Brugse bouwvakkers rond 1780
Op 25 maart 1784 overleed jonkheer Philippe de Stappens, heer van Harnes, advocaat en raadslid van de stad Brugge. Hij was 40 jaar oud. Hij liet een indrukwekkende reeks schulden na van de meest uiteenlopende aard. Daaronder bevonden zich een aantal facturen lopende over de periode 1777-1784 voor bouwwerken door meer dan 50 Brugse ambachtslui uitgevoerd.
Het betrof werken aan het ouderlijk huis, thans Dijver 16 (Arentshuis) en aan een woning langs de Sint-Annarei, toebehorende aan Sieur Allardijn en waarin de Stappens enkele weken vóór zijn overlijden zijn intrek had genomen. Het betrof vooral ook de belangrijke verbouwingswerken tussen 1777 en 1780 uitgevoerd aan zijn notabel en remarcabel casteelgoed gelegen te Koolkerke (Fort van Beieren). Deze werken gebeurden volgens plannen en onder toezicht van Hendrik Pulinckx jr. († 1787) die hiervoor echter nooit betaald was.
Op het ogenblik van het overlijden van De Stappens was een proces hangende voor de magistraat ter betaling van 86 ponden voor het maken van plans van het kasteelgoed te Koolkerke en executie der selve. H. Pulinckx zou uiteindelijk met de vereffenaars van de successie een transactie afsluiten waarbij hem 100 £ gr. werden uitbetaald.
Onder de schuldeisers vinden we een paar bekende namen: de beeldhouwer Pieter Pepers (1730-1785) die 2 £ 16 sch. tegoed had, Willem Dumery (1745-1793), meester geelgieter die 1 £ 13 sch. vorderde, en schilder Bernardus Fricx (1754-1814), leerling van Jan Garemyn, die nog 1 £ 14 sch. tegoed had.
Slechts een paar van de vermelde namen komen ook voor op de lijst, opgesteld door J.P. Esther, van de ambachtslui die aan het klooster van de Kartuizers hebben gewerkt, nl. Baes Troostenberghe (zonder voornaam evenwel, zodat het niet volstrekt zeker is dat het om onze Pieter gaat). Dumery de klokkengieter, en Johannes (van) Sassenbroeck.
We vinden anderzijds enkele van onze heren terug in de schuttersgilden: in St.-Sebastiaan Carmersstraat: David Sabot, couvreur (1752), François de la Veyne (1754), Michiel de Myttenaere, kuiper (1767), Jan Van Sassenbroeck, plafonneur (1768) en Pieter Marlier, steenhouwer (1788).
Bij de Vrije Archiers te Sint-Kruis vinden we: opnieuw Michiel de Myttenaere (1765), Willem Dumery (1769), opnieuw Pieter Marlier (1774), J. Macqué, meester timmerman (1777) en een Johannes Valcke, tegeldekker (1780).
In het Ghedinchoeck van M.F. Allaert, smid en kroniekschrijver, vinden we slechts drie namen terug: blikslager Dhaenens, die in de Steenstraat woonde, Pieter Pepers en Laveyne, timmerman die wellicht dezelfde was, zoniet verwant met onze De Laveyne, metselaar.
A. VANDEN ABEELE