Biekorf. Jaargang 82
(1982)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
[Nummer 4]
Bij een zeshonderdste verjaardag
| |
[pagina 322]
| |
nog al of Filips Van Artevelde wel te Westrozebeke sneuvelde dan of hij wel stierf te GentGa naar voetnoot(3).
Wij aanvaarden nu dat Van Artevelde sneuvelde op het slagveld, waar ook massa's Vlamingen (men spreekt van 20.000), vooral Gentenaren, het leven lieten en dat de slag van Rozebeke zonder twijfel voorviel in Westrozebeke, nabij een plaats genoemd de Goudberg, in de richting van Passendale.
Het is algemeen gekend dat de Franse koning Karel VI, toen nog een knaap van amper 14 jaar oud, op het slagveld in 1382 aanwezig was. | |
De romantische voorstellingVele schrijvers uit het begin van de jaren 1800 hebben zich niet zoveel zorgen gemaakt om de slag bij Westrozebeke als een dankbaar thema herhaaldelijk uit te werken. Toen sommige historici nog hun twijfels en argumenten pro en contra neerschreven over de drie Rozebekes, verscheen er in 1834 al een eerder geromanceerd verhaal over de slag van de hand van de Brugse historicus DelepierreGa naar voetnoot(4). Sindsdien werden de gegevens uit de Vlaamse en Franse kronieken in de romantische literatuur nogal vrij en los geïnterpreteerd en werden Wahrheit und Dichtung, verzinsel en legende, verweven tot een volkse voorstelling van de slag van 1382, die tot in onze dagen nog vrij goed standhoudtGa naar voetnoot(5). Zo heet het dat het bloed van de gesneuvelden en gekwetsten stroomde tot in de beek nabij het dorp, zodat het water er rood door kleurde, vandaar de naam Roze-beke. Van Arteveldes lijk zou opgehangen zijn aan een boom. Tot in de verleden eeuw meende men in Westrozebeke het gezucht en het geklaag van Van Artevelde te horen en deze boom heette daarom de Schreiboom. Een andere versie vertelt dat Van Artevelde, zwaar en dodelijk gewond maar nog in leven, na de veldslag voor de jonge Franse koning werd gebracht. Vooraleer de koning hem liet opknopen aan een boom, zou hij de vorst nog hebben toegeroepen; ik verwacht U binnen tien jaarGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 323]
| |
Toen de veldslag, die maar enkele uren duurde, volop bezig was, werd het dorp zichtbaar beschermd door Onze-Lieve-Vrouw. Een rode zijden draad was gespannen rondom het dorp, hield de Gentenaars tegen en beschermde zo de plaatselijke bevolking en het winnende leger van de Franse koning en van de graaf van Vlaanderen. Daarom, zo wordt beweerd, zou de eredienst van Onze-Lieve-Vrouw van Westrozebeke pas na 1382 zijn ontstaanGa naar voetnoot(7). Werden de kronieken te haastig gelezen, liet men zijn verbeelding zweven of bestond er werkelijk een plaatselijke (sterk vervormde) overlevering die teruggaat tot 1382? Het zou de moeite lonen de legenden en mythen omtrent de slag bij Westrozebeke te bestuderen. Vermoedelijk ligt verkeerde lezing van kronieken, zowel Vlaamse als Franse, aan de basis van wat nogal vlug als volksgeloof werd aangezien. We mogen nu al zeggen dat noch de naam Schreiboom, noch de naam Rozebeke of andere toponiemen zoals 's Graventafel of Ellendebossen, omstreeks de veldslag van 1382 zijn ontstaan. Het Toponymisch Woordenboek van De Flou geeft het nuchtere antwoord: deze namen zijn meestal ouder dan 1382 en komen ook elders voor. De verering van Onze-Lieve-Vrouw in Westrozebeke bestond al vóór 1382, maar 1382 is ongetwijfeld een belangrijke datum in de verdere ontwikkeling van deze lokale Mariadevotie. | |
Karel VIWij willen alvast één aspect van deze geschiedenis nader toelichten, de aanwezigheid van koning Karel VI op het slagveld in 1382.
Alle kroniekschrijvers die over Westrozebeke schrijven, wijzen erop dat de jonge koning de veldslag bijwoonde. Hij was met zijn leger graaf Lodewijk van Male tegen de Gentenaars te hulp gekomen. Daags voordien was hij in Westrozebeke gearriveerd uit de richting van Ieper-Zillebeke.
De tragische levensloop van Karel VI is bekend. Hij was een zoon van Karel V, werd geboren in 1368 te Parijs en was dus pas 14 jaar oud toen hij een buitengewoon bloedige en hevige veldslag meemaakte en er nadien ongetwijfeld het dode lichaam van Van Artevelde heeft gezien. De Vlaamse kronieken commentariëren uitvoerig deze episode; zo wijst bijvoorbeeld Despars op de diepe indruk die dit alles op de vorst maakte, een indruk die tot het waanzinnige toe de | |
[pagina 324]
| |
jonge koning zou aangegrepen hebben. Despars zegt ook dat de koning het lijk van zijn tegenstrever aan een boom liet opknopenGa naar voetnoot(8).
Karel VI geraakte verder verwikkeld in vele oorlogen. Na Westrozebeke sloeg hij in Frankrijk identieke stedelijke oproerige bewegingen neer, zoals die van Gent met Van Artevelde. In 1385 huwde hij de wispelturige, onbetrouwbare en lichtzinnige Jacoba van Beieren.
In 1392 kreeg hij plots een aanval van waanzin, die later bij tussenpozen terugkeerde en hem als regerend vorst volledig buiten spel zette. Hij werd onder voogdij geplaatst maar bleef officieel koning van Frankrijk.
De laatste decennia van zijn regering waren voor Frankrijk noodlottig. De Engelsen hadden hele stukken van Frankrijk bezet, de Bourguignons stonden in een bloedige burgeroorlog tegen de Armagnacs en zijn voogden bestuurden het land tot eigen profijt en naar eigen inzicht...
Karel VI stierf te Parijs in 1422 en werd opgevolgd door zijn enige overlevende nog minderjarige zoon Karel VII (1403-1461). | |
De ziekte van de koningKarel VI had een bijzonder zwakke constitutie; zijn vader was een ziekelijk man en ses antécédents héréditaires laissaient d'ailleurs à désirer. Vóór zijn krankzinnigheid was hij meermalen zwaar ziek geweest.
Hijzelf volgde een uitputtende levenswijze. Comme les princes de son époque il s'était livré de bonne heure à tous les excès, et il suffit de lire Michelet pour se convaincre du tribut qu'il levait sur les filles de ses sujetsGa naar voetnoot(9).
Hij was dus voorbestemd om onevenwichtig en getekend door het leven te gaan. Westrozebeke heeft ongetwijfeld een nefaste invloed gehad op het latere psycho-neurotische gedrag van de vorst. | |
[pagina 325]
| |
Een eerste en zeer zware depressie overviel hem in een bos nabij Le Mans op 5 augustus 1392, toen hij strijd voerde tegen de hertog van Bretagne.
Bij het binnenrijden in het bos gebeurde het volgende, althans volgens de Franse kroniekschrijver Juvénal des Ursins (1388-1473) in zijn Chronique de Charles VI (Ed. Godefroy, 1653): Au devant de luy veint un meschant homme mal habîllé, pauvre et vile personne, lequel veint au devant du Roy, en luy disant: Roy, où vastu? Ne passe pas plus oultre, car tu es trahi et te doibt-on bailler ici à tes adversaires. De Vlaamse romantische geschiedschrijvers knopen aan bij deze scène in het bos van Le Mans om hier Filips Van Artevelde te laten optreden.
Van Artevelde had de koning voor zijn dood immers toegeroepen hem binnen tien jaren te zullen halen. En de man in het woud nabij Le Mans op 5 augustus 1392, inderdaad precies bijna tien jaar later, was niemand anders dan de schim van de dode Van Artevelde, die in 1382 deze voorspelling had uitgesproken!Ga naar voetnoot(10).
Laten we er onmiddellijk aan toevoegen dat de Bretoenen, tegen wie Karel VI te velde trok, een eigen interpretatie aan dit voorval geven; de man die op 5 augustus 1392 de vorst de pas afsneed en hem waarschuwde, zou Saint Yves, een populaire Bretoense heilige, geweest zijnGa naar voetnoot(11). Uit deze twee verschillende volkse verklaringen valt alleen af te leiden dat de aanval van waanzin bij de tijdgenoten grote verslagenheid teweegbracht en ruime bekendheid kreeg, zodat op de duur ook gans verschillende en tegenstrijdige uitleggingen konden ontstaan.
De vorst kreeg onmiddellijk na de ontmoeting met die haveloze dorpeling een zware aanval van zinsverbijstering en begon in het wilde te slaan naar de ridders uit zijn gevolg. Vier mannen lieten er het leven bij. De waanzinnige koning kon met veel moeite en omzichtigheid worden gevat en hij werd overgebracht naar Le Mans. | |
[pagina 326]
| |
Daar werd hij verzorgd door de beste medici van zijn tijd en werden HH. Missen opgedragen en giften geschonken aan het kapittel van Sint-Julien om de hemel geweld aan te doen voor de genezing van de koning.
Le Mans is de stad van Sint Juliaan, die er de eerste bisschop was. Volgens de legende liet hij er een mirakuleuze bron ontspringen, waarvan het water heilzaam was tegen de koortsen en koortsaanvallenGa naar voetnoot(12).
Het toeval wilde dus dat de koning zich precies bevond in de stad waar vele pelgrims uit de vier windstreken naartoe trokken om genezingGa naar voetnoot(13). Karel VI, bezeten door de koortsen van de waanzin, zocht er hulp en genezing als een pelgrim, misschien wel de beroemdste pelgrim die dit bedevaartsoord ooit bezocht!
Toen zijn toestand schijnbaar verbeterd was keerde hij terug naar Parijs, waar men de zwijgzame zieke koning poogde te verlustigen met alles wat het mondaine leven aan het Hof kon bieden. De beternis was slechts schijn, een definitieve genezing is het nooit geworden.
In de loop van 1393 overvielen hem opnieuw vlagen van depressie en razernij, gevolgd door steeds kortere periodes van luciditeit. Deze op- en neergaande toestand zou blijven duren tot zijn dood in 1422.
Het was al aan zijn tijdgenoten opgevallen dat Karel VI, gedurende de weinige momenten van helderheid van geest multipliait les pélérinages, les oraisons et les prières, tremblant toujours au souvenir des accès passésGa naar voetnoot(14). | |
Het testamentHet testament van Karel VI dateert van januari 1393. Er staat wel au mois de janvier l'an de grace mil trois cent quatre vingt et douze (1392), maar omdat de paasstijl wordt | |
[pagina 327]
| |
gebruikt is er weinig twijfel mogelijk. Ook de zinsnede et de notre regne le treizieme helpt de datering nauwkeurig te bepalen. Aangezien Karel VI de troon beklom bij de dood van zijn vader op 16 september 1380, valt het dertiende jaar van zijn regering tussen september 1392 en september 1393. Het testament dateert dus van januari 1393 (n.s.).
De juiste datering is van het grootste belang als men weet dat Karel VI in januari 1392 nog gezond en helder van geest was, en dat hij in januari 1393 verpleegd werd van zijn eerste en ergste aanvallen. Wij lezen dus het testament van iemand die lijdt aan een zware depressie en zeker, gelet op de latere tragische evolutie van zijn ziekte, getekend is door ernstige en ongeneeslijke geestesstoornissen.
Het originele testament wordt bewaard te Parijs in de Archives Nationales in het bekende fonds Trésor des chartes de FranceGa naar voetnoot(15). Het is een perkamenten stuk en draagt onderaan het ongeschonden groot wassen zegel van de koning.
In het departementeel archief van Rijsel moet een eigentijdse kopie van dit testament aanwezig geweest zijn, of is er nog aanwezig. Tot hiertoe kon deze kopie niet worden teruggevondenGa naar voetnoot(16).
Niettemin kan het bestaan van de Rijselse kopie worden bewezen. Vooreerst schrijft M. Vanden Weghe, de enige auteur die bij ons weten ooit over dit testament heeft gehandeld, als volgt: In 't archief van Rijsel bewaart men hedendaagsch het testament van Karel VI in 1392 (sic) bij hetwelk die eigenaardige mensch aan de kerk van Roosebeke in Vlaanderen een rente toekent van 250 pond om aldaar 'n kapelletje te stichtenGa naar voetnoot(17).
Medard Vanden Weghe († 1940) staat bekend als een ernstig en nauwgezet historicus. Hij kan deze bewering niet hebben uitgevonden, maar hij vergat spijtig genoeg de juiste bronverwijzing in het Rijselse archief aan te duiden.
De aanwezigheid van een kopie in Rijsel wordt daarenboven nog bevestigd door het bestaan van een meer recente | |
[pagina 328]
| |
kopie, afgeschreven van dit Rijselse exemplaar, die thans berust bij het Staatsarchiv te Wenen. Onderaan deze Weense kopie, geschreven in een late 18de-eeuwse hand, staat woordelijk: conforme a une copie. Godefroy m.p.Ga naar voetnoot(18).
Godefroy is zeer waarschijnlijk te vereenzelvigen met Denys Joseph Godefroy (1740-1819), archivaris van de Rekenkamer te RijselGa naar voetnoot(19). Hij zal zijn tekst gevonden hebben in Rijsel in het fonds dat hij als archivaris beheerde, en dit fonds was in de eerste plaats het archief van de Rekenkamer van Rijsel. De Weense tekst spreekt eveneens van een rente, maar een rente van 200 pond en niet van 250 pondGa naar voetnoot(20). | |
Inhoud van het testamentKarel VI vangt zijn testament aan op de gebruikelijke manier. Hij aanroept de H. Drievuldigheid en beweert, zoals stereotiep in vele testamenten staat, maar hier wel zeer onwaarachtig klinkt, dat hij verkeert en bonne santé de corps et bien ordonnez de pensée et de sain entendement, en dat niets zekerder is dan de dood en niets minder zeker dan het uur waarop de dood komt. Dan roept hij de bijstand in van zijn bijzondere beschermheiligen. Eerst van de H. Maagd en dan van Messieurs Saint Michel, Saint Jehan Baptiste, Saint Pierre et Saint Pol, de notre Patron Saint Denis, de Messeigneurs Saint Georges, Saint Remy, Saint Julien, Saint Loys de France, Saint Loys de Marcelle, de Madame Sainte Katherine, de la Benoite Magdalene et de toute la Court de Paradis.
Vervolgens regelt hij zijn begrafenis en deze van de koningin. Hij wil bijgezet worden in de koninklijke kapel in Saint-Denis te Parijs, waar ook zijn vader rust en hij wil op dezelfde wijze begraven worden. Enkele bepalingen gaan uitvoerig in op de giften en gelduitdelingen die dan moeten | |
[pagina 329]
| |
volbracht worden. Ook duidt hij aan welke sommen zullen worden besteed aan de verdere bouw van de koninklijke kapel van Saint-Denis en de voltooiing van la Sainte Chapelle in het kasteel van het bos te Vincennes.
Een aantal instellingen zoals kloosters, broederschappen en dergelijke, qui sont de fondation royale, worden ruim met milde legaten bedacht. Het Collège de Navarre in Parijs krijgt 9.000 pond in drie keren te vereffenen. Het hospitaal van Saint-Antoine en de abdij van Saint-Antoine, beide in Parijs gesticht door Karel V krijgen respectievelijk 200 en 1.400 pond. Een kartuizerklooster in de omgeving van Tours, een stichting van zijn grootvader Jan II, ontvangt 1.000 pond. Enzovoorts.
Dan volgen in een lange rij een aantal kerken, kloosters, hospitalen, broederschappen en allerlei instellingen die afzonderlijke sommen ontvangen. Alle bedragen variëren hier van 100 tot 1.000 pond. Het gaat om ongeveer een dertigtal verschillende begunstigden, vooral kloosters van bedelorden, meestal uit de omgeving van Parijs, maar alle in Frankrijk gelegen.
Karel VI poogde ook door sommige testamentaire beschikkingen de schade te herstellen die zijn oorlogen had aangericht. Hij voorziet 1.000 pond om kelken en liturgische voorwerpen te kopen die door de oorlog uit de Franse kerken waren verdwenen. Hij voorziet niet minder dan 12.000 pond voor de arme officieren van zijn hotel en 10.000 pond tot herstel van de verbrande en beschadigde kerken in Frankrijk. Al deze bepalingen staan eerder kriskras zonder logische volgorde door mekaar. | |
Twee bijzondere legatenTot hiertoe valt alles uit zoals het gewoonlijk voorkomt in het testament van een vorst: schikkingen nopens zijn begrafenis, giften aan kerken en kloosters, bij voorkeur rond Parijs. De meeste testamenten van souvereinen, ook van de graven en gravinnen van Vlaanderen, zijn naar dit schema opgesteld en vermelden talrijke legaten aan kloosters en instellingen die de voorliefde en de genegenheid van de erflater weerspiegelen.
Het testament van de krankzinnige Karel VI bevat echter | |
[pagina 330]
| |
twee legaten die niet zo natuurlijk of vanzelfsprekend zijn en, wegens het uitzonderlijk hoog bedrag van elk legaat, in grote mate afwijken van wat hij voorzag in identieke gevallen.
Tussen de vele legaten aan kerken staat vooreerst een legaat aan de kathedraal van Saint-Julien in Le Mans van 10.000 pond. Deze kolossale som was bestemd pour parfaire la croisie de l'Eglise en werd volgens het testament ingegeven door La grant et especial devotion que nous avons a Monsieur Saint Julien du Mans.
Ter vergelijking: de kathedraal van Tours moest het stellen met 100 pond! Geen enkele andere kerk wordt met zulk fortuin bedacht. Men zal zich afvragen welke bijzondere belangstelling Karel VI wel had voor de kathedraal van Le Mans.
De auteurs uit Le Mans schrijven deze uitzonderlijke mildheid uitsluitend toe aan het feit dat Karel VI een groot vereerder was van Sint-Juliaan.
Dit kan bezwaarlijk alles uitleggen omdat andere kerken en stichtingen, eveneens toegewijd aan lievelingsheiligen van de vorst, slechts de eerder gewone geringe bedragen krijgen zoals de overige kerken (kapelanij ter ere van Saint-Loys de Marcelle 40 pond rente; kapelanij voor Saint Georges in Parijs ook 40 pond rente; kerk van Saint Pol te Parijs 600 pond; kapel van Saint George de Gaunay sur Loire 100 pond).
Het tweede uitzonderlijk legaat betreft de kerk van Westrozebeke, als volgt omschreven: ITEM POUR LA FONDACON DE CINQ CHAPELAINS EN LEGLISE OU CHAPELLE DE ROSEBEC EN FLANDRES DONONS ET ORDENONS DEUX CENS CINQUANTE LIVRES DE RENTE OU CINQ MILLE FRANCS ESTRE BAILLEZ ET DELIVREZ POUR YCELLE RENTE ACHETER.
Dit legaat is even exceptioneel als het eerste. Het betreft hier het enige legaat aan een kerk uit het ‘buitenland’ en ook het bedrag is astronomisch hoog vergeleken bij de overige legaten van die aard.
Beide uitschieters, Le Mans en Westrozebeke, hebben echter één opvallend gemeenschappelijk aspect. Zij bevoordelen de twee plaatsen die in het leven van de koning en in zijn | |
[pagina 331]
| |
ziekelijke herinneringen tragische belevenissen oproepen. In Westrozebeke werd Karel VI geconfronteerd met een bloedige veldslag en het verminkte lijk van zijn tegenstrever, in Le Mans overviel hem zijn eerste zinsverbijstering, werd hij verpleegd en werd Saint-Julien aangeroepen voor zijn genezing, wat in januari 1393 bij de herstellende vorst zeker diepe indruk naliet.
Een andere uitleg is niet mogelijk. Waarom anders zou Karel VI de kerk van een onooglijk dorp in het Bourgondische Rijk zo bevoordelen? En waarom zou hij zulk buitensporig hoog bedrag toekennen aan de kathedraal van Le Mans, als daartoe geen buitengewone sentimentele redenen aanwezig waren? | |
Werd het testament van Karel VI uit gevoerd?In Franse Archieven wordt bij ons weten nergens een ander of meer recent testament van Karel VI vermeld of bewaard. Gelet op zijn steeds erger wordende ziekte en het feit dat hij al maar minder luciede momenten beleefde, kan men zich trouwens afvragen of de koning nadien nog ooit in staat is geweest om behoorlijk een nieuw testament te dicteren.
Het testament dat in 1422 na zijn dood moest worden uitgevoerd, was dus het testament van januari 1393.
Het is evenwel onmogelijk om uit rechtstreekse archiefbronnen, zoals rekeningen en dergelijke, formeel aan te tonen dat Karels testament geheel of gedeeltelijk werd uitgevoerd, omdat het archief van de Parijse Rekenkamer, waar ook koninklijke testamenten werden neergelegd en gelikwideerd, in 1737 door brand werd vernield.
Wij weten niettemin dat het testament effectief in de Rekenkamer te Parijs werd gedeponeerd en er dus ooit aanwezig was, wellicht in de vorm van een geauthenticeerde kopie, aangezien het origineel nu nog steekt in de Archives Nationales te Parijs. Bij de Bibliothèque Nationale te Parijs berust trouwens een kopie van Karels testament uit 1393 die afgeschreven werd van een document dat zich bevond in de Rekenkamer te ParijsGa naar voetnoot(21). Aanwezigheid in de Reken- | |
[pagina 332]
| |
kamer laat meteen vermoeden dat het testament van Karel VI geheel, of tenminste gedeeltelijk werd uitgevoerd.
Hebben wij niet de formele zekerheid omtrent de uitvoering, dan zijn er toch onrechtstreekse bronnen die op uitvoering wijzen.
Het is namelijk bekend dat de koning inderdaad werd begraven in Saint-Denis zoals zijn laatste wilsbeschikking voorzag. Zijn graftombe en die van de koningin zijn er heden nog te zien. Het is zo dat kort na de dood van de koning verder werd gebouwd aan la Sainte Chapelle, waarschijnlijk met de fondsen die de koning in zijn testament had gereserveerd. In de bouwgeschiedenis van Saint-Denis staan Karel VI en zijn vader Karel V bekend als de grote weldoeners tot uitbreiding en afwerking van de koninklijke kapel en voor Karel VI gebeurde dit door tussenkomst van zijn testamentarissenGa naar voetnoot(22).
Het was ons niet mogelijk na te gaan of alle legaten, ook de vele kleinere werden uitbetaald. Maar er is weinig reden om aan te nemen dat alleen de zware legaten in Parijs en omgeving werden nagekomen, en niet de talrijke kleinere legaten heel Frankrijk door. | |
Het legaat voor Le MansUit de bouwgeschiedenis van de kathedraal van Saint-Julien is bekend dat Karel VI herhaaldelijk met belangrijke bedragen is tussengekomen om de kruisbeuk te bekostigen. De oude romaanse kathedraal werd immers geleidelijk afgebroken en was reeds vóór 1392 grotendeels in gotische stijl heropgebouwd. De eerste giften dateren van augustus 1392, juist nadat de vorst met waanzin was geslagen en men de hemel en Sint-Juliaan om zijn genezing smeekte. De grote vrijgevigheid van de zieke Karel VI en van zijn gevolg, o.m. van de hertog van Bourbon, deden de bisschop en het kapittel, die voor de bouwwerken instonden, definitief besluiten het laatste en belangrijkste stuk van de nieuwbouw eens en voor goed aan te vatten tot de voltooiing toe. In mei 1393, enkele maanden na zijn testament, noteert het kapittelarchief van de kathedraal een koninklijke gifte van 1.000 gouden ponden. Vanuit Parijs werden geregeld nu eens kleinere, dan weer belangrijke sommen overgemaakt om de bouw te bevorderen. Daarom werd de noordtransept dan ook l'ouvrage du roy geheten en werd | |
[pagina 333]
| |
het in steen gebeitelde wapen van de koning binnen en buiten de kathedraal aangebrachtGa naar voetnoot(23). Omstreeks 1402 schijnt er een verslapping te zijn ingetreden in de koninklijke vrijgevigheid. De kruisbeuk, die intussen voor het grootste deel voltooid was, moest verder worden afgewerkt met fondsen die nu ingezameld werden na het verlenen van pauselijke aflaten (1402 en 1405) en door giften uit de offerblokken. En in 1406 besloten de kanunniken, bij gebrek aan andere geldmiddelen, een tiende van hun inkomsten voor de bouw van hun kathedraal af te staan. De mildheid van de koning bleef achterwege... Daar het kapittelarchief voor de volgende jaren ontbreekt, kan niet worden nagegaan of Karel VI of zijn voogden nog de bouwwerken steunden. Dit is weinig waarschijnlijk, aangezien men nu plots een beroep moest doen op nieuwe bronnen van inkomsten om kleinere bouwkosten te financieren, daar waar de koning steeds spontaan de grote kosten nagenoeg geheel voor zijn rekening had genomen. Toen de Engelsen in 1419 Le Mans binnenvielen en de omgeving bezetten, en het Hof bijgevolg afgesneden was van Le Mans, is het nog minder aan te nemen dat er vanuit Parijs geld aan de kathedraal werd besteed. In 1422, bij het overlijden van Karel VI, was Le Mans nog steeds een bezette stad en onbereikbaar vanuit Parijs. In de verdere bouwgeschiedenis van Saint-Julien uit die jaren is daarenboven geen enkel omvangrijk bouwwerk meer bekend dat een uitgave van 10.000 pond noodzakelijk maakteGa naar voetnoot(24). De bouwwerken lagen zo goed als stil en het is pas onder het episcopaat van Jean d'Hyerriau (1439-1448) dat nog werken van mindere ontvang (brandramen, beeldhouwwerk) werden aangevatGa naar voetnoot(25). De kruisbeuk (la croisie) uit het koninklijk testament was voltooid vóór de dood van de koning.
Alles schijnt er dus op te wijzen dat Karel VI gedurende zijn leven aanvankelijk wel belangrijke sommen besteedde aan de bouw van de kathedraal, maar dat de 10.000 pond uit zijn testament nooit in Le Mans zijn terechtgekomen. Wij stellen ook vast dat zijn belangstelling van de bouw samenvalt met de periode van zijn eerste zware depressies, zodat ‘de’ reden van het legaat aan Le Mans uitsluitend hierin zijn motivering vindt, en slechts voor een zeer klein gedeelte ingegeven kan zijn door de speciale devotie die hij had voor Saint-Julien. | |
[pagina 334]
| |
Werd het legaat aan Westrozebeke uitgevoerd?Met nog meer zekerheid mogen we zeggen dat het legaat voor de kerk van Westrozebeke nooit werd gehonoreerd.
Er moesten vijf kapelanijen worden gesticht in de kerk van Westrozebeke. Wie enigszins het verleden van deze gemeente kent, weet dat de kerk van Westrozebeke nooit vijf kapelanijen telde.
Een opgave uit 1455, d.i. 33 jaar na het afsterven van de koning, toen zijn laatste wil elders reeds was uitgevoerd, vermeldt voor de Sint-Bavokerk van Westrozebeke alleen dat er één pastoor verbleef en een broederschap (van O.-L.-Vrouw?) bestond die tot vijf missen per week was verplicht. De patroon van de kerk was het kapittel van DoornikGa naar voetnoot(26).
Geen sprake dus van vijf kapelanijen of van een koninklijke stichting. De voogden van de vorst, de testamentuitvoerders (indien zij sinds 1393 nog in leven waren), de onbetrouwbare hertog van Bedford vooral, die zulke invloed uitoefende op de minderjarige Karel VII, zullen de uitvoering van deze zware bepaling ten voordele van een kerk buiten Frankrijk, in het land van de vijandige Bourgondiërs, eenvoudig hebben genegeerd.
Niettegenstaande alles werden er waarschijnlijk toch pogingen ondernomen om het legaat aan Westrozebeke te laten uitbetalen. Hoe anders kan men de aanwezigheid van een kopie van het testament van Karel VI verklaren in het archief van Rijsel? Westrozebeke was immers de enige lokaliteit uit het testament die onder de bevoegdheid van de Rijselse Rekenkamer viel. De eigentijdse kopie in Rijsel werd voorzeker gemaakt bij een vergeefse poging vanuit Vlaanderen om het legaat, desnoods langs gerechtelijke of administratieve weg te bemachtigenGa naar voetnoot(27) En zelfs in de Oostenrijkse Tijd achtte Denys Godefroy een kopie van dit stuk nog | |
[pagina 335]
| |
belangrijk genoeg om het voor te leggen aan de kanselarij in Wenen.
Westrozebeke heeft hier blijkbaar een kans gemist om met meer luister en belang de geschiedenis in te gaan. Als men weet dat bvb. het kapittel van Torhout maar 7 à 8 kanunniken telde, dan zal men de betekenis van het legaat van Karel VI om ineens vijf kapelanijen te stichten enigszins naar waarde kunnen schatten. | |
Waarom legateerde Karel VI een som aan Westrozebeke?Rest ons nog na te gaan waarom de krankzinnige Karel VI Leglise ou chapelle de Rosebec en Flandres, die hij maar éénmaal in zijn leven had gezien, bijna elf jaar na datum, zo genereus in zijn testament bedenkt?
Daar de koning niet uitdrukkelijk liet neerschrijven waarom eigenlijk het legaat werd voorzien, zoals bij vele andere legaten in zijn testament wel het geval was, kunnen wij enkel gissen nopens de werkelijke bedoelingen van het legaat aan Westrozebeke.
De bedoeling kan erin bestaan hebben de zeven getijden ten eeuwigen dage in Westrozebeke te laten bidden voor de gesneuvelden van 1382. In 1393 was het instellen van de zeven getijden overal volop aan de gang en geraakten zulke fundaties zeer verspreid. In zijn testament staat eveneens een andere fundatie van de zeven getijden, in de Sainte Chapelle te Parijs, waarvoor alles zeer uitvoerig en gedetailleerd wordt gestipuleerd en een rente van 473 pond of in kapitaal 8.000 pond wordt voorzien. De vijf kapelanijen van Westrozebeke wijzen zeker in de richting van de zeven getijden.
Ook kon zijn mildheid bestemd zijn om de luister te bevorderen van de kerk waar Onze-Lieve-Vrouw werd vereerd.
De eredienst van Onze-Lieve-Vrouw van Westrozebeke startte niet in 1382. De Ieperse dichter Jan de Weert († 1362) vermeldt toevallig Onze-Lieve-Vrouw van Westrozebeke. Dit is wellicht ook de enige geschreven tekst van vóór 1382 waarin de devotie van Westrozebeke wordt vernoemd. Wij zijn geneigd te veronderstellen dat Westrozebeke tot 1382 een eerder lokale devotie was. De grote verspreiding en bekendheid door het graafschap Vlaanderen heen dateert uit de | |
[pagina 336]
| |
eerste jaren na 1382 en moet dus rechtstreeks verband houden met de veldslag van 1382.
Zo gaat de oudste vermelding van het gilde van Onze-Lieve-Vrouw van Westrozebeke in Brugge terug tot enkele jaren voor 1396Ga naar voetnoot(28). In Ieper bestond er eveneens een gilde van Westrozebeke, maar het vroegst bekende gegeven hieromtrent gaat niet verder dan de 16de eeuwGa naar voetnoot(29). In de tarieflijsten van de strafbedevaarten in Gent komt ook Westrozebeke voorGa naar voetnoot(30). Filips van Bourgondië zou al in 1384 persoonlijk met zijn gevolg in Westrozebeke de bekende ommegang hebben ingesteldGa naar voetnoot(31).
Het is goed mogelijk dat het legaat van de Franse koning moet worden gezien in het licht van deze gegevens en dus in feite een onuitgesproken maar bewust bedoelde verering inhoudt tot Onze-Lieve-Vrouw van Westrozebeke, die in 1382 op het slagveld door de strijders uit beide kampen om voorspraak en bescherming werd aangeroepen.
Welke bedoeling er ook aan de basis mag liggen, vast staat nu zeker dat de slag van 1382 op de Franse koning een zeer diepe indruk zal hebben nagelaten.
Zo sterk en zo diep dat hij vele jaren later op een eerder ongewone wijze, bij het redigeren van zijn laatste wilsbeschikking, als in een obsessie, nog terugdacht aan Vlaanderen en zo zijn gevoelens van afschuw en ontzetting wilde bestendigen tot een eeuwigdurende memorie voor dat klein Vlaams kerkje, waar hij de gruwelijkste gebeurtenis uit zijn leven had meegemaakt. L. VAN ACKER |
|