Wakken huldigt P.J. de Borchgrave in historische stoet (1858)
Op zondag 30 mei en Sacramentsdag 3 juni 1858 vierde Wakken het zilveren ambtsjubileum van pastoor Van Wtberghe. Er verscheen een aankondiging in de Beurzen-courant (Gent) op zaterdag 29 mei, met het programma van de feeststoet. In een geschiedkundig gedeelte defileerden Godfried van Bouillon, Boudewijn van Constantinopel, Filips de Goede, Maria van Bourgondië, Keizer Karel, Margareta van Parma, Albrecht en Isabella, Rubens, Simon Stevin, Van Helmont, Maria-Theresia en Karel van Lorreinen. De voorkeur voor regeerders is opvallend. Ze stapten wel in het gezelschap van ridders, schildknapen, hovelingen, edelvrouwen, enz. uit de verschillende tydstippen, maar van vrijheidshelden zoals Breydel en De Coninck of Artevelde is geen spoor. Wel wandelden een schilder en twee geleerden met ze mee, maar men moet daar niet meer achter zoeken dan een slordigheidje van de programmamaker. Een tweede gedeelte van de stoet was immers aan Kunsten en Wetenschappen gewijd.
Merkwaardig is de manier waarop deze tweede afdeling werd geopend. Een groep ruiters reed aan, en iemand van hen droeg het wapenschild van Wakken, waarop prijkten de eermetalen door Petrus Judocus de Borchgrave in verscheidene steden en gemeenten in de poëzij behaeld.
Dit alles naar aanleiding van het zilveren jubileum van de pastoor, zoals het krantebericht duidelijk zegt. Dat Petrus Judocus, vulgo Pieter Joost de Borchgrave, precies honderd jaar vroeger in hetzelfde dorp was geboren komt hier niet ter sprake, maar we kunnen ons niet voorstellen dat de Wakkenaren de honderdste verjaring van de geboorte van hun grote poëet zouden hebben gevierd zonder het zelf te weten.
De Borchgrave, geboren te Wakken op 17 april 1758 en er op 13 oktober 1819 gestorven, werd in zijn tijd beschouwd als de grootste dichter die toen in de Zuidelijke Nederlanden leefde. Van heel wat dichtwedstrijden is hij teruggekeerd met het eremetaal. In de uitgave van zijn werk, bezorgd door zijn kleinzoon J. de Borchgrave (Gent, 1861), worden die medailles afgebeeld (blz. XXI). Het zijn er dertien.
J. HUYGHEBAERT