Biekorf. Jaargang 82
(1982)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |||||||||||||||
De koolzaadteelt in West-VlaanderenOlie en vet zijn belangrijke elementen in de voeding en het huishouden van de mens. De oude keuken was zeker geen vette keuken en de verlichting was steeds spaarzaam.
Smeer van het varken, roet van het schaap en vet van de gans voorzagen de middeleeuwer van het nodige vet. Bij de doorsnee landman en waarschijnlijk ook bij de stedeling was verlichting een luxe. De dure waskaarsen kwamen bij hem niet aan huis. Men behielp zich met roetkaars en oliepitje of met de schemergloed van de haard. Het aanhoudend tekort aan dierlijke vetstoffen kon wel gedeeltelijk worden goedgemaakt door invoer van de duurdere olijfolie, maar vooral door het kweken van oliehoudende planten. | |||||||||||||||
Raapzaad en andere oliezadenBenevens de produktie van dierlijke vetten waren er dus van overouds planten die voor de olie werden verbouwd. In de middeleeuwen waren dit het raapzaad en het lijnzaad. Uit vlaszaad werd lijnzaadolie geperst. Maar raapzaad gaf een fijnere en beter eetbare olie. Bij ons was lijnzaad steeds een nevenprodukt van het vlas; de vezel bleef hoofdzaak. Lijnzaadolie vond vooral afzet in de zeepziederij en de raapzaad- en de lijnzaadkoeken vulden 's winters de voeding aan van de dieren op stalGa naar voetnoot(1).
De voederraap (Brassica Rapa Rapifera) komt in Vlaanderen al heel vroeg voor. Rapen waren een hoofdbestanddeel van de potage, een soort hutsepot, die bij de gewone man de dagelijkse hoofdschotel vormde. Rapen, die doorschieten, bloeien en leveren raapzaad, waaruit olie kan worden gestampt, raapolie.
Zo heel veel rechtstreekse aanwijzingen van raapzaadaanplantingen zijn er niet. In de laatmiddeleeuwse uitbatingen in het Brugse Vrije kon Dr. J. Mertens geen raapvelden en | |||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||
dus ook geen raapzaadvelden aanwijzenGa naar voetnoot(2). Maar het Woordenboek van De Flou vermeldt niettemin door heel onze gouw heen een aanzienlijk aantal raepstickenGa naar voetnoot(3). Raapzaad moet, zeker sinds de middeleeuwen, bij ons bekend zijn. Niettemin is het opvallend dat bijna alle vroegere gegevens over raapzaad uit Oost-Vlaanderen komen. De pachtbrieven in de jaarregisters van de Keure te Gent, die beginnen vanaf 1339, vermelden nu en dan levering van raapzaad als pachtverplichting, maar uitsluitend in de streek die grenst aan Brabant (Ninove en omgeving)Ga naar voetnoot(4).
Bij ons in het Westen kwam de teelt van raapzaad eerder uitzonderlijk voor. Voorlopig is ons slechts één enkele vindplaats bekend, namelijk te Zwevegem in 1382Ga naar voetnoot(5). Raapkoeken zijn in onze streken ongeveer even oudGa naar voetnoot(6).
Benevens raapzaad werd hier en daar ook heulzaad gekweekt. Heulzaad (oeillette) geeft een zoete olie die uitstekend past in de voeding. Maar heulzaad is moeilijk om oogsten, de zaadlobben rijpen ongelijk en springen vanzelf open op het veld. Het oogsten dient met de hand te gebeuren en er is nog een groot zaadverlies. De teelt was uiterst zeldzaam en werd maar op kleine schaal bedrevenGa naar voetnoot(7). Het toponymisch woordenboek van De Flou kent maar een paar heultoponiemen. Hetzelfde met cameline, een olieplant waarvan wij alleen weten dat er in de Franse Tijd rond Ieper enkele percelen werden verbouwd. Te oordelen naar de naam kwam deze teelt uit het zuiden (Frankrijk?)Ga naar voetnoot(8). | |||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||
Heul- en raapolie werden doorlopend gebruikt in de oude Vlaamse keuken; in de strenge vastentijd vervingen ze vet en smeer, die verboden waren omdat ze van dieren en vlees afkomstig zijnGa naar voetnoot(9). | |||||||||||||||
Het koolzaadIn de 16de eeuw verschijnt in onze gewesten een nieuwe olieplant, met ronde zwartbruine zaadjes en met een rijker oliegehalte dan het oude raapzaad uit de gewone voederraap, namelijk het koolzaad. De opbrengst van dit zaad is overvloediger dan bij de raap en verschaft dus meer olie.
Botanisch gezien is koolzaad het resultaat van een ver doorgedreven veredelde cultuur, die uit de gewone kool is gewonnen. Kolen waren zeer bekend en verspreid in Vlaanderen als groente en als veevoederGa naar voetnoot(10).
Koolzaad (Brassica Napus Oleifera) kan in twee teeltwijzen op het land komen. Eerst als zomerkoolzaad, dat na één enkel seizoen van het veld verdwijnt, maar sterk onderhevig is aan ziekte (spikkelziekte) en ongedierte (galmugje, koolwitje). Het winterkoolzaad daarentegen, dat als jonge plant reeds vóór de winter op de akker wordt uitgeplant of uitgezaaid, levert merkelijk meer en rijker zaad dan de zomervrucht, omdat de planten na overwintering op het veld steviger gevormd zijn. Het blijft natuurlijk langer op het land, iets wat in onze streken waar steeds akkerruimte te weinig was, een nadeel is. Koolzaadplantjes zijn ook weinig winterhard en bijgevolg nogal riskant en wisselvallig om kweken. Maar toch was het meestal winterkoolzaad dat werd geteeld, omdat in weerwil van alle nadelen de opbrengst ruim de moeite loondeGa naar voetnoot(11).
Koolzaad is dus weinig wintervast en vraagt daarenboven | |||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||
nog een zware kleigrond of ten minste een krachtige bemesting.
De oudste tekst waarin sprake is van koolzaad in West-Europa dateert van 1358 toen de graaf van Vlaanderen Lodewijk van Male voor de Amsterdamse en de Hollandse kooplieden een stapel in Antwerpen vestigde. Onder de koopwaren die de Hollanders naar Antwerpen brachten staat raapzaad en ook koolzaad vermeld. In 1359 werd een gelijkaardig privilege aan de kooplieden uit Utrecht toegekendGa naar voetnoot(12). Hieruit leiden we af dat koolzaad in Holland op grote schaal werd verbouwd. Wellicht ligt in Holland het vertrekpunt van de koolzaadteelt in West-EuropaGa naar voetnoot(13).
Het eerste koolzaad kwam bijgevolg uit het Noorden naar Vlaanderen, aanvankelijk door import via Antwerpen.
Het raapzaad dat in deze stapelrechten verschijnt was voorzeker niet meer het raapzaad uit de gewone voederraap, maar een (in Holland?) verbeterde variëteit die later bekend geraakte als Brassica Rapa OleiferaGa naar voetnoot(14).
Koolzaad moet dus ook bij ons reeds in 1358 bekend geweest zijn. Waarom anders werd het bij ons ingevoerd uit het Noorden? Dodoens († 1585) beschrijft de koolzaadplant in zijn Cruydtboeck (1554). Maar rechtstreekse aanwijzingen van koolzaadvelden tussen 1358-59 en halfweg 1500 zijn tot hiertoe niet voorhanden, alhoewel één enkel auteur (overigens zonder verder bewijs) beweert dat koolzaad in 1530 in Vlaanderen algemeen voorkwamGa naar voetnoot(15).
Een nieuw gewas breekt niet overal ineens door. Onze boeren waren immers wantrouwig zoals alle boeren. Ze investeerden niet zonder argwaan in nieuwigheden, vooral niet | |||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||
als ze oliehoudende zaden kenden die voldoening schonken zoals vlaszaad en raapzaad. De nieuwe teelt moest dan nog zijn plaats krijgen in het ingewikkelde schema van bemesting en vruchtafwisseling die onze oude landbouw zo beheerste en gevangen hield binnen wel zeer beperkte begrenzingen en mogelijkheden. En dat kon niet in een handomdraai, omdat alles proefondervindelijk moest verlopen.
Anderzijds was er toch één gunstige omstandigheid die de nieuwe teelt te onzent in zijn verspreiding vergemakkelijkte, het feit namelijk dat raapzaad bekend was en dat het betere koolzaad grote gelijkenis had met deze oude vertrouwde teelt; de planten gelijken sterk op mekaar, de bloemen zijn geel en beide teelten kennen een zomer- en een wintervruchtGa naar voetnoot(16).
Van nature uit was de koolzaadteelt aangewezen op de zeepolders. Het klimaat is er 's winters het zachtst en de zware kleigrond vraagt geen overvloedige bemesting om koolzaad te laten gedijen. De vroegste vermeldingen van koolzaad bij ons komen dus eerst voor in de Zeeuwse polders die grenzen aan Holland, daarna in de polders langs de Noordzee en dan in de zwaardere leemstreek ten zuiden van de lijn Poperinge-Kortrijk. | |||||||||||||||
Wat de taalkunde ons leertDe koolzaadplant was een nieuwe en wellicht kunstmatige middeleeuwse schepping die ontstond in het Noorden van ons taalgebied. Ze gelijkt uitwendig en ook in teeltwijze wonderwel op het raapzaad, dat ouder is en toen reeds verder verspreid en bekend was in West-Europa, zij het onder de vorm van raapzaad uit de gewone voederraap. De parallelle benamingen raap-zaad en kool-zaad duiden erop dat koolzaad aanvankelijk door de Hollanders als een dubbelganger van het vertrouwde raapzaad werd aangezien. | |||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||
De Nederlandse benaming is met de verdere verbreiding van de koolzaadteelt doorheen Europa meegegaan. Bij ons in Vlaanderen bleef het meestal koolzaad, alhoewel wij ook de namen slooren en averuischen kennenGa naar voetnoot(17).
In Frankrijk, te beginnen in de polderstreek nabij onze landsgrenzen, werd de Nederlandse naam ongewijzigd overgenomen: le colsat (les colsats), thans algemeen le colzaGa naar voetnoot(18). Blijkbaar via Frankrijk werd het woord colza onveranderd doorgegeven in het Portugees, het Spaans en het Italiaans.
Het Engelse cole-seed, een letterlijke vertaling uit het Nederlands, dateert uit de 16de eeuw toen door Hollanders het koolzaad voor het eerst werd gezaaid in de lagere kustvlakten van de Engelse oostkust tegenover het vastelandGa naar voetnoot(19).
In latere jaren bereikte het koolzaad vanuit Noord-Nederland ook de Rijnstreek en de plant kwam, steeds met de Nederlandse naam koolzaad in Denemarken en Zweden, waar ze werd aangeplant in de lage vruchtbare vlakten langs de zeeGa naar voetnoot(20).
De taalkunde weerspiegelt dus enigszins het verdere verspreidingsgebied van de koolzaadteelt en verwijst getrouw naar het land van herkomst, Noord-Nederland.
In de loop der tijden zijn op identieke wijze nog teeltbenamingen letterlijk door vreemde talen uit het Vlaams overgenomen. De nieuwe aard-appel verdrong bij ons de aardpeer (topinambour), die overigens uitwendig sterk op de aardappel gelijkt. Beide gelijkgebouwde namen wijzen op een begripssubstitutie. En de nieuwe plant die de overhand behaalde, de aardappel, werd uit het Vlaams in het Frans letterlijk vertaald tot pomme de terreGa naar voetnoot(21).
Met het koolzaad gebeurde ongeveer hetzelfde. Raapzaad dat vóór de komst van koolzaad tamelijk verspreid was, werd | |||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||
door het koolzaad verdrongen en de naam koolzaad werd ongewijzigd overgenomen in vele talen. Hier en daar bleef de naam raapzaad zelfs bestaan om er kooizaad mee aan te duiden, een bewijs dat koolzaad de plaats van raapzaad innam (Noors: rapsfró; Deens: Rapsfró, kàlsaed; enz.). | |||||||||||||||
In Veurne-AmbachtVoorlopig zijn ons alleen voor de kasselrij Veurne nauwkeurige gegevens bekend over de omvang van de koolzaadteelt in de eerste decennia van de 17de eeuw. Uit een studie van Dr. P. Vandewalle kunnen wij volgende oppervlakten mededelenGa naar voetnoot(22):
Uit deze cijfers treden twee conclusies naar voor. Ten eerste dat de teelt rond Veurne weinig omvangrijk (nog geen 1% van de totale bebouwde oppervlakte) en zeer wisselvallig was. Het ging hier niet om een voedingsgewas van eerste nooddruft zoals graan of aardappelen. De verspreiding van de aardappel bvb. steeg regelmatig en vlug tot blijvende grote oppervlakten. Koolzaad bleef steeds een bijprodukt met een eerder beperkt areaal. Eén strenge winter was voldoende om de aanplantingen grote schade toe te brengen, zodat het areaal plots ineenkromp. Ten tweede, dat bij zulke onregelmatige en riskante vrucht 1609 zeker niet het beginpunt van de teelt kan zijn. De cijfers van 1609 veronderstellen een ontwikkeling die op zijn minst een paar decennia oud moet zijn
In de 17de eeuw was de koolzaadteelt zeer ongelijkmatig verspreid over de kasselrij Veurne. Het is bekend dat koolzaad vooral geconcentreerd was in de omgeving van RoesbruggeGa naar voetnoot(23). | |||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||
In het zuiden van de provincieEr bestaan meer concrete en rechtstreekse aanduidingen over het begin van de koolzaadteelt in het zuiden van de provincie.
In 1609 was er een proces aanhangig voor de Raad van Vlaanderen te Gent tussen enkele inwoners van Nieuwkerke bij Kemmel en de prelaat van de Sint-Jansabdij te Ieper, de proost van het Sint-Pieterskapittel te Kassel en de kapelanen van Sint-Pieters te Rijsel als tiendheffersGa naar voetnoot(24). De betwisting betrof de betaling van tienden op koolzaad. De schepenen van Nieuwkerke benaarstigden de zaak van hun inwoners. De Nieuwkerkenaren beweerden dat ze sinds vele jaren koolzaad en raapzaad oogstten zonder hierop ooit tienden te moeten betalen.
Bijna zeker staan we hier voor de oudste betwisting over koolzaad- en mogelijk nog andere tienden in het graafschap Vlaanderen. De Raad van Vlaanderen begon alvast uitvoerig inlichtingen in te winnen. Eerst in Nieuwkerke en omgeving. Vrij vlug werden de schepenen der kasselrij Belle aangezocht om getuigenissen over de koolzaadteelt in Belle-Ambacht af te nemen. Onder eed werden tientallen oudere landslieden onderhoord om te achterhalen sinds hoelang koolzaad werd geteeld en of er ooit tienden waren geëist.
Nog in 1613 werden getuigenissen geacteerd, nu ook uit lokaliteiten buiten deze kasselrij. Zo kwamen verklaringen binnen uit Nieuwkerke, Dranouter, Kemmel, Loker, Reningelst, Meteren, Niepkerke, Belle, Westouter, Boeschepe en Mesen. Het geding sleepte jaren aan. In 1625 werden nog nieuwe getuigenissen opgehaald buiten de even gemelde gemeenten, namelijk uit Menen, Dikkebus, Harelbeke, Zwevegem, Wijtschate, Waasten en Wervik. Ten noorden van de lijn Ieper-Kortrijk werd toen nog geen koolzaad gekweekt en werd ook niemand aangesproken. Uit deze massa getuigenissen kunnen we bij benadering de evolutie van de teelt in een ruimer gebied volgen.
Alle getuigen zeggen eenparig dat er nog nooit tienden | |||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||
waren gevraagd voor raapzaad of voor koolzaad. Bijna allen verklaren formeel dat het raapzaad de oudste teelt is. Niemand kan de eerste raapzaadvelden aanwijzen. Het begin van de raapzaadteelt in deze streek ligt blijkbaar vóór 1550 en reikt diep in het verleden, nog verder dus dan het geheugen van de oudste zegslieden in 1609 kon strekken. Een getuige vermoedde zelfs dat dit reeds meer dan 100 jaar geleden kon zijnGa naar voetnoot(25).
Voor het koolzaad konden wel nu en dan nog de namen van de eerste kwekers worden genoemd. In Nieuwkerke kweekte Frans Godtschalck in 1561 het eerste stuk koolzaad (Jooris Leupe, 67 jaar oud, Nieuwkerke 1612; Jan Tayspil, 75 jaar oud, Nieuwkerke 1612). In Belle stond er voor het eerst koolzaad in 1553 (Guillaume Cary, 75 jaar oud, Belle 1613). In Reningelst iets later, omstreeks 1575 (Jan Verheyde, 60 jaar oud, Reningelst 1625). In Dranouter omstreeks 1555 (Jan Schillebeke, 85 jaar oud, Dranouter 1625). In Harelbeke stond er koolzaad vóór 1599 (Niclays vander Heyde, 65 jaar oud, Zwevegem 1625). In Menen werd al in 1595 meer koolzaad dan raapzaad geteeld (Wouter vander Cruysse, 62 jaar oud, Menen 1625) en in het nabije Wervik in 1583 of vroeger, voor het eerst bij Arnout Cornu, een geboren Waal (Joos Vuylsteke, 78 jaar oud, Wervik; Andries vanden Abeele, 90 jaar oud, Wervik 1625). Allen getuigen ook eenparig dat het raapzaad verdrongen werd door het koolzaad. De teelt schijnt dus iets later te zijn begonnen in het Oosten (Wervik 1583) dan in het Westen (Dranouter 1555) van dit gebied.
Enkele getuigenissen zijn merkwaardig omdat ze bevestigen dat de teelt plots grote uitbreiding nam na de reductie van Ieper in 1584. Clays Rabau, 60 jaar oud (Dikkebus 1625) ghereserveert eenighen tyt dat hy gheslaeckt was gheduerende de ruyne vanden jaere 1582; Jacques van Ackere, schepen van Loker, 70 jaar oud in 1625: en heeft men maer gheuseert te zaeyen en queecken in groote quantiteyt tsedert de reductie der stede van Ypre ghebeurt ten jaere 1584 daer | |||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||
te vooren in soo groote quantiteyt niet gheuseert gheweest hebbende; Pieter de Corte (Kemmel 1625): na de reductie van Ieper in 1584; Andries vanden Abeele (Wervik 1625): meer koolzaad na de reductie van Ieper, enz.
Getuige van Ackere uit Loker en enkele anderen met hem verklaarden nog dat zij na 1584 uit Holland waren teruggekeerd en dat eerst dan in het Ieperse koolzaad op grotere schaal dan voorheen werd verbouwd. Misschien hebben de talrijke vluchtelingen uit deze streek in Holland veel koolzaad zien kweken en het dan achteraf bij hun terugkeer nagevolgd? | |||||||||||||||
De oudste teelt in Zeeuws-VlaanderenIn dit proces, dat de belangrijkheid van een testgeval of een precedent kon krijgen, won de Raad ook nog andere gegevens in over koolzaadtienden in Zeeuws-Vlaanderen, dat van oudsher bekend stond als de koolzaadstreek bij uitstek.
Dit gebied was in 1609 grotendeels bezet door de troepen van de Staten van Holland. In het paar lokaliteiten waar inlichtingen kon worden ingewonnen, blijkt eenzelfde evolutie in de teelt te zijn gebeurd als in het Ieperse. In 1613 getuigde Joos Pauwels, een landbouwer van 54 jaar uit Waterland, dat er bij hem zeker al in 1592 koolzaad werd gekweekt en in Kadzand werd koolzaad sinds tientallen jaren verbouwd. In beide plaatsen werden nooit tienden op koolzaad geheven.
Voor Aksel, Hulst en Assenede, de Zeeuwse Ambachten die bijna volledig door de Staatse legers waren bezet, werden in 1610 enkele getuigenissen geacteerd in Gent bij gewezen inwoners uit deze streken. Maarten Coolbrant, 72 jaar oud, eerste klerk ter griffie van de Raad van Vlaanderen, was voordien 26 jaar griffier geweest van Hulsterambacht. Hij wist te verklaren dat de Duinenabdij in Hulsterambacht in 1588 en 1589 koolzaadtienden inde en de overige tiendheffers meer dan 40 jaar terug, dus circa 1570. Cornelis van Schoore, 65 jaar oud, toen wonend in Gent, maar voor 30 jaar landman in Aksel-Ambacht, had persoonlijk meer dan 30 jaar geleden koolzaadtienden betaald. Jacques Bouble, 60 jaar oud, ontvanger van de Bijloke, was vroeger griffier van | |||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||
Assenede en wist sinds mensengeheugenis koolzaadtienden heffenGa naar voetnoot(26).
De verklaringen uit de Vier Ambachten laten vermoeden dat de teelt er nog ouder was dan in de streek rond Ieper. De eerste koolzaadkwekers zijn er immers niet meer te achterhalen en de twisten nopens de tienden - indien ze ooit voorvielen! - waren in 1610 al zo lang beslecht dat de ophaling van koolzaadtienden sinds mensengeheugenis ongestoord gebeurde.
Wij weten niet hoe het proces voor de Raad van Vlaanderen uitviel. Quasi zeker, steunend op het Zeeuwse precedent, en uit wat wij later weten, werd koolzaad als tiendplichtig erkend. | |||||||||||||||
In de NoorderpoldersIn de omgeving van Oostende waren er in de jaren 1631 tot circa 1662 (en misschien nog later!) betwistingen gaande over de koolzaadtienden en lammertienden voor de Raad van Vlaanderen tussen de abt van Oudenburg en de ingezetenen van de drie geünieerde polders van 's Heer Woutermansambacht in Oudenburg en ZandvoordeGa naar voetnoot(27).
De discussie ging hier niet meer om te weten of op koolzaad tiend moest worden betaald, maar wel welk soort tiendschatting mocht worden toegepast. Hetzelfde voor de tienden op lammeren.
Weer werden getuigenissen ingewonnen. Nu bij inwoners van Zandvoorde, Bredene, Oudenburg, Stene, Lapscheure, Oostkerke en Snaaskerke. In die jaren werd nog steeds geen koolzaad aangeplant in het Zuidvrije, aangezien men uitsluitend handelt over de tienden vant coolsaet twelcke velt ghewyse wort ghesaeyt binnen tnoortvrye (1658). In dit proces deed men niet meer de moeite na te gaan hoelang de teelt al bedreven werd zonder tienden te betalen. Niemand kende | |||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||
de eerste kwekers, het begin lag al zo ver af dat hun namen vergeten waren.
De koolzaadboeren uit Zandvoorde en omliggende wilden hun tiend wel betalen, maar dan lijk eene corte thiende of hovenierstiende. En niet als eene langhe of schoofthiende zoals de abdij beweerde. Zij redeneerden dus dat raapzaad en koolzaad nog te vergelijken waren met rapen en kolen uit de hovenierhof! De langhe thiende gold 12 stuivers per gemet, de hovenierstiende heel wat minder!
De onwillige boeren hebben zich hier blijkbaar misrekend. De bijeengegaarde getuigenissen vielen tegen hen uit. Zo verklaarde in 1632 een landbouwer dat de abdij van Sint-Winoksbergen sinds altijd in Snaaskerke de koolzaadtienden rekende à 12 stuivers per gemet. Ook in alle andere onderzochte gemeenten viel koolzaad onder de lange tienden, zodat Guillaume Croquet en consoorten uit Zandvoorde zeer waarschijnlijk hun proces zullen verloren hebben. Uit het hele verhaal valt toch onrechtstreeks af te leiden dat de teelt in 1631 sinds lange tijd in zwang was in de noorderpolders en er al een grote verspreiding en bekendheid had toen het proces begon.
Samenvattend mogen we dus zeggen dat het koolzaad op ruime schaal voorkwam in onze polders en de zware gronden van het Zuiden vanaf de laatste helft der 16de eeuw, dat het waarschijnlijk uit Zeeland tot ons is gekomen en het laatst is doorgedrongen in de streek die het verst van Zeeland verwijderd is, het Kortrijkse. | |||||||||||||||
Ten oosten van DiksmuideIn de Westvlaamse Zandstreek brak de koolzaadteelt pas veel later door. De grond was er van nature uit niet vruchtbaar genoeg zodat het koolzaad er een veel te zware bemesting moest krijgen. Deze streek, de roggestreek, waar om dezelfde reden weinig tarwe groeide, kon zich moeilijk zulke dure bemesting veroorloven voor een gewas dat niet levensnoodzakelijk was.
De algemene vooruitgang van de Vlaamse landbouw in de loop van de 17de eeuw liet uiteindelijk toch toe hier en daar koolzaad aan te planten, althans in de meer vruchtbare gedeelten van Binnen-Vlaanderen. | |||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||
Weeral zijn het tiendbetwistingen die ons over het juiste tijdstip zullen inlichten.
In 1723-24 was een proces aanhangig in Gent voor de Raad van Vlaanderen, waarin het bestuur van het Brugse Vrije zijn ingezetenen uit het Diksmuidse bijstond tegen de aanspraken op tienden voor nieuwe teelten zoals aardappelen, koolzaad, tabak en hop door het kapittel van Sint-Donaas te Brugge, de abdij van Anchin en de abdij van Sint-Maartens in DoornikGa naar voetnoot(28).
Er werden meer dan 50 getuigen opgeroepen die spraken over de eerste koolzaadvelden in hun omgeving. Nooit was bij him weten tiend betaald geworden op koolzaad.
In Zarren komt de oudste vermelding van koolzaad in 1678. Het eerste koolzaadstuk werd aangeplant door Carel van Isacker, zo verklaarden Geeraert Plets, 63 jaar en Jan Ussele, 70 jaar uit Zarren. Enkele personen uit Zarren spreken van koolzaadaanplantingen tussen 1678 en 1699, dit is het tijdstip waarop zijzelf met de teelt begonnen zijn. In Zarren herinnerde men zich nog goed dat er reeds veel koolzaad stond immers als de Hollanders getrocken zyn naer St. Omaers, dit was 40 jaar vroeger, dus rond 1683.
Voor Klerken zijn enkele getuigen formeel in hun bewering dat Rogier van Severen in 1679 er het eerste koolzaad heeft gekweekt. Jacques Barbier volgde hem reeds het jaar daarop na en sindsdien nam de teelt gestadig uitbreiding.
In Esen was de eerste kweker Marinus vande Pitte, molenaar op de Hogemolen. Op zeker ogenblik had hij niet minder dan 7 gemeten koolzaad staan nabij de Esenkapel; drie getuigen weten het nauwkeurig en met een overvloed van details te vertellen. De begindatum in Esen was 1675.
Merkem had al koolzaad in 1674 (Robert Trenson, 63 jaar oud). Voor Woumen, Werken en Vladslo werden maar enkele getuigen opgeroepen. Zij wisten alleen mede te delen dat er in deze parochies al koolzaad stond in 1680-82, maar de teelt kon er misschien wel iets ouder zijn aangezien zij de eerste kwekers niet kenden. | |||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||
In de streken grenzend aan de polders ten oosten van Diksmuide, waar de grond nog van een betere kwaliteit is dan in zandachtig Binnen-Vlaanderen, dateert de koolzaadteelt dus van ongeveer een eeuw later dan in de eigenlijke poldergronden. | |||||||||||||||
Ten noorden van KortrijkBijna gelijktijdig of iets later verschijnt het koolzaad rond Wakken, dat ligt ten noorden van de vruchtbare streek over Kortrijk, waar de teelt sinds einde 1500 bekend was.
In 1691 plantte Jan Minne een pachter uit Markegem 600 lands koolzaad zonder tienden aan de pastoor van Wakken te betalen. Begonnen met een proces, eindigde de zaak in 1693 met een transactie gesloten voor het parlement van DoornikGa naar voetnoot(29). In 1725 waren er in Wakken opnieuw koolzaadbetwistingen toen 10 inwoners koolzaad oogstten zonder te laten vertienden. De pastoor trok nu naar de Raad van Vlaanderen om het akkoord van 1693 te laten uitvoeren. De Wakkenaars beweerden dat koolzaad een smalle ende minute tiende was, terwijl de pastoor koolzaad gelijkstelde met de graangewassen. De procedure duurde nog in 1730. Uit dezelfde bundel is bekend dat er in Wakken in 1729 maar 5 inwoners meer koolzaad hadden aangeplantGa naar voetnoot(30).
In die streek brak de teelt dus voor goed door rond 1725, alhoewel er al een aanplanting in 1691 gebeurde. Het geval van Wakken illustreert nog eens dat de teelt geen voortdurende uitbreiding genoot, maar eenmaal zij ingeburgerd was nog hoogten en laagten kende (10 telers in 1725, 5 in 1729).
In de onmiddellijke nabijheid van Wakken, in Sint-Baafs-Vijve, kwam de teelt goed op dreef in de eerste decennia der jaren 1700. In 1725 werden klachten ingediend bij het kasselrijbestuur in Kortrijk door de bijentelers van Sint-Baafs-Vijve tegen vreemde bijenhouders, voornamelijk uit het Meetjesland, die hun bijenkorven in de lente naar de Leiedorpen brachten om ze op de koolzaadvelden te laten vliegen, dit | |||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||
tot grote schade van de eigen imkers. Het kasselrijbestuur van Kortrijk trof daarom in 1725 verbodsbepalingen tegen deze vreemde rovers.
Dezelfde bijenhistorie die de volgende jaren onverminderd voortduurdeGa naar voetnoot(31), leert ons dat in de dorpen rond de Leie ten noorden van Kortrijk (Kuurne, Sint-Baafs-Vijve, Beveren, Deerlijk, Harelbeke, Hulste, Wielsbeke en Ooigem) de koolzaadteelt belangrijk begon te worden rond de jaren 1725, maar leert ons ook dat er tussen het Meetjesland en de Leiestreek, in de eigenlijke Westvlaamse en Oostvlaamse zandstreek van het Beverhoutsveld, toen nog geen koolzaad bloeide, aangezien de Meetjeslanders zo ver met hun korven moesten komen om koolzaad te vinden.
In de procesbundels van 1723-24 steken ook getuigenissen uit de gemeenten Lotenhulle en Kanegem. Maar in deze gemeenten werden geen getuigen over koolzaad aangesproken, eenvoudig omdat er toen in deze plaatsen nog geen koolzaad bekend was. In de eigenlijke Vlaamse zandstreek komt dan ook in de 17de of de 18de eeuw weinig of geen koolzaadteelt voorGa naar voetnoot(32). | |||||||||||||||
Verspreiding buiten West-VlaanderenIn de aangrenzende Franse kustvlakte, die toen nog behoorde tot de Zuidelijke Nederlanden, was koolzaad nagenoeg even vlug bekend en verspreid als in onze polders. Rond Sint-Omaars bijvoorbeeld, in de parochie Bilques, verklaarde de pastoor in 1669 dat la dixme des colsats er sinds lang door hem en zijn voorgangers werd ontvangenGa naar voetnoot(33). De teelt moet er dus vele jaren vóór 1669 zijn begonnen.
In Burburg en de dorpen in de omtrek, Craywick, Loon en Saint-Georges, had een betwisting plaats over raapzaaden koolzaadtienden met de abdij van Sint-Bertinus. In 1690 trof de Conseil d'Artois een sententie om de abdij eens en voor goed te vrijwaren en te bevestigen in dit tiendrecht dat | |||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||
ze al sinds lang uitoefende. Weeral een vermoeden dat de betwiste gewassen er al lang bekend warenGa naar voetnoot(34).
Boven zagen we hoe de abdij van Sint-Winoksbergen in Snaaskerke lang voor 1632 koolzaadtiend ontving. Wat zij deed in het Brugse Vrije zal zij ongetwijfeld ook hebben gedaan in de parochies waar zij tiendrecht bezat in de omgeving van Sint-Winoksbergen.
In het oosten van ons land kwam koolzaad zeer ongelijk voor. Het hing af van de kwaliteit van de grond en ook wel iets van de nabijheid van de zee, waar het 's winters steeds minder vriest dan in het binnenland. Zo werd koolzaad, blijkens een proces om tienden met de abdij van Tongerlo in 1663, geteeld in Essen nabij de Antwerpse poldersGa naar voetnoot(35). Maar in het nabije Kalmthout, midden in de zandachtige en magere streek van de Noordwestelijke Antwerpse Kempen, bleef de teelt onbekendGa naar voetnoot(36). Ook in Limburg was koolzaad vrij zeldzaam, zelfs nog in de 19de eeuwGa naar voetnoot(37).
In de vruchtbare kleigronden van Waals-Brabant, o.m. rond Plancenoit was koolzaad al bekend in het einde der jaren 1600Ga naar voetnoot(38).
Het zou duren tot in de 19de eeuw, toen verbeterde bemestingsmethodes ingang vonden, vooraleer de zandstreken van Vlaanderen en de Kempen koolzaad konden dragen. Maar een succes is het nooit geworden. | |||||||||||||||
Gevolgen van de koolzaadteeltDe voordelige gevolgen van de koolzaadteelt waren van velerlei aard. Om te beginnen betekende de teelt een merkbare verbetering in de bevoorrading van olie. Ook de gewone landman kocht zich nu een olielamp. De levensstandaard werd er zeker beter door. | |||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||
Om de olie te persen waren oliemolens, slagmolens nodig. Het is pas in de 18de eeuw dat het aantal (wind)molens in Vlaanderen voelbaar gaat stijgen. Bijna in alle dorpen waren er lieden die nu een octrooi aanvroegen om een (slag)molen op te richten. Benevens een gevolg van de grote bevolkingstoename in de 18de eeuw, is deze molenexplosie alleen te verklaren door de noodzakelijkheid om oliezaden, koolzaad, te persenGa naar voetnoot(39).
Een gunstig gevolg ondervond ook de bijenteelt. De middeleeuwse imkerij was gericht op de woeste gronden uit heide en veld met haar diverse wilde honingflora. Weinig teelten in de oude landbouwcultuur waren nuttig voor de bijenteeltGa naar voetnoot(40). De meeste boeren bezaten wel enkele bijenkorven, maar het zwaartepunt van de zogenaamde pastorale bijenteelt lag vroeger in de Kempen en de Vlaamse Zandstreek. De imkerij kende nu plots een ongekende vlucht met de opkomst van het koolzaad. Imkers uit het Meetjesland en wellicht uit nog andere gewesten zochten in het voorjaar de gele koolzaadvelden op en konden hun honingoogst bijna verdubbelenGa naar voetnoot(41), zodat ze zeem konden slingeren na de koolzaadbloei en dan nog eens hun gewone oogst haalden op de heideflora in het najaar. Het is ook tekenend dat de bijenteelt verzwakte precies toen de koolzaadteelt begon te vervallen. | |||||||||||||||
Enkele Westvlaamse teelteigenaardighedenZeker vanaf het midden der 18de eeuw was het koolzaad een zeer verspreide en beoefende teelt geworden, die een geëigende plaats had veroverd in onze Vlaamse landbouw. Het koolzaadareaal bereikte in het Kortrijkse in 1806 circa l/8e van de totale bebouwde oppervlakte. | |||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||
Koolzaad was definitief opgenomen in het schema der vruchtafwisseling. In 1808 wordt voor het Kortrijkse opgegeven dat de vruchtopvolging in een driejarige cyclus zo kon verlopen: eerste jaar klaver of vlas, tweede jaar koolzaad of rogge, laatste jaar rapen of kolen. Rond Ieper had men het uitgetest dat na koolzaad op dezelfde akker nog een naoogst kon worden opgedaan: ofwel rapen, ofwel een soort aardappelen die rijpten in tien weken tijdGa naar voetnoot(42).
De Vlaamse boer kende de mogelijkheden en de grenzen van de teelt. Zo werd in Sint-Kruis bij Brugge in de zandstreek, geen koolzaad geplant omdat de grond er te arm was en omdat het stro niet kon dienen als stromest (1812). Het koolzaadstro diende in armere streken als strooisel voor de dieren, ja soms als voeding voor de dieren op stal. In Stavele waren de koolbouten, de koolzaadstoppels, een gezochte brandstof in de haardGa naar voetnoot(43) en bij armelui diende koolzaadstro als matrasvullingGa naar voetnoot(44).
De oliekoeken die gestampt werden uit de zaadjes waren een krachtig dierenvoeder en vulden het wintermenu aan van het vee op stal, zodat er meer dieren konden gekweekt worden op dezelfde oppervlakte. Speciaal in onze gewesten was de zogeheten koekebemesting, de bemesting van oliekoeken met koeiale, een eigen Westvlaamse mestmethode geworden (engrais flamand). Elders beschreven we uitvoerig deze Westvlaamse boerenuitvinding. Ze bestond al in de streek van Geluwe rond 1746, toen de koolzaadteelt er goed en wel ingeburgerd was, en ze bleef bestaan tot aan de eerste wereldoorlog, tot de teelt tenietgingGa naar voetnoot(45).
Koolzaad werd in de Franse Tijd soms gezaaid à la volée, dus rechtstreeks op het land. In Esen getuigde Pieter de Cramer dat hij rond 1692 het coolsaet selve heeft gesaeyt oft heeft sien saeyen. Meestal echter werden de planten eerst gezaaid op aparte plantbedden en nadien met de hand uitgezet op het veld. Daartoe gebruikte men de spade of een speciaal alaamstuk, de sloresteker, een plantstok met twee pinnen. Rond 1690, aldus een getuige uit Esen, wierden de- | |||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||
selve planten inghedaen met de tanden van de heegte... waeraen den comparant noch gheel jonck synde heeft gheholpen met de planten aen te draeghen en deselve ten deele te planten.
Bij het oogsten werd met grote zorg te werk gegaan; het zaad kon gemakkelijk uitreuzelen uit de peulen. Koolzaad werd bij ons steeds op het veld geoogst en gedorst ter plekke in een laken om niets te laten verloren gaan (Carel Vermeulen, Dranouter 1613). Gedosschen up het velt in eenen hoop (Pieter Zwynghedau, Belle 1613). De koolzaadfooie was in de Brugse polders een landse kermis, die in onze folklore bekend bleef tot het begin van deze eeuwGa naar voetnoot(46).
De Westvlaamse boer had dus de koolzaadteelt goed onder de knie, hij besteedde veel aandacht aan deze kostbare vrucht en heeft op sommige punten de teeltwijze en de bemesting, het planten en het oogsten, en wellicht ook de variëteiten verbeterdGa naar voetnoot(47). Dit alles door een grondige kennis die hij had opgedaan in de loop van de vele jaren dat hij met de teelt had leren werken. | |||||||||||||||
Het vervalDe massale aanvoer van exotische oliezaden uit verre landen, mogelijk geworden door het gebruik van stoomschepen na de ontdekking van de westerse koloniën, bracht halfweg de vorige eeuw een onomkeerbaar verval teweeg.
De prijs van het dure koolzaad was te hoog vergeleken met de goedkope soyabonen, de palm- en arachidenoten. Tezelfdertijde kwamen guano en scheikundige mest de oliekoeken als mest verdringen. De verlichting verbeterde niet weinig toen petroleum en later gas hun intrede deden in de huiskamer.
De koolzaadteelt verkwijnde bijna geheel naar het einde der eeuw toe. In 1846 waren er in België 26.099 ha koolzaad, in 1866 nog 26.414 ha, maar in 1880 was dit gedaald | |||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||
tot amper 6.436 ha, om rond 1900 bijna totaal te verdwijnenGa naar voetnoot(48).
Alleen in beide wereldoorlogen 1914-18 en 1940-45, toen overzese olieprodukten ons niet meer konden bereiken, bloeiden er in Vlaanderen opnieuw goudgele koolzaadvelden. Voor eenmaal nog toonden ze in hun gulden pracht hoe ons voorjaarlandschap er in het verleden eeuwen lang had uitgezien, en hoe de vakkennis van de oude Vlaamse boeren ons ongewild en onvoorzien een eigengeaard kleurrijk landschap had gegeven, blauw van het vlas en goud van het koolzaad, een landschap dat bij ons weten nog door geen Vlaams schilder uit het verleden in al zijn verve en zijn majesteit werd afgebeeld of vereeuwigd. l. van acker |
|