Biekorf. Jaargang 80
(1980)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Wol- en linnennijverheid te Nieuwkerke in de Franse tijdHet is bekend dat de middeleeuwse Vlaamse lakenindustrie, een typisch stedelijke industrie, ook in enkele dorpen werd beoefend. In het Ieperse waren er, meer dan in andere gewesten, kleinere plaatsen, naast de smalle steden Belle, Wervik en Poperinge, van oudsher bekend om hun lokale draperie. Deze dorpen waren o.m. Langemark, Meteren, Nieuwkerke, Kemmel, Dranouter en Wulvergem. Het monumentale werk van H. Pirenne en G. Espinas geeft overvloedige gegevens over de wolverwerkende nijverheid in deze landelijke centraGa naar voetnoot(1). Het zal minder geweten zijn dat in de gemeente Nieuwkerke nog in de Franse Tijd een betrekkelijk belangrijke laken- of wolindustrie bestond, een late, waarschijnlijk laatste uitloper van de vroegere middeleeuwse industrie ter plaatse. In het jaar VI der Franse Republiek werd een algemene enquête bevolen omtrent de toestand der manufacturen en fabrieken per kanton. Het kanton Nieuwkerke omvatte toen de gemeenten Nieuwkerke, Dranouter, Kemmel, Loker, Mesen, Wijtschate en Wulvergem. Op deze circulaire van 17 vendémiaire VI (8 oktober 1797) werd vanuit Nieuwkerke aan de administratie van het Leiedepartement te Brugge geantwoord dat de fabricatie van toilles et linges de table verkeerde en mediocre etat. Ook bestond er nog een fabricatie van etoffes de laine. Het kantonbestuur oordeelde dat deze twee nijverheidstakken weer zouden floreren, indien er verbod zou liggen op de invoer van vreemde (Engelse) stoffen. Uitvoeriger wordt de Nieuwkerkse industrie beschreven in een ander rapport, gedateerd 26 thermidor (13 augustus 1799). De gegevens betreffen het kanton in zijn geheel, maar de wolindustrie wordt uitsluitend gelokaliseerd in de gemeente Nieuwkerke. In de andere middeleeuwse wolcentra uit de omgeving waren blijkbaar geen wolwevers meer te vinden. Buiten de textiel worden eerst enkele kleine bedrijven vermeld: drie leerlooierijen (8 personen), twaalf brouwerijen (20), twee stijfselfabriekjes (4), een hoedenmakerij (3) en | |
[pagina 43]
| |
vijftien koren- en oliewindmolens (45 personen). De vlas- of linnenindustrie was goed georganiseerd. De servetweverij verschafte werk aan circa 20 habitans de campagne. De eigenlijke vlaslinnenweverij hield ongeveer 1/4 der bevolking van het kanton aan het werk, surtout après les ouvrages de la semison et recolte. Het produktiepatroon van de vlasnijverheid was er dus zoals overal in Vlaanderen: het vlas in de zomer zelf kweken en dan 's winters spinnen en weven thuis. De meeste vrouwen van het kanton sponnen garen voor de lijnwaad- en servetwevers. De vlasindustrie was ook verder uitgebouwd in aanverwante bedrijfstakken. Er waren drie imprimeurs de toile (8 personen) en drie lijnwaadblekers (12). Vóór de oorlog was er ook een bloeiende kantwerkindustrie, maar deze bedrijvigheid lag stil wegens la stagnation du commerce. Van de lijnwaad- en de servettenfabricatie wordt ronduit bekend dat ze de bijzonderste industriële bedrijvigheid van het kanton is en zelfs bekendheid verwierf in het buitenland. De servetten zijn van een zodanig goede kwaliteit dat ze niet meer kunnen verbeterd worden, étant porté dans sa plus haute perfection! Enkele inwoners hadden zich speciaal verdienstelijk gemaakt inzake fabricatie en handel in lijnwaad en servetten: Louis en Jacques Beyne, Guillaume Baelde en Jean Leleu. Voor Nieuwkerke alleen wordt verder het geval opgegeven van circa 50 personen qui s'occupent à la fabrication d'etoffes de laine. Gelet op het totale bevolkingsrijfer van Nieuwkerke dat in die jaren rond de 2.600 schommeldeGa naar voetnoot(2), was de wolindustrie te Nieuwkerke in de Franse Tijd nog steeds belangrijk. In de branche van de wolweverij- en handel worden de namen vermeld van Jean-Benoit De Queecker en Corneel Tassaert, de meest verdienstelijke en wellicht ook grootste wolverwerkersGa naar voetnoot(3). Uit 1806 zijn ons opnieuw een paar gegevens bekend over de textielindustrie in Nieuwkerke. Bij een opgave van fabrieken wordt melding gemaakt van drie belangrijke lijnwaaden servettenfabrikanten en één wolproducent. De lijnwaaden servetwevers waren: Trioen-Cornille en Trofaes (Perpetuane éternelle), Alexander De Queecker (idem) en Joseph | |
[pagina 44]
| |
Huvette (servetten). De wolfabrikaat was Jean-Baptiste De Queecker-Trioen die serge vervaardigdeGa naar voetnoot(4). Over de verdere evolutie en de totale teleurgang van de wolfabricatie van Nieuwkerke in de 19de eeuw is ons niets bekend. De linnenfabricatie van servetten hield het nog een tijdje uit. In augustus 1820 werden twee Nieuwkerkse servettenwevers voor hun ingezonden produkten, in de Nijverheidstentoonstelling in Gent, bekroond met een eervolle vermelding in de afdeling van ongedamasseerd servetlijnwaed, met name Philip Deprez en Jan Baptist LauwijckGa naar voetnoot(5). Zij sloegen een goed figuur naast de Kortrijkse en Nederlandse servetwevers. Wij kunnen bijgevolg vermoeden dat de lichte heropleving van de middeleeuwse draperie, die zoals overal elders ingeluid werd onder de regering van Albrecht en Isabella in het begin van de zeventiende eeuw, zich hier kon handhaven tot in de vorige eeuw. In de onmiddellijke nabijheid van Nieuwkerke ligt Armentières (Fr.) dat in die jaren een ontwikkeld wolweverscentrum was. Nieuwkerke sluit daar klaarblijkelijk bij aan. Dranouter en Nieuwkerke waren trouwens tot in 1769 Frankrijk, en werden pas in dit jaar terug afgestaan aan de Oostenrijkse Nederlanden, bij een grenscorrectie met Frankrijk, zodat de ontwikkeling van de Nieuwkerkse draperie tot 1769 een Franse aangelegenheid was. Gelegen op de staatsgrens waar, in de achttiende eeuw bij ons, smokkel van wol veel voorkwam, was Nieuwkerke met zijn Franse wolindustrie van vóór 1769 geroepen om een bijna kunstmatige bloei te beleven van de wolindustrie, eenmaal het onder Oostenrijks bewind ressorteerde. Van 1769 af is het voorbeeld van de (kunstmatige) wolnijverheid uit Menen, eveneens een grensgeval, ook op Nieuwkerke toe te passenGa naar voetnoot(6). De gevestigde, onder de Fransen bewaarde, wolindustrie, zal er na 1769 dekmantel geweest zijn voor een georganiseerde wolsmokkel met Frankrijk, waarmee Nieuwkerke te enge banden had om die in één generatie te breken. Zo is het te verklaren dat in de Franse Tijd in dat éne dorp aan onze grens, een meer dan normaal belangrijke wolindustrie bestond. L. Van Acker |
|