Lijfkoeke, De Bo en Gezelle
Het woord lijfkoeke, voor wat hier in Vlaanderen algemeen peperkoek, maar in het Algemeen Nederlands ontbijtkoek of honingkoek wordt genoemd, is al enige tijd uit het Kortrijkse taalgoed verdwenen. Ook in het Brugse heb ik het nog nooit gehoord, al heeft het woord er ook bestaan, de bo citeert de 19e-eeuwse editie van Zeghere van Male: Oock plocht men te maecken ende backen tot Brugghe groote menichte van lijfkoucken die men sont westwaert. Het was dan ook een verrassing van K. De Busschere in Biekorf LXXX (1980), 66 te vernemen dat hij het woord laaifkowke in 1975 nog in Wakken gehoord heeft.
Dat de Wakkenaren niet liefkoeke maar leifkowke uitspreken, is normaal. Wakken ligt wel in de provincie West-Vlaanderen, maar spreekt eigenlijk al een Oostvlaams dialect, d.w.z. dat de i, u, ou daar al gediftongeerd worden; in de zuidoostelijke hoek van West-Vlaanderen is de uitspraak kowkens trowf (koekens troef) of in den owk met nen bowk (in den hoek met nen boek) heel bekend. In het Gents Woordenboek neemt Lievevrouw-Coopman het woord lijfkoek alleen met een † op en een citaat uit 1598: Lijfkoecke oft Peperkoecke. Het woord bestond dus in 1950 ook al in het Gents niet meer. Het Wakkense voorbeeld zal wel een van de hele laatste blijken van bestaan zijn van dit oude Nederlandse woord in onze dialecten. In het Duits evenwel is het woord Lebkuchen, vooral in het zuiden en westen, nog zeer gebruikelijk. De woordenboeken omschrijven die koek als Pfefferkuchen en bekend is vooral de Nürnberger Lebkuchen. Het is vanzelfsprekend hetzelfde woord als onze lijfkoek.
Maar De Busschere heeft het verder over Gezelles voorafgaande hypothesen nopens nen leef brood en het Gotische hlaifs. Gedachtenverband?? Uit de vraagtekens menen we te mogen afleiden dat K.d.B. er niet zo veel van gelooft. Daarom willen we Gezelle hier even als etymoloog in bescherming nemen. Trouwens, wat Gezelle in Loquela schreef, waren niet eigen hypothesen, maar etymologieën die in de toenmalige historische en comparatistische taalwetenschap al gemeengoed waren. Gezelle heeft volkomen terecht het woord lijf, in lijfkoek, in verband gebracht met Gotisch hlaifs, Engels loaf ‘brood’, Duits Laib ‘brood’, Engels lord uit hlafweard ‘broodbewaarder’ en lady uit hlae fdige.
Dat Gezelle niet alleen een betere lexikograaf was dan De Bo, en een verdienstelijke bijdrage leverde tot de dialect-