [ə] vóór t/d/s/z/l/r/n tegenover de korte [oe] vóór p/f/k/v/g/m: [zətə] zoet, [bəl] boel tegenover [soepə] of [moek] moet ik.Wat gebeurt er echter wanneer de oe in het woord niet door een consonant wordt gevolgd? Want er zijn toch ook woorden als moe, koe, hoe, doe, toe, enz. Hierop gaat het WVD niet in. Het weinige dat wij met onze steekproef konden aanbrengen, is beslist onvoldoende om besluiten te trekken. Toch zijn een aantal tendensen vrij duidelijk. Het afzonderlijk gebruikte vraagwoord hoe met de betekenis wat zullen we nu krijgen? hoe kan dat? of ik begrijp je niet is algemeen [ə]. Als eerste woord dat een vraag moet inleiden (bij voorbeeld in hoe komt dat?) krijgen we overwegend de korte [oe]. Dat niet alleen het volgen van de letter k hiervoor verantwoordelijk is, moge blijken uit eenzelfde tendens in bij voorbeeld hoe doet hij dat? Het woord toe heeft altijd de korte [oe], het woord boe in de uitdrukking zonder boe of ba eveneens; parallellisme met de korte [a] in ba kan hier bepalend geweest zijn. Voor het woord koe valt er een aarzeling tusen twee vormen vast te stellen: [koejə] of [kə]). Sommigen beweren dat de vorm met de ingelaste [i] alleen figuurlijk voor vrouwen werd gebruikt: hierover méér in bijlage 5. Bij koe komt de korte [oe] niet voor. Het Nederlandse woord doe, de imperatief van het werkwoord doen dus, behoudt de korte [oe]. Het woord moe heeft meestal de lange [ə], hoewel in samenstellingen moegewroeteld, moegewerkt, moegeslagen korte [oe] frequenter opduikt; dit is echter weer niet algemeen. We hebben de indruk dat het oudere Brugs de lange [ə] veel gemakkelijker handhaaft, ook in de samengestelde vormen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||
5. Ndl. oo (als in goot / groot)Ga naar voetnoot(33)Net als bij ee moeten wij hier een onderscheid maken tussen ‘zachtlange’ oo (uit Westgerm. ǒ/ǔ, Middelndl. oo) en ‘scherplange’ oo (uit Westgerm. au., Middelndl. ooə of oeə). Onze opmerking is verwant aan wat we in de rubriek over de lange ee al zegden: ook hier bestaat de monoftongische dialectvariant in het Brugs niet. Nemen we eerst de zachtlange oo in woorden als goot, bodem, open, oven, stoof, koken, boog, school, zomer. In ongeveer heel Vlaanderen, lezen we, is oo de gewone uitspraak. Dat zien we ook op dialectkaart 19. Nochtans meen ik mij van grootmoeder heel goed te herinneren dat in al deze woorden helemaal géén zuivere [oo] voorkwam, maar een klank die sterk gediftongeerd werd in de richting van een [oe] of een [w]: zij sprak van een [hoowtə], [oowpən], [oowvən], [stoowvə], [koowkən], [boowhə], [soowlə] of [shoowlə], [zoowmər(ə)]. Bij een steekproef in die richting blijken we nog meerdere zegslieden aan te treffen die nu nog hetzelfde doen; wij verwijzen naar onze bijlagen 4 en 5.Bovendien zijn er heel wat getuigenissen die aangeven dat zelfs de voorklinker van deze diftong heel dikwijls niet eens een [oo]-klank was, maar wel een soort [eu], of iets als doffe [ə]. Wij verwijzen naar dezelfde opmerkingen in bijlage 5, ook naar de gegevens die (n.a.v. zegsman F) onder deel III, 6, bij 40-jeuken gerangschikt staan. Dit houdt eigenlijk in, dat wie zich de oudere Brugse oo in bij voorbeeld het woord stoof wil voorstellen, aan een klank moet denken die veel weg heeft van de Engelse oo in to know, to show, to go; alleen is de Brugse klank misschien korter. Fonetisch schrift krijgt het hier niet gemakkelijk: wij kiezen [oow]. Chronologisch moeten er tussen 1880 en vandaag dus drie varianten geweest zijn, en wel in deze volgorde: eerst [euw] als oudste vorm, daarna eerder [oow], nu (zoals in de rest van het Westvlaams) een meer zuivere [oo]. De woorden met scherplange oo die niet vóór t/d/s/z/r/n staat (bij voorbeeld lopen, geloven, hoog, rook, zoom) volgen hetzelfde patroon. Alleen kool of kolen (in de betekenis van groente) vormt in het Brugs een uitzondering: niet [koowlən] werd gezegd - want dat was steenkool! - maar [kouwəls] of nog eerder [koowəls]. De uitzonderingen op de regel van de zachtlange oo heeft het Brugs eveneens: boter, schotel en noot volgen de systematiek met [oow] niet; ze krijgen een [eu]-klank. Maar dan opnieuw met een diftongeringsneiging. Er was geen [beutər] in Brugge, wel [beujtərə]; men at uit [seujtəls], en sprak van [neujtən]. Hier gaat de gelijding dus naar ie of j toe. Bovendien was - door de opmerking hierboven - het aandeel van de [eu] als dialectvariant van Nederlandse oo in het oudere Brugs veel ruimer als nuDe scherplange oo - niet vóór t/d/s/z/r/n - heeft [òò] met achtervocaal [ə]: hierin kunnen we het WVD volgen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||
De woorden oogst, spook en doos, die in het boek atzonderlijk worden behandeld, vormen in het Brugs geen probleem; ze hebben alle drie een [oow]-vocalisme: [oowhst], [spoowk], [doowzə]. Verder ontbreekt nog de oo van komen, die in de infinitief en in het meervoud van het presens de korte [o] behoudt: we komen is [məkomən]. | ||||||||||||||||||||||
6. Ndl. eu (als in heup)Ga naar voetnoot(34)Hier kunnen we aansluiten bij reeds eerder gemaakte opmerkingen. De eu die in het Stadsbrugs de Nederlandse eu vertegenwoordigt, wordt net als de variant van Nederlandse oo (in bij voorbeeld zoon [zeujnə]) opnieuw gediftongeerd: [eujpə] heup, [leujvən] Leuven, [zeujhə] zeug, [neujzə] neus. Deze [eu] wordt inderdaad herhaaldelijk tot [u] verkort. Als we bij de verkortingsmechanismen kijken in het hoofdstuk dat J. Taeldeman wijdt aan de kwantitatieve vokaalveranderingenGa naar voetnoot(29), lezen we over verkorting, gepaard met verkleuring: voor de eu wordt de variant dan u. Zo wordt de variant van Nederlandse oo in [weujnən], wonen, in de verborgen vorm van de derde persoon: hij woont, [jəweujnt]; maar daarnaast horen we in het presens evenzeer de verkorte en verkleurde vorm [jəwunt]. Voor de varianten van de Nederlandse eu ([euj] dus) geldt hetzelfde: als infinitief krijgen we [jeujkən], als derde persoon enkelvoud in het presens [tjukt]. Wel moeten we een opmerking geven in een andere zin. J. Taeldeman beweert dat vokaalverkorting veel minder vaak voorkomt vóór l/r/m/n. Het is moeilijk dit op zijn draagwijdte te controleren wanneer men niet over een volledig corpus beschikt. Maar er zijn ons toch heel wat gevallen bekend: zeuren (betekenis spieken of oneerlijk spelen) 3 p.e. wordt [jəzurt]; het gebeurt wordt [thəburt]; het scheurt [tshurt]; hij leurt (betekenis van leuren is venten of met iemands voeten spelen) wordt [jəlurt]. Dit zijn allemaal gevallen vóór r. We hebben daarom de indruk dat deze verkorting wèl doorgaat bij vervoegde vormen van werkwoorden met in de infinitief eu + r. Of is de volgende t hiervoor verantwoordelijk? | ||||||||||||||||||||||
7. Ndl. uu (als in ruw/zuur)Ga naar voetnoot(35)Hetzelfde geldt voor de [eu]-variant van Nederlandse uu vóór r: [sheujrə] schuur en [deujrən] duren; beide verkort tot [shurtjie] schuurtje of [turlaŋə] het duurt lang. Daarnaast zijn er echter een aantal woorden waarvoor de Bruggeling bijna uitsluitend de korte [u] als variant van de uu kiest: gebeur (buurman) is meestal [həbur], zelden [həbeur]; muur is [mur], minder [meur]; zuur is |zur], zelden [zeur]. Hiervoor verwijzen we ook weer naar onze bijlage. De [ie]-variant wordt beperkt tot de zogenaamde ontrondings- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||
gebieden: Aalst-Ninove en omgeving, Temse, Tereken, Maldegem + Kleit. Dit lijkt ons - voor een bepaald aantal vormen althans, hoewel niet systematisch - te beperkt: ook in Brugge kent men duur [dieərə]; vuur [vieər]; bestuur [bestieər]. | ||||||||||||||||||||||
IVBrugse klankvarianten van Nederlandse tweeklanken1. Ndl. ij (als in rijk)Ga naar voetnoot(36)Inderdaad krijgen we hier overal de uitspraak [ie]: rijp is [riepə]. Alleen bij voorafgaande of volgende lipmedeklinker krijgen we ronding tot [uu]: wijf [wuuf]; vijf [vuuvə]. In een aantal gevallen wordt de Nederlandse ij in het Brugs [iejə]: ik ben blij wordt [ksienbliejə]. Sommigen willen die [iejə]-vorm verklaren als een overblijfsel van de oorspronkelijke vorm blijde, waar de d tussen twee vocalen j werd en zo het huidige dialectische woord hielp vormen. Werkwoorden als snijden [sniejən], rijden [riejən] zijn hier een ander voorbeeld; de [j]-variant van de d viel zelfs regelmatig zo goed als helemaal weg, want het onderscheid tussen hij rijdt [jəriejət] en [jərieət] is in de praktijk niet te maken. Toch betwijfelen wij het of de vorm [bliejə] van blij hierdoor verklaard kan worden. Het gaat hier immers niet om een enig geval. We hebben bij voorbeeld ook bij [biejə] of abdij [abdiejə]; en dan is er heel de reeks woorden met achtervoegsel -ij, als bij voorbeeld deugnieterij [deujhnietəriejə]. Heel wat [ie]-klanken in eindpositie krijgen blijkbaar deze [iejə]-uitgang Dat geldt tussen haakjes ook voor de varianten van de Nederlandse ie in eindpositie: drie wordt [driejə]; knie [kniejə]; sacristie [sakriestiejə]. Het gaat echter niet om een algemeen verschijnsel: er zijn ook woorden als gij [gie], hij [ie], zij [zie], mij [mien], vrij [vrie]. Onder de rubriek van de Nederlandse ij vinden we in het WVD hierover niets. Misschien beschouwt men die eind-ə eenvoudig als een naslag zoals bij vele andere woorden, en moeten we onze opmerking onder de rubriek van de doffe -[ə], plaatsen? Dat het geval [driejə] voor drie dààr onder de hoofdtelwoorden zou passen, wijst misschien in die richtingGa naar voetnoot(37). | ||||||||||||||||||||||
2. Ndl. ei (als in zeis/geit)Ga naar voetnoot(38)De vertegenwoordiging van Ndl. ei in de Vlaamse dialekten is een erg ingewikkelde zaak, in zoverre zelfs dat er van een algemeen ontwikkelingsbeeld nauwelijks sprake kan zijn. In Brugge treffen we de twee gegeven varianten aan. We hebben de eerste reeks met [èè], meestal [eeə]: [heeətə] geit, [eeəkə] eik, [dreeəhən] (dreigen of) bedreigen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||
Bij de tweede reeks, de woorden met [ei] in het WVD, menen we te moeten opmerken dat het oudere Brugs hier uit een vrij korte, eerder gesloten [ee]-klank vertrekt en naar een [ie]- of [j]-klank toe glijdt. Zo krijgen we niet zozeer [keizər(ə)] voor keizer, maar wel [keejzər(ə)]; [reejzə] voor reis; [peejzən] voor peinzen - ongeveer homoniem met [peejzən], pezen; [breejən] breien; [eej] ei; [meejə] mei; [keej] kei. Dat lijkt me trouwens de enige verklaring waarom men sporadisch nog altijd dialectsprekers ontmoet die denken dat het Meebrugje [tmeejbruhstjie], een verbinding van de Hoogstraat en de Meestraat met de Groene Rei, een Meibrugje is; nog vorig jaar hebben we leerlingen uit de stad Brugge zelf, in het Brugs opgevoed, op deze verwarring betrapt. Het lijkt ons ten tweede de enige verklaring voor de herinnering die zegsman H ons uit zijn studententijd ophaalt, namelijk het verhaal van een vriend uit de stad, die 's middags wist te vertellen dat hij ‘een eitje zou eten’, wat dan klonk als [əneejtjieneejtən]; een uitdrukking waar de niet-Bruggelingen om lachten, omdat het tweemaal voorkomen van de [eej]-klank in hun oren een leuke eigen trek van het Stadsbrugs was. Afzonderlijk vermelden we het woord beitel, nu misschien bij de jongere generatie overal [beeətə]l; maar van grootvader en vader kennen we de aparte vorm [bertəl], die we ook bij de oudere zegslui spontaan terugvinden. Daarnaast is er [i] in [ilə], heilig; en soms [e] in eindelijk [endəlieŋə] of [indəlieŋə]. | ||||||||||||||||||||||
3. Ndl. ui (als in kuip)Ga naar voetnoot(39)De beschrijving die het WVD van deze klank geeft, treden we helemaal bij. Het woord fornuis, dat in het WVD afzonderlijk wordt behandeld, vinden we ook in Brugge met de uitspraak [fərnooəjs], hoewel heel wat zegslieden beweren het woord niet te kennen maar enkel stoof [stoowvə] te hebben gebruikt. Daar staat tegenover dat een fornuis toch wel iets anders was, met een heel eigen functie; zie hiervoor onze bijlagen 4 en 5. | ||||||||||||||||||||||
4. Ndl. ou (als in hout)Ga naar voetnoot(40)Ook hier sluiten we ons bij de WVD-beschrijving aan: vóór t/d/s: [oe], vóór w [ou] of [ow]: kous [koesə] tegenover vrouw [vrouwə]. Toch twee opmerkingen. In verband met de ou vóór w hebben we de vraag of de inmiddels oudere Brugse taal bij die tamelijk gesloten voorklankGa naar voetnoot(40) niet tot in de buurt van de [oo] kon gaan. Het WVD spreekt van [brouwər] of [browər], tweeklank [ou] of [o + w] dus. We menen echter geregeld niet zozeer de korte o, maar wel eerder [oo] als voorklank gehoord te hebben: [broowərə], in de rouw [roowə], vrouw [vroowə]. Dat geldt trouwens ook voor een hele serie Nederlandse au-woorden verder in deze bijdrage. Een tweede opmerking geldt de ou vóór t en d; een opmerking die hier niet helemaal op zijn plaats is, maar die we ook niet met- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||
een elders konden onderbrengen. Tussen de ou met uitspraak [oe] en een t kan men zeer vaak een [k]-klank noteren; corresponderend daarmee een []-klank (cfr. Franse beginklank van garçon) tussen deze ou en een volgende [d]. Deze velaire occlusief, stemhebbend of stemloos naar gelang van de volgende medeklinker [d] of [t], treedt vrij algemeen op. Voorbeelden: goud [hoekt], hout [oekt], oud [oekt], oude [oedə], houden [oedən], touter (dialect voor schommel [toektər(ə)], koud [koekt], zout [zoekt].
Zelfs in het Westvlaamsch Idioticon van L De Bo lezen we onder het lemma touter: in 't Brugsche toukterGa naar voetnoot(41). Zijn beschrijving van de ou-klank zelfGa naar voetnoot(42) gaat in dezelfde richting. Wanneer ou gevolgd is van d of t, schuift er het volk te Brugge eene k tusschen in.
Met het aangeven van deze systematiek heeft L. De Bo overschot van gelijk, al had de fonetische notering van het verschijnsel wel beter verdiend. De zaak bleef trouwens niet tot 1880 beperkt; een veronderstelling die men bij het WVD misschien wel gemaakt heeft, daar wij ons moeilijk kunnen voorstellen dat de samenstellers hiervan niet op de hoogte zouden zijn. In onze eigen kinderjaren (d.w.z. nà 1952) hebben we dat zelf nog systematisch gekend, en wanneer Bruggelingen nu onder mekaar spreken in het dialect, gebeurt dit nog. Men controlere als bewijs de aantekeningen in bijlage 4: de meeste zegslieden spreken nog in zowat alle gevallen met die ingevoegde [k]-klank. | ||||||||||||||||||||||
5. Ndl. au (als in saus/blauw)Ga naar voetnoot (43)Hier verwijzen we naar de zopas gemaakte opmerking in verband met de Nederlandse ou vóór w: de Brugse tweeklank [ou] ver toont o.i. in vele gevallen een veel meer gesloten, [oo]-achtige voorklinker. Dat geldt eveneens voor alle au-woorden. Dus: [soowsə] naast het jongere [souwsə] of [sowsə] voor saus; Bruggelingen zingen van [bloowenzwart], méér als van [blauwenzwart]... | ||||||||||||||||||||||
Nederlandse doffe e (hieronder verder ə)Ga naar voetnoot (44)In een aantal woorden heeft het Vlaamse dialect inderdaad een doffe eind-ə waar het Nederlands die normaal niet heeft: hart wordt [ertə]. In het WVD wordt er een overzicht opgenomen van de soorten woorden die dit verschijnsel kennen. Daarbij enkele opmerkingen. We lezen dat alle hoofdtelwoorden van 1 tot 19 (bv. elvə = elf, vierə = vier) hier thuishoren. Voor het telwoord één kunnen we | ||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||
dat niet aannemen: [eeənə] hebben we nooit gehoord. Die eind-ə komt ook alleen maar bij het werkelijke tellen voor. In een zinsverband, of gevolgd door een zelfstandig naamwoord (bij voorbeeld in 't is dertien frank of er zijn vier evangelisten) is er van die eind-ə meestal geen spoor. In verband met zeven en negen moeten we trouwens zeggen dat zelfs bij het tellen die eind-ə niet algemeen zal worden vastgesteld, al is het niet onmogelijk. De reden hiervoor ligt waarschijnlijk in het telritme zelf, dat door de toevoeging van die [ə] alle telwoorden tot en met twaalf tot tweelettergrepige woorden omvormt; zeven en negen krijgen binnen dat ritme de eind-ə heel vaak niet. Maar we herhalen het: het is geen algemene regel, wel een tendens. De eind-ə is wèl normaal wanneer het gaat om een laatste woord in een zin: bij voorbeeld het zijn er vier zal worden [tsiendərvieərə]. Wat de zelfstandige naamwoorden betreft lezen we (voor Brugge) dat de eind-ə wordt toegevoegd aan
Daarnaast ligt Brugge in het Westvlaamse gebied waar alle woorden die eindigen op een doffe ə + l/r facultatief een ə toegevoegd krijgen. Dat lijkt ons wel enigszins te beperkt. Inderdaad zijn de mannelijke zelfstandige naamwoorden (niet eindigend op ə + l/r) met eind-ə fel in de minderheid. Maar een 20-tal? Ter illustratie geven we er hieronder zowat 40, en daarmee is de lijst lang niet compleet: arm, worm, beet, nek, neus, hoef, smaak, zoon, reuk, hiel, paal, paap, jongen, haan, hengst, kraan, bal, balk, kuil, klank, wilg, haas, (pijn)scheut (shoowtə), krans, riem, sliert, mast, matroos ([matrooəs] naast [matrooəzə)], merel (een woord dat niet tot de ə + / -groep behoort omdat de Brugse vorm merelaar is, uitspraak [maerəlooərə]. Bij dat laatste woord kan men een hele reeks woorden op -aar laten aansluiten, overal [ooərə]: zeveraar, babbelaar, foefelaar, onnozelaar, sneukelaar, vendelaar, pendelaar, metsenaar (voor Nederlands metselaar) of het jongere leraar. Bij de onzijdige woorden zouden er slechts een vijftal zijn. Ook hier twijfelen we: bed, oog, oor, hart, hert, weer, hemd, duin, gordijn, touw, vest; dat zijn er samen al elf. De trend zet zich volgens een analogieverschijnsel trouwens door. Bewijs daarvan is dat we twaalfjarige kinderen op een vakantiekamp (bij het fossielen zoeken) het nieuwe onzijdige woord fossiel eveneens met eind-ə hoorden gebruiken: [fosielə], met korte ie. Toch moeten we zien dat er hier bij de behandeling een probleem opduikt: gebeurt de genusbepaling in het WVD hier op grond van het Nederlands? Want duin [duunə], gordijn [hordienə] of [hordieŋə], touw [toowə], en vest [vestə] zijn in het Brugs althans duidelijke de-woorden! Naast de opgegeven zelfstandige naamwoorden, adjectieven en hoofdtelwoorden zijn er o.i. nog enkele gevallen. In de plaatsbepalende bijwoorden erdoor, erachter, erover en eronder bij voorbeeld bestaan er vormen met eind-ə. Bruggelingen zeggen [jəzitərdeu(j)rə] voor hij zit er door, en van vanachter bestaat zowel de vorm [vanatər] als [vanahtərə]. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||
We lezen wel dat ten westen van de lijn Stekene-Lokeren-Schellebelle-Herzele-Geraardsbergen in de meeste Westvlaamse plaatsen - zeker te Brugge - facultatief een [ə] kan worden toegevoegd aan woorden die eindigen op doffe ə + l/r, zoals we hierboven al vermeldden. Dit lost de zaak echter niet helemaal op: is de [ə] in eronder en erachter inderdaad duidelijk een kwestie van vrije keuze, die na erdoor [dərdeu(j)rə] geldt als algemeen. Bovendien zit die [ə] enkel vast aan het bijwoord; het voorzetsel door (meestal [dur], soms ook [deur], heeft die niet. Ook in de werkwoorden die met door worden samengesteld, blijft die [ə] behouden: hij is doorgereden wordt [jizdeu (j) rəhəreejn]; we zullen doorwerken wordt [məhondeu (j)rəwerkən]; voortdoen is [deu(j)rədoeən]. In de steekproef lijkt ons nog iets anders duidelijk te worden, namelijk dat die eind-ə heel vaak wegvalt in een zinsverband waar nog woorden volgen. Vóór een klinker is dit normaal; dat staat ook in het WVD aangegeven. Maar ook wanneer een medeklinker volgt, gebeurt het dikwijls. Voorbeelden zijn hier o.a. de woorden die als scheldwoord gebruikt kunnen worden. In jij domme ezel! of jij lelijke duivel! zal men de eind-ə horen; daarentegen zal het woord ezel of duivel - letterlijk óf figuurlijk - in een zinsverband, gevolgd door nog andere woorden, zelden die eind-ə behouden. De bijlagen in 3, 4 en 5 brengen in dit verband enkele voorbeelden aan, vooral de zinnen 4, 13, 32 en 41. Het WVD merkt ook iets dergelijks op, maar dan alleen voor woorden met ə + l/r of voor enkele Oostvlaamse gevallen. Toch willen we aanstippen dat ook dit weer niet algemeen is. Woorden als gans, vrouw, haan, balk, enz. kunnen we ons - uiteraard wanneer niet gevolgd door een woord dat met een volle klinker begint - helemaal niet zonder eind-ə voorstellen. Hier kan verder onderzoek misschien ooit wat meer helderheid brengen; de vraag of daar systematiek in steekt lijkt i v.m. het Brugs minstens het onderzoeken waard. Een laatste opmerking voor deze doffe eind-ə. In gevallen waar ook het Nederlandse woord op e eindigt - en dat is dan meestal in verkleinwoorden met -je of tje - duikt in het Brugs een eigen variant op, die eerder in de richting van een [ie]-klank gaat. Zo wordt zoontje [zeujntjie], kindje [kientjie], oogje [oowhstjie], enz. Deze [ie]-klank wordt natuurlijk niet zo vol gerealiseerd als in bij voorbeeld de volle klinker ie van ziek [zək] of bier [bər]; de eindklank wordt bij het uitspreken als het ware gedeeltelijk ingehouden, maar is in het oudere Brugs bij ons weten algemeen. Het verwondert ons dat bij de rubriek over de klankwaarde van Ndl. [ə] hierover niets wordt opgemerkt. Toch vinden we voorbeelden in de studie van W. Pée, Dialectgeographie der Nederlandsche Diminutiva, Gent, KVATL, 1936; vooral in deel II van dit werk. Materiaal, 1938. Wie in deze materiaalverzameling kijkt bij H 36 BruggeGa naar voetnoot(45) vindt overal de transcriptie met -ie, daar evenwel met het fonetisch teken [] aangeduid. Bij voorbeeld: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||
Brugge behoort hiermee wel tot de uitzonderingen: is de [tj]-vorm hier normaal, het [i]-vocalisme is dat veel minder. In alle aanpalende gemeenten hebben we overal [tᶴə]. De [i]-variant voor verkleinvorm [ə] is binnen dit gebied zowat typisch Brugs; wie in de streek woont, wéét dat men de stedelingen of geboren Bruggelingen hieraan onmiddellijk herkent. En aangezien W. Pée een figuur is geweest in het dialectonderzoek te Gent, verwondert het ontbreken van dit ‘Brugse’ gegeven in het WVD nog meer. | ||||||||||||||||||||||
VIDe kwantitatieve vocaalveranderingenDe kwantitatieve vocaalveranderingen bespreekt J. Taeldeman in een afzonderlijk hoofdstukGa naar voetnoot(46). Hierbij slechts één opmerking, aansluitend bij zijn punt 1.2.3. over Vokaalrekking + nasalisering in bepaalde posities. Hier merkt hij op: vóór n + s/z worden korte vokalen sterk gerekt en genasaliseerd, waarna in vele dialekten achteraf de konditionerende n wegvalt. Dit betekent concreet dat een woord als mens [mẽ(n)s] wordt, lens [lẽ(n)zə], enz. We kunnen hier voor het Brugs mee akkoord gaan, mits de nuancering dat dit enkel een recent verschijnsel is van de laatste generaties. Het oudere Brugs - ruw geschat dat van de mensen die volwassen waren of opgroeiden tussen 1880 en 1930-1940 - had dit verschijnsel veel minder, omdat er iets anders gebeurde: de korte vocaal werd niet genasaliseerd (integendeel, die bleef vrij zuiver), maar de daarop volgende n veranderde nagenoeg volledig in een [ŋ]-klank. Men sprak dus niet van [hã(n)zə], maar van [haŋzə] voor een gans. We hebben de indruk dat vooral bij de korte a de zaken zich op die manier voordeden. In verband met de andere korte vocalen hebben we zelf jammer genoeg minder aanduidingen. Deze kwestie wordt in het WVD wèl behandeld, uiteraard bij het hoofdstuk over de medeklinkers: daar komen wij er zelf eveneens op terug. Op een aantal andere geconditioneerde vocaalveranderingen gingen wij hierboven al in; dit omdat vele ervan naast een kwantitatieve verandering ook een kwalitatieve verandering inhouden. | ||||||||||||||||||||||
VIIVerandering van Nederlandse medekinkersWij hebben in dit laatste gedeelte het onderscheid niet willen maken tussen occlusieven, fricatieven, liquidae, nasalen, halfvocalen en h, zoals dat in het WVD wèl gebeurt. In de voetnoten wordt opnieuw telkens naar de bijdrage van J. Taeldeman verwezen, zodat de lezer gemakkelijk vergelijken kan. Anderzijds hebben wij onze tekst ook hier zo beperkt mogelijk gehouden, en alleen die medeklinkers nog een afzonderlijke rubriek | ||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||
toebedeeld, waarbij opmerkingen te maken waren. Aan alle andere gaan we stilzwijgend voorbij. | ||||||||||||||||||||||
1. Ndl. dGa naar voetnoot(47)Een kleine opmerking betreft hier het werkwoord luiden. We lezen dat in het noorden van West-Vlaanderen de d door een w vervangen wordt: m.a.w. luiden zou dus [luuwən] worden. Zelf hebben wij dat in het Brugs nooit anders als met een fricatief weten realiseren, uiteraard in vele gevallen opnieuw een fricatief die tot [h] wordt afgezwakt, zoals normaal is in het Westvlaams. We hebben zekerheidshalve het woord ook in onze steekproef opgenomen in (zin 27), en stellen vast dat slechts één spreker (I) - hoewel de oudste! - de verbogen vorm met w gebruikt. Een andere (H) gebruikt een j-vorm, maar geeft als infinitief de vorm met w op; vandaar ons vraagteken in bijlage 4. Alle andere gebruiken een vorm met fricatief, al dan niet afgezwakt tot [h]: we krijgen dus vooral [luut] of [luuht] te horen. Omdat het evenwel net de oudste zegsman is die de [w] gebruikt, durven we ons hier niet met zekerheid uitspreken. | ||||||||||||||||||||||
2. Ndl. tGa naar voetnoot(48)Niet onder de rubriek van de t, maar wel verder bij de Nederlandse n merkt J. Taeldeman op dat de eind-n na ploffer (p/b/t/d/k) + ə heel vaak aan die ploffer wordt geassimileerd.. Als voorbeeld geeft hij o.a. eten [eetn]. Daarbij wordt de ploffer min of meer ingeslikt, lezen weGa naar voetnoot(49). Wat bij voorbeeld de occlusief k betreft, vinden we deze opmerking wel onder de rubriek van de k terug: tussen gekleurde klinker en doffe ə evolueert k soms tot een stembandplofferGa naar voetnoot(48). Eigenlijk gebeurt met de t ongeveer hetzelfde. Bij gebruik van de glottisslag valt de [k] helemaal weg. Maar er zijn in het Westvlaams minstens evenveel voorbeelden te geven van de [t] die in dit geval niet min of meerGa naar voetnoot(49), maar werkelijk helemaal wordt ‘ingeslikt’: de occlusie gebeurt daarbij wel, maar de eigenlijke plofklank [t] wordt niet gerealiseerd omdat de spreker in deze positie meteen de juiste mondstand bereikt om de [n] uit te spreken. Dat lijkt ons een van de redenen waarom bij het onderwijs in het Algemeen Nederlands het inslikken van de t in infinitieven en werkwoorduitgangen blijkbaar veel moeilijker te corrigeren valt als het wegwerken van de glottisslag voor k. In ieder geval valt er bij vele Westvlamingen van de t (in bij voorbeeld eten) al evenmin iets te horen als van de k in bakken. De term stembandploffer zou o.i. bij velen niet misstaan. Wel merken we daarbij op dat indien de jongeren dit geregeld doen, de oudere Bruggelingen daarentegen die stembandploffer zelden gebruiken. Bij zegslieden die als taal hebben wat wij in deze bijdrage het oudere Brugs noemden, krijgen we meestal een zeer zui- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||
vere k of t te horen. Dat komt trouwens overeen met wat we in de rubriek over Nederlandse n lezenGa naar voetnoot(49). | ||||||||||||||||||||||
3. Ndl. kGa naar voetnoot(48)We betwijfelen het of in het oudere Brugs de stembandploffer zo frequent gebruikt werd; we hebben de indruk dat een zuivere k bij de intussen oudere generaties vrij normaal was, en dat de glottisslag een jonger verschijnsel is, ingetreden op een ogenblik dat het Stadsbrugs als eigen dialect zijn scherpe contouren begon te verliezen. Misschien had men in het WVD ook een rubriek kunnen voorbehouden voor invoeging van k: zie onze opmerking bij Ndl. tweeklank ou. | ||||||||||||||||||||||
4. Oude sk (sch)Ga naar voetnoot(50)Van de kaarten 45 en 46 lezen we af dat Brugge in een gebied ligt waar sch als [s?] wordt gerealiseerd. We aarzelen, omdat we de indruk hebben dat zowel bij het begin als in het midden van een woord de [s]-uitspraak niet uitgesloten is. Toch is het wel zo dat de fricatief [] geregeld tot een veel zachtere [h] wordt afgezwakt, twee klanken die - mèt de [g] - voor de Westvlaming nu eenmaal binnen hetzelfde foneem vallen; dat in oppositie met de niet-aangeblazen vormen (zoals [ieər]) die voor de Nederlandse h staan (hier). Het volledig wegvallen van de fricatief - zoals de kaarten met het teken [s?] zouden kunnen insinueren - is wel iets dat wij in Brugge bij ons weten niet gehoord hebben. | ||||||||||||||||||||||
5. Ndl. gGa naar voetnoot(51)Inderdaad wordt Nederlandse g in heel Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen en in het westen van Oost-Vlaanderen [h] uitgesproken. Maar waarom wordt in het WVD in de fonetische transcripties - die uitsluitend deze streken aanbelangen - dan overal g geschreven? We geven een drietal voorbeelden.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||
6. Ndl. rGa naar voetnoot(52)Tot onze grote verbazing lezen we dat in Brugge - hoewel minder als in Gent - de huig-r domineert boven de tongpunt-r. Dat wordt wel een merkwaardige uitzondering genoemd. Afgaand op onze ervaring menen we te kunnen stellen dat dit niet met de werkelijkheid strookt. Staven met bewijzen is moeilijk; in het WVD gebeurt dat trouwens evenmin. Bij onze zegslieden (zie bijlage 2), die helemaal niet in functie van hun [r] werden uitgekozen, waren er nul op tien. Het moet in ieder geval mogelijk zijn om dit aan de hand van een bondige steekproef - maar dan wel een op grote schaal - met méér zekerheid uit te maken. Voorlopig trekken we die bewering wel sterk in twijfel. | ||||||||||||||||||||||
7. Ndl. nGa naar voetnoot(53)In het oudere Brugs deed zich het verschijnsel voor dat in vele gevallen de Nederlandse n door een dialectvariant [ŋ] (de eindklank van bang) vervangen werd. Regels durven we hier niet geven; opnieuw is ons materiaal in omvang te beperkt. Wel enkele voorbeelden. Op hoogdagen was er bij grootmoeder wijn, geen [wien] maar wel [wieŋ]. Zegsman I spreekt van [zwieŋ] voor zwijn, [bieŋdən] voor binden. Zegsman H herinnert zich een volksliedje ‘wij hebben een hondje, wij hebben een hond’ dat (in 'Brugse spelling geschreven) klonk als miender ên een oentjie, miender ên een [oeŋkt]: dus wel degelijk [ŋ] gevolgd door een [k] die tussen de [ŋ] en de [t] werd ingelast. Vooral omdat kinderen bij het zingen van het laatste woord het ritme fel vertraagden en zo drie ritmische eenheden opvulden (oeŋ - k - t), had het geheel zo'n leuk effect; dat is ook de reden waarom de zegsman het zich zo goed herinnert, vertelt hij. Zegsman I gebruikt voor het enkelvoud van gordijn [hordienə], maar voor het meervoud de [ŋ]: [hordieŋən]. Daarnaast zijn er de bekende vormen [vieŋdən] vinden, gevonden [həvoeŋdən], enz. In het WVD vinden we daar wel iets over, maar het voorbeeld zoeng(d)ər = (zonder) is een enig gegeven geval, en het verschijnsel wordt archaïsch genoemdGa naar voetnoot(54). In het oudere Brugs - de taal van de eerste periode die dit woordenboek beschrijft - moet het zeer algemeen geweest zijn. Maar daar hebben we nu alleen nog de sporen van; hoewel die heel wat talrijker zijn dan we uit de tekst zouden besluiten. We verwijzen naar de bijlagen bij onze tekst. | ||||||||||||||||||||||
8. Ndl. ŋGa naar voetnoot(55)De ŋ-klank, voorkomend op het einde van woorden, wordt in de rubriek van het WVD niet afzonderlijk besproken. Nochtans kan | ||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||
daar reden toe bestaan. In Brugge bij voorbeeld zijn er twee varianten: de [ŋ] blijft behouden in de woorden die doffe ə krijgen toegevoegd: [toeŋə] tong, [loeŋə] long, [rã(n)səlieŋə], ranseling, [daavərieŋə] davering. Maar er is ook een vorm op -[ŋk] in de woorden die de doffe eind-ə niet krijgen: koning wordt [keujnieŋk], ding wordt [dieŋk], paling wordt [polieŋk], ring wordt [rieŋk], hij zong [jazoeŋ(k)], gang [haŋk], lang wordt [laŋk]. Hierover vinden we in het WVD niets terug. | ||||||||||||||||||||||
VIIIHiermee sluiten we dan deze reeks opmerkingen. Een aantal eruit zullen ongetwijfeld wel te verklaren zijn uit het feit dat het Brugs een stadsdialect is; en stadsdialecten zijn altijd hardere kernen geweest die zich niet voor alle klankbeschrijvingen in de grotere dialectgebieden lieten inpassen. Voor het Gents binnen het geheel van het Oostvlaams is dit ongetwijfeld nog veel méér waar. Wij zijn er ons sterk van bewust dat dit overzicht fragmentarisch bleef. We noemden deze bijdrage daarom ‘Enkele aantekeningen’. Voor een meer doorgedreven geheel ontbraken ons mogelijkheden, tijd en corpus. Dat we in onze tekst bovendien vaak bij details of nuanceringen bleven stilstaan, bewijst nogmaals de degelijkheid van het overzicht door J. Taeldeman Van zijn beschrijving van de Vlaamse dialecten hebben wij dan ook de verdienste niet willen afdoen. Integendeel zelfs. Als onze tekst met aanvullingen of eventuele nuanceringen tot stand kon komen, was het alléén dank zij zijn doorgedreven onderzoek. Ooit zal men er misschien nog eens moeten aan denken om ook aan klankbeschrijving te doen vanuit de Franse woorden die zich in het dialect hebben ingenesteld. Want die vormen er een belangrijk deel van het basislexicon, hoe droevig men dat ook moge vinden. Ook dààr zit een fonologisch systeem achter, dat in de inleiding op het WVD grotendeels ontbreekt. Soms lezen we wel sporadisch opmerkingen van die aard, bij voorbeeld over de ng in Franse leenwoordenGa naar voetnoot(56): bong = bon, pling = plein, plang = plan. Maar daar blijft het - althans wat het Brugs betreft - lang niet toe beperkt. Er zijn gevallen genoeg Er is bij voorbeeld de Franse [] (garçon) die overal met de Westvlaamse [h] wordt aangepakt: garde [hardə], garçon [harsoŋ]. Er is de o in medaille [madolie]. De Franse [ᶴ] wordt een simpele [s]: we herinneren aan une touche - het leenwoord dat griffel moest vervangen - dat in Brugge een [toesə] werd; het is juist wordt [tisuustə]; marchandise wordt [marsandiezə]; een champetter een [sampetər]; een café chantant wordt een [kafeejsantaŋ]; en Charles heet in Brugge overal [sarəl]. Ook de Franse [ʓ] moet er binnen dit systeem aan geloven: de juge wordt de [zuuzə]; en in de eigennamen zijn er reeksen leuke uitspraken met [z] voor oorspronkelijke Franse [ʓ] aan te geven: Gentil, Gérard en Georges worden [zantiel], [ziraar] en [zors]. Nog onlangs lazen we een overlijdensbericht van iemand die in het Brugse geboren was, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||
en die met zijn voornaam - blijkens het bericht - Zoil heette. Als we mogen aannemen dat familie en begrafenisonderneming op vandaag een correcte lezing gaven, dan hebben we hier een treffend voorbeeld van wat de Brugse uitspraak was: want indien dit op de identiteitskaart van de overledene heeft gestaan, dan kan het niet anders of indertijd werd door zijn vader, bij de aangifte van de geboorte, de naam Joël op zijn Frans-Brugs uitgesproken; een ijverige bediende heeft alleen genoteerd wat hij hoorde, zonder zich over de herkomst van de naam zorgen te makenGa naar voetnoot(57). Een kleine anecdote maar een duidelijke toepassing van de systematiek der dialectvarianten, waarover heel deze bijdrage handelde. JOHAN VAN ISEGHEM |
|