Biekorf. Jaargang 82
(1982)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||
[Nummer 1]Het biografisch woordenboek van L.J. HaspeslaghLodewijk Judocus Haspeslagh (Brugge 1766 - Brussel 1825) was tussen 1791 en 1797 kapelaan te Ichtegem. Vanaf 1801 bekleedde hij dezelfde functie te Beveren-bij-Roeselare, van 1808 tot het begin van 1811 te Roeselare, in 1812 te Gits, waar hij een schorsing opliep wegens sympathieën met de Stevenistische beweging. Achteraf werd hij kapelaan te Staden en te Watervliet, terwijl hij de laatste jaren van zijn leven doorbracht te Brussel. Hij liet enkele boeken verschijnen zoals Onderwys in de gronden des geloofs, Brugge, Frans van Eeck, 1803, en Godloosheyd der achttiende eeuw, voor het eerst uitgegeven in 1800 of 1801. Dit laatste kende een aantal herdrukken, onder andere te Mechelen, 1827, en te Gent, 1847Ga naar voetnoot(1). Een tot nu toe onbekend gebleven herdruk bij G. Ceulens, opvolger van P.J. de Haes, Brussel 1816, bevat een advertentie voor een in hetzelfde jaar te verschijnen Kort-Begryp der Kerkelyke Historie van de Achttiende Eeuw door dezelfde L. Haspeslagh. Dit werk zou twee boekdelen vormen van ieder ongeveer 350 bladzijden, maar bleef klaarblijkelijk ongedrukt. De auteur verklapt dat het in zijn bedoeling had gelegen met dit boek een vervolg te schrijven op de veelgelezen Kerkelyke Historie van FleuryGa naar voetnoot(2). In de Koninklijke Biblioteek te Brussel berusten naast het handschrift van het pasgenoemde Kort-Begryp ook de handschriften van enkele geschiedkundige werken die de West- | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
vlaamse geestelijke heeft gewijd aan de godsdienstoorlogen in de Nederlanden. Daar wordt bovendien een uitgebreide voorraad aantekeningen bewaard die dienen moest voor het samenstellen van een biografisch repertorium. Op deze Brusselse handschriften komen we verder terug. Over de biografische en lexicografische arbeid van priester Haspeslagh is nog wel een en ander te achterhalen. Tussen 1790 en 1806 bundelde hij iets meer dan 250 levensbeschrijvingen in een omvangrijk manuscript, dat hij als titel meegaf: De berugte Vlamingen, bevattende eene korte levensbeschryvinge der heylige dier provincie, helden, uytvinders, konstenaars, letterkundigeGa naar voetnoot(3). Deze opstellen zou hij verzameld hebben toen hij als kapelaan te Ichtegem en Beveren verbleef. Hij zal wel inspiratie en steun hebben gevonden in zijn geboortestad. Daar bestond in het genre een traditie, gaande van priester Carolus Nollet (ca. 1640-1719) over priester Jan Pieter van Male (1681-1735) tot L. Haspeslaghs eigen tijdgenoten Pieter le Doulx (1730-1807) en Pieter van Lede (1768-1836)Ga naar voetnoot(4). Tijdens het bewind van koning Willem I verbleef L. Haspeslagh zoals gezegd te Brussel, en daar ontwaakte weer zijn belangstelling voor de lexicografische arbeid. ‘Van jongs af heb ik de begeerte gehad om alles op te zoeken noodig tot het opmaeken van eene levensbeschryving der berugte persoonen van 't Vaderland’, zo vertrouwde hij daar op 26 maart 1820 zijn Kortrijkse vriend Jacob Goethals-Vercruysse toe. Hij beschikte al over veel aantekeningen, schreef hij, maar ‘ter uytvoering van zulk een ontwerp zyn meer als twintig persoonen noodig’. Hij spiegelde zich aan de Dictionnaire historique, het zesdelig biografisch woordenboek van de jezuïet François Xavier de Feller (Brussel 1735 - Regensburg 1802). Het genoemde werk van de strijdbare kerkelijke apologeet, die zeer afwijzend stond tegenover de godsdienstpolitiek van keizer Jozef II, zou Haspeslaghs algehele goedkeuring hebben weggedragen, hadden de grote figuren uit de Nederlanden er de plaatsruimte gekregen die | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
ze in de ogen van de Westvlaamse geestelijke verdiendenGa naar voetnoot(5). Hoezeer F. De Feller hem tot voorbeeld strekte kan ook worden afgeleid uit de volgende nota die hij op de omslag van zijn al genoemde manuscript De berugte Vlamingen voor het nageslacht heeft neergepend: dit stuk mag voords gegeven worden aen wie zoud onderneemen 't zelve te voltrekken mids er mengelbemerkingen ingevoegd worden strekkende tot verdediging des geloofs, voorstand der goede zeden & c. op de wyze van den heer Feller.
L. Haspeslagh vond te Brussel begrip bij gravin de Merode en bij baron Theodore de Baudequin de Peuthy, die echter eisten dat het werk een franstalige publicatie zou worden, zoals hij Goethals-Vercruysse op 29 december 1820 liet weten: Men wilt my als met geweld ons voorwerp doen vervoorderen. De comtesse de Merode en den baron Peuthy zeggen dat het int fransch moet zyn en dat men zal zorgen den styl te doen beschaven door eenen geleerden heer. Het geheel zou verschijnen onder de titel Biographie ancienne et moderne des Pays-BasGa naar voetnoot(6). Aan J. Goethals-Vercruysse had L. Haspeslagh ongetwijfeld één der beste raadgevers die er in het zuidelijke deel van het toenmalige Koninkrijk der Nederlanden te vinden waren. De Kortrijkse geleerde, vooral bekend gebleven om zijn onderzoek van het Groeningegebeuren in 1302, stond in verbinding met bijna alle prominenten van de Vlaamse cultuurwereld. Hij reikte graag een helpende hand, wat Haspeslagh ondervond in de loop van 1821 toen hij het manuscript Gheleerde mannen ende constenaren van Brugghe door Jan Pieter van Male in bruikleen kreegGa naar voetnoot(7).
Terwijl Haspeslagh aan zijn boek werkte kwam in zijn briefwisseling met J. Goethals-Vercruysse een nieuw onderwerp op de voorgrond, namelijk een conflict tussen de Nederlandse en de Belgische voormannen van een Maatschappij tot verspreiding van katholieke lectuur. De initiatiefnemer | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
van 1820, de Nederlander Joachim George le Sage ten Broek vond in zijn medewerker voor het zuiden, Louis de Robiano (1781-1855), een tegenstander van verspreiding van lectuur in het Nederlands. L. de Robiano wenste in Vlaanderen slechts franstalige boeken te verspreiden. De inderdaad vreemde gedachte dat mensen geen religieuze boeken in eigen taal mogen lezen ging er bij J. le Sage niet in. Het misverstand groeide uit tot een scheuring, en voor het Belgisch grondgebied der Nederlanden werd dan een aparte maatschappij gestichtGa naar voetnoot(8). Zowel Haspeslagh als Goethals-Vercruysse vonden die scheuring een goede zaak, en op 12 december 1821 liet J. Goethals weten: Verlange zeer om iets positief te weten van den toestand onzer Catholyke Societeyt, wenschte wel met onderlinge overeenstemming de scheyding der twee Ryksdeelen zoude plaets konnen hebben, want zelfs in 't goet konnen wy niet ten vollen met d'Hollanders overeen komen, den geest der twee natien is te verschillig. Op 8 januari 1823 schreef Haspeslagh zijn Kortrijkse vriend dat de zaek der gesepareerde Belgische societeyt begint te werken. Ten aanzien van katholieke lectuurverspreiding kon de Robiano niet met alle Vlaamse priesters zo gemakkelijk de vloer aanvegen als hij dat met een Haspeslagh deed. De Eerwaarde Heren Jan Baptist Buelens (achteraf bekend gebleven om zijn disputen met Jan Frans Willems) en Lodewijk Donche - een verre verwant van Goethals-VercruysseGa naar voetnoot(9) - hebben zich tegen die taalvitterijen verzetGa naar voetnoot(10). Wat hun confrater Haspeslagh tot zijn stellingname mag hebben gebracht is ons niet bekend. De Biographie ancienne et moderne schoot intussen op. Op 19 april 1822 liet de auteur J. Goethals-Vercruysse weten: Wat nu betreft myne onderneming, ik vervoordere, men dryft my aen, ik hoop, in weerwil van de moelykheden, eens ten eynde te zullen komen. Hij voorspelde een resultaat dat zoo om de grondregels als om menigvuldige artikels zoo van heylige en deugdzame mannen als om andere die in geene goede gedaente zullen voorgesteld worden, veel tegenspraek zal vinden, een uiting | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
van zijn zowel polemische als apologetische doelstellingen. De Feller had het hem voorgedaan, en in de 18e en 19e eeuw bestond aan strijdbare anticlericale historiografie geen gebrek. Enkele maanden later vernemen we dat Haspeslagh en de franstalige dichter Adrien le Mayeur (Bergen 1761-1846) mekaar helpen. A. le Mayeur zocht geschiedkundige informatie voor het lange gedicht La Gloire de la Belgique waaraan hij al jaren werkte, en hij had blijkbaar met de te Brussel verblijvende Haspeslagh gegevens uitgewisseld. Met Goethals-Vercruysse beraadslaagde Le Mayeur rond 1827 over de uitgave van zijn genoemd dichtwerk, eigenlijk een uitvoerig geannoteerde omwerking van een gedicht waarmee de Henegouwer vele jaren vroeger had deelgenomen aan de tweetalige dichtwedstrijd van Aalst (1807-1810). L. Haspeslagh kondigde, op advies van Goethals-Vercruysse, in enkele dagbladen het verschijnen aan van zijn levenswerk. In het Brusselse blad L'Oracle van zaterdag 24 augustus 1824 vindt men de volgende advertentie: Prospectus. | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
tinés pour le premier volume, trop longue pour être placés dans notre feuille. De auteur beloofde acht delen van ieder 400 bladzijden in octavo, kleine letter, in twee kolommen op mooi papier. Voor zeven frank per deel kon men inschrijven bij de voornaamste boekhandelaars der Nederlanden. Zijn naam maakte hij niet bekend.
De advertentie was voorbarig. Het vervolg van de briefwisseling met Goethals-Vercruysse leert dat Haspeslagh een jaar later nog met redactieproblemen liep. We hebben de indruk dat de vertraging, te wijten aan het uitblijven van inschrijvers, weldra samenviel met een achteruitgang van zijn gezondheid. Wel bereikte hem weer een helpende hand. Op 13 april 1825 kon hij zijn correspondent mededelen dat diens naamgenoot Felix Victor Goethals, een jonge jurist (Gent 1798 - Brussel 1872), hem zou helpen. Dezelfde brief laat echter uitschijnen dat de priester zijn dagen geteld wist: ik hoop nog eens, oft voor de laetste mael was, Vlaenderen te bezoeken, van Kortryk naer Rousselaere trekkende. Enkele maanden later is hij in Brussel gestorven (1 juli 1825).
Felix Victor Goethals, vanaf 1827 adjunct-conservator van de stadsbibliotheek te Brussel, werd daar, na de scheuring van 1830, conservator; toen het boekenbezit dertien jaar later overging naar de Koninklijke Bibliotheek, ging ook hij mee over. Intussen had hij faam verworven als auteur van biografische naslagwerkenGa naar voetnoot(11). In 1829 verscheen in Brussel een eerste (en achteraf enige gebleken) stuk van deel I van zijn Dictionnaire Historique et Bibliographique des écrivains et des artistes célèbres, nés dans le Royaume des Pays-Bas (II + 96 blz.). Er waren vier grote delen aangekondigd. In Brugge zag bij Felix de Pachtere in hetzelfde jaar een slechts enkele bladzijden tellend specimen van een ander biografisch woordenboek het licht, onder de titel Dictionnaire historique des hommes célèbres des Pays-Bas, met als auteursnamen F.V. Goethals en | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
Felix de Pachtere zelf. Wellicht heeft de Revolutie van 1830 verdere plannen in de weg gestaan. Een ietwat vreemd detail is intussen wel dat met De Pachtere (Brugge 1783-1849) een Brugs figuur opduikt die zeer dicht bij Haspeslagh en diens vriendenkring stond. Van F.V. Goethals verscheen in Brussel in 1837-1838 het vierdelige Lectures relatives à l'histoire des Sciences, des Lettres, des Moeurs et de la Politique en Belgique et dans les pays limitrophes. Van 1840 tot 1844 volgden, weer te Brussel, de vier delen van Histoire des Lettres et des Arts en Belgique et dans les pays limitrophes, naar identiek concept als de voorganger uit 1837-1838. Volledigheidshalve voegen we hier nog Goethals' laatste grote publicatie aan toe, de Dictionnaire généalogique et héraldique des familles nobles du Royaume de Belgique, weer in vier delen (Brussel, 1849-1852).
F.V. Goethals heeft na zijn dood honderden kostbare handschriften nagelaten aan de Koninklijke Bibliotheek, waar hij gewerkt had. Verschillende banden blijken manuscripten te zijn van de hand van priester Haspeslagh. Geen enkel draagt echter zijn naam, zodat A. Pinchart, samensteller van de gedrukte catalogus der door Goethals nagelaten handschriften, de Westvlaamse priester niet heeft kunnen aanwijzen als auteurGa naar voetnoot(12). We noteren hieronder deze door L.J. Haspeslagh geschreven documenten mét het nummer, waarmee ze in Pincharts catalogus werden vermeld:
| |||||||
[pagina 12]
| |||||||
Felix Victor Goethals had dus met de nummers 415-440 en 445 een aanzienlijk deel van Haspeslaghs biografische aantekeningen in handen gekregen. Volgens Pinchart heeft hij uitvoerig van de nummers 415-440 gebruik gemaakt voor zijn eigen teksten in de vierdelige Lectures van 1837-1838 en de vierdelige Histoire van 1840-1844Ga naar voetnoot(13). We vrezen dat het moeilijk zal zijn om precies te achterhalen in welke mate Goethals met zijn tweeluik Lectures-Histoire schatplichtig was aan Haspeslagh. Men zou van laatstgenoemde eerst de eindredactie van zijn in 1824 aangekondigde Biographie ancienne et moderne moeten kunnen terugvinden, of tenminste de prospectus-versie met de nomenclature (A-B), die hij in zijn dagbladadvertentie (L'Oracle, 24 augustus 1824) achterwege had gelaten. Maar zelfs wanneer Goethals als biograaf vrij zelfstandig heeft gestaan mag men het merkwaardig noemen dat hij met geen woord rept over de man van wie hij zoveel voorbereidend werk had geërfd. Hij heeft hem wel enkele summiere aantekeningen gewijd in zijn eigen steekkaartensysteem, dat tussen haakjes gezegd als twee druppels water gelijkt op dat van Haspeslagh zelfGa naar voetnoot(14). Hij vermeldt Brugge als geboorteplaats, het kapelaanschap te Beveren, Roeselare, Staden en Watervliet, en het overlijden te Brussel. Hierbij voegt hij enkel nog de twee titels Onderwys in de gronden des geloofs en De Godloosheyd der achttiende eeuw. Goethals heeft niet al zijn kennissen zo snel vergeten. Aan de Gentse bibliofiel Karel van Hulthem wijdde hij bijvoorbeeld in zijn Lectures (dl. IV) een uitvoerig artikel. Hij sleurde zijn toen recent overleden stadsgenoot op dermate wansmakelijke manier door het slijk, dat het ev. geen ramp was dat Haspeslagh zo vlug uit zijn herinnering verdween. Onder de talloze tekortkomingen die de biograaf van Van Hulthem het vereeuwigen waard achtte, vermelden we bij | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
wijze van voorbeeld dat sa conversation monotone devenait surtout fatigante par un ton de pédantisme; de beroemde bibliotheek van de overledene heet er un monstrueux enfant du hasardGa naar voetnoot(15). In zo'n levensbeschrijving, mocht de vermelding van la pomme de terre, sa nourriture privilégiée niet ontbreken. Jammer dat Haspeslagh met zijn biografisch repertorium geen kans heeft gekregen. j. huyghebaert | |||||||
NaschriftPinchart (zie noot 12) vermeldt onder nr. 533 (blz. 113) een bundel door F.V. Goethals ontvangen brieven, o.a. van Lodewijk Haspeslagh en Felix de Pachtere. Bij nazicht bleek de bundel de brieven van deze twee correspondenten niet meer te bevatten. Goethals liet ook een klein bundeltje handschriften na die verband houden met het Stevenisme (nr. 35), waaronder een brief van pastoor Simons van Gits d.d. 18 februari 1817, ter sprake gebracht door T.A. van Biervliet (Het Stevenisme in Vlaanderen, Leuven, 1966, blz. 212). Hoewel de brief niet aan Haspeslagh gericht was, is hij blijkbaar bij hem terecht gekomen en zo bij Goethals. Dezelfde Simons beschouwde overigens (blijkens weer een andere brief) onze Haspeslagh als auteur van een Stevenistische publicatie in 1817 (T.A. van Biervliet, A.w., blz. 160-161). |
|