Ten oorbuere ende prouffyte van dezen quartiere...
Met de uitvoerige publicatie N. MADDENS, De beden in het Graafschap Vlaanderen tijdens de regering van Keizer Karel V, 1515-1550, Heule, UGA, 1978, LX + 459 blzn., legt N. Maddens. van het Kortrijkse Rijksarchief, zowel een institutionele als een sociaal-economische studie voor. Een paar elementen hieruit willen wij graag naar voor brengen.
De Staten-Generaal laten binnen de behandelde periode toe dat de gewestelijke Staten de beden toekennen. Er wordt wel aangenomen dat Vlaanderen, als belangrijkste gewest, in de periode 1536-58, 35% van alle bedegelden opbracht; minder bekend is dat binnen dit Vlaanderen 1517 Brugge 14,4%, Gent 14,1% en Ieper 7% (blz. 15, 17) van deze Vlaamse inbreng waard waren, en samen wellicht nog niet 10% reëel aanbrachten; Brabant zorgde voor 5/6 van de Vlaamse inbreng etc., het geheel onder het devies le solvant ne paye pas pour l'insolvant. - In 1559 vraagt het centraal gezag 480.000 gulden, en krijgt er 290.0000. - Deze centrale belasting (pointinghe) werd daarna omgeslagen, gesmaldeeld, via de Transport van Vlaanderen (de situatie 1408 wordt herzien in 1517, met de nodige protesten), over steden, kasselrijen, parochies en heerlijkheden. Een bijzonder aardig taalkundig document, dat een afzonderlijke uitgave verdient: Het Vlaems Settinghboecxken, 1687, (2e ed., Gent 1694) noemt deze vorm van belasting de uytsendt van boven.
Accijnzen (in stad) en pointinghen (op het platteland; auteur mengt vrijwillig de gehele tijd zettinghen en pointinghen in het woordgebruik, waar hij reeds in Standen en Landen, XLIV, 1968, blz. 37, 40, de noodzaak van het onderscheid aanduidde - zie ook hier, blz. 137) dienden om de beden te betalen D.b. dat de pointinghe een personele belasting was op de pachter, op het bedrijf, terwijl de bezitter van de grond ongemoeid werd gelaten. De adel (en de pastor) was genoodzaakt zelf de hand aan de ploeg te slaan, wilde zij de bede helpen betalen. De accijnzen, opnieuw, troffen eerder de massa dan de immune geestelijkheid en notables nobles et non nobles (veelal wethouders). Penningheffingen op onroerende goederen, op jaarwinst van de handelaar (de tiende penning) werd door de 4 Leden slechts tweemaal toegestaan: in 1543 en 1544.
De binnekosten, prochiekosten ofte domiciliaire lasten: eigen, niet door de kasselrij omgeslagen kosten, d'insetene vande prochie