Biekorf. Jaargang 81
(1981)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Physiologus-edities in twee Brugse bibliothekenIn een bijdrage over vier marmeren medaillons voor het praalgraf van Bisschop Hendrik Jozef van Susteren (1747), nu in de Sint-Salvatorskerk te Brugge, hebben wij aangestipt dan drie van de behandelde onderwerpen terug te vinden zijn in Physiologus, een bloemlezing over dierensymboliek, wellicht uit de derde eeuw van onze tijdrekeningGa naar voetnoot(1). Over de herkomst en de inspiratiebronnen van Physiologus kan hier bezwaarlijk uitgeweid worden. De algemene opvatting is dat klassieke verhalen over gedragingen van dieren eraan te grondslag liggen, maar dat de auteur of auteurs daarin ook Egyptische elementen hebben verwerkt en uiteraard ook bijbelse. Hoe dan ook hebben wij met betrekking tot de Brugse medaillons gezinspeeld op de populariteit van zulke zinnebeeldige voorstellingen in gezaghebbende kerkelijke kringen, ook reeds in 1740, vermits zij toen werden aangewend bij de gelegenheidsversiering voor het zilveren ambtsjubileum van de bisschop. Een en ander heeft de vraag doen rijzen of men te Brugge in de 18e eeuw de Physiologus kende, en zo ja in welke uitgave. Dat men hem kon kennen, staat vast. Tekstuitgaven in de versie van Epiphanius van Constantia waren reeds anderhalve eeuw in bibliotheken beschikbaar, nl. in edities die resp. in 1587 te Rome en het jaar daarop bij Plantijn te Antwerpen waren verschenenGa naar voetnoot(2). Navraag in de twee bibliotheken die te Brugge als vindplaats het meest in aanmerking kwamen, deze van de Stad en van het Grootseminarie, leverde evenwel ander materiaal op. De Stadsbibliotheek bezit met name het verzameld werk, in twee delen, van Epiphanius van Constantia, in de Parijse uitgave van 1622 door de Franse jezuïet Denis Petais, alias PetaviusGa naar voetnoot(3). Band II bevat ondermeer de tekst van de Phy- | |
[pagina 162]
| |
siologus met daarin zeventien besprekingen van christelijke dierensymboliek, waaronder die van de pelikaan, de ooievaar en de arend, ons bekend uit het grafmonument. De editie is tweetalig, en geeft naast de oorspronkelijke Griekse tekst de Latijnse vertaling door de bewerker. Tussen de Griekse en de Latijnse titel prijkt op het titelblad het eigendomsmerk van de Duinenabdij: Bibliotheca 1642 Dwiensis. In de bibliotheek van het Grootseminarie hebben wij een ander exemplaar van dezelfde uitgave aangetroffenGa naar voetnoot(4), voorzien van het Ex-libris van Bisschop Malou (1809-1864). Het behoorde tot de bibliotheek van het bisschoppelijk paleis, maar daarmee staat natuurlijk niet vast of het tweedelig werk zich reeds daar bevond en tijde van Bisschop van Susteren. Eveneens uit de bibliotheek van het bisdom bewaart het Grootseminarie een andere editie van het oeuvre van Epiphanus, gedrukt te Keulen in 1617, dus vijf jaar vóór die van PetaviusGa naar voetnoot(5). Zij draagt het Ex-libris A.P. Walwein en | |
[pagina 163]
| |
op het titelblad de met de hand geschreven vermelding Collegium Societatis Jesu Ypris. Ook daar stond de Physiologus dus bekend. Nog een vierde uitgave, hier echter niet direct bruikbaar maar daarom niet minder interessant, is de kritische versie van de Syische codex uit het Vatikaan, die de Deense oriëntalist Olav Gerhardus Tychsen in 1795 te Rostock liet verschijnenGa naar voetnoot(6). Het exemplaar draagt andermaal het Ex-libris van Mgr. Malou, anno 1863, en bevindt zich eveneens in het Grootseminarie. Het valt op dat de belangstelling voor Physiologus in onze gewesten duidelijk doorloopt tot in de 19e eeuw. Het materieel bewijs dat de ontwerpers van de jubileumversiering uit 1740 en van het grafmonument uit 1747 één van de hierboven aangehaalde edities hebben geraadpleegd, is daarmee niet geleverd. Maar de betrokken kerkelijke kringen hadden alvast een exemplaar van de Physiologus binnen handbereik. Gedrukte uitgaven als de hierboven geciteerde kunnen de indruk wekken dat daarmee aan de beeldende behandeling van de christelijke dierensymboliek nieuwe impulsen waren gegeven. Daaruit kan de bijgedachte spruiten dat, na eeuwen van onwetendheid, kunstenaars uit de barok en de rococo zich opnieuw aan die oeroude bronnen gingen laven, zij het ditmaal onder nauwlettend toezicht van hun kerkelijke opdrachtgevers en met de vinger op de betrokken bladzijde van Physiologus. Die bewering is te boud en slechts ten dele waar. Het punt is dat dank zij de boekdrukkunst een bron als de Physiologus, overwegend in de versie van Epiphanius, rui- | |
[pagina 164]
| |
mer kon worden verspreid dan vroeger met handschriften mogelijk was geweest. Maar men zou de middeleeuwen groot onrecht aandoen met een sprongsgewijze redenering als hierboven, door te stellen dat op hààr kapitelen, weefsels of miniaturen, de dierensymboliek zomaar lukraak werd gehanteerd, al naargelang de kunstenaar in zijn dagje was. Integendeel bestaan redenen om aan te nemen dat ook die voorstellingen hebben kunnen aanleunen bij een stevig concept en zo men wil bij een waterdichte leidraad. Een verhandeling als De bestiis van de 12e eeuwse Parijse reguliere kanunnik Hugo de St. Victor heeft ongetwijfeld vaart en diepgang helpen geven aan kunstwerken die in zijn tijd en in zijn buurt tot stand kwamenGa naar voetnoot(7). De Tapisserie de Bayeux, die nog ouder is, leert ons met haar verwijzingen naar de fabels van Esopus en met haar fantastische fauna vol oosterse inslag, dat de verklaring van symbolen zoals de heilige Parijse kanunnik ze zag, geenszins het product kan geweest zijn van eenzelvige kamergeleerdheid maar dat zij steunde op een veel breder grondstroom die deze uit de Physiologus ontmoetGa naar voetnoot(8). Kijkend naar de vier medaillons in het museum van Sint-Salvators doen wij er dus goed aan ons de aanbreng van vele eeuwen te herinneren. G. GYSELEN |
|