Wanneer wij hem vandaag (op blz. 35) kort de verhoudingen zien analyseren tussen de belastingsbijdragen van de verschillende gewesten, dan komt hij met zijn werk onze actualiteit rakelings nabij.
Niet alleen om de grondtekst, - ook om de inleiding durven wij het boek aanbevelen. De auteurs situeren Verlooys uitval binnen de Franschdolheyd van die periode en wijzen op de verfransingsmechanismen; ze besteden aandacht aan de invloed van overheid en administratie; de rol van academies, leeskabinetten en pensionaten; het hervormde onderwijs van de Oostenrijkers dat vrij vlug enkel in theorie de moedertaal voorop plaatste; ook aan de weetgierigheid van het nieuwe burgertype, dat bij gebrek aan een Nederlandse pers zich zowat uitsluitend tot Franse publicaties moest wenden. Contradictorisch of niet ontstond door het contact met deze buitenlandse ideeën van Aufklärung en pre-romantiek het inzicht van eigenwaarde en noodzakelijke ontvoogding op grond van het eigen wezen.
De Verhandeling wordt ten tweede vanuit de biografische hoek van J.B.C. Verlooy zelf bekeken (1746-1797). Zijn hele leven stond in het teken van de algehele ontvoogding. We komen terecht in de bewogen Oostenrijkse Nederlanden, de revolte onder Jozef II, de discussie tussen Statisten en Vonckisten, onder wie Verlooy op één na de belangrijkste vertegenwoordiger wordt genoemd (blz. 15). Ook aan Verlooys andere publicaties besteedt men aandacht, zo aan zijn Codex Brabanticus, een knap werk over Brabants recht dat, na de Omwenteling van 1789 en de Oostenrijkse restauratie, tussen de nieuwe wetten van de Franse Revolutie verloren zal liggen. Duidelijk beklemtoont men het opstandige karakter van de Verhandeling, die zich zowel tegen de Oostenrijkers als tegen de Staten verzet; de auteurs pogen de conceptie van de idee te dateren, en omschrijven redenen die tot de anonimiteit en de valse plaatsaanduiding kunnen geleid hebben.
Belangrijk lijkt me de analyse van Verlooys nationale gezindheid, die duidelijk meer op het volk, de natie, gericht blijkt te zijn dan op het politiek-territoriale land. Vanzelfsprekend komt hier ook het oude probleem terug: de reden namelijk waarom hij zich in de Franse tijd zo Fransgezind opstelde. De auteurs lijken geneigd aan te nemen dat hij hierin werd meegetroond door de beloften van het nieuwe bewind aan het adres van alle nationaal gezinden, een vergissing dus die ook al in een recenter verband kon vastgesteld worden. Uitmaken of zijn vreemde taalsympathieën nu echter een Verschaeve- of een Rodenbachpatroon vertonen, is niet de taak van zo'n inleiding. Het vraagteken blijft dan ook bestaan.
We zien goed hoe de Verhandeling het verzamelbekken (blz. 23) is geweest van een achttiende-eeuwse heropflakkering van het Vlaamse geestesleven. Na een wijd uitdeinende inventaris van het tot nog toe weinig gevorderde bronnenonderzoek, beschrijven de auteurs ook nog het onthaal van het werk door latere generaties: hier is meteen duidelijk dat Verlooy de vonkslag heeft betekend van de bredere Vlaamse beweging.
Het tekstcommentaar is overvloedig: alle citaten worden gesitueerd, streeknamen en plaatsen worden gelocaliseerd, de historische feiten krijgen verduidelijking; we vinden zelfs een bondige biobibliografische commentaar op de vele namen die hem uit de pen vloeien. De zetfouten van de originele uitgave worden in voetnoot gecorri-