Biekorf. Jaargang 79
(1979)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
De patriottentijd te Roeselare 1789-1792
| |
[pagina 218]
| |
De jongeman heeft zijn patriottenmis in de eerste dagen van juli voorbereid. Hij collecteerde geld, wat vele getuigen zouden bevestigen, onder hen Joanna Theresia Hendrick. ‘quesel’, en hij zette verschillende mensen aan het werk Zo kwamen de timmerlieden Pieter Jan Caytan en zijn rechtzweer Pieter Caytan zondag 10 juli na de middag met helpers in de Sint-Michielskerk een verhoog met katafalk optimmeren. De kaarsen werden geleverd door Pieter Denys, echtgenoot van Carolina de Geest. Die zondagnamiddag informeerde Louis in de kerk bij onderkoster Antoon Nono naar de patriottische leeuwenschildjes, in de tijd der vrije Belgische Republiek door de schilder Jan Veranneman vervaardigd voor de Roeselaarse gilden, en sindsdien bewaard in de sakristie. Hij probeerde de man wijs te maken dat de pastoor toestemming gaf, maar toen de argwanende Nono inlichtingen inwon en terugkeerde met de boodschap dat de pastoor neen zei, heeft Louis hem ‘om zyn refus van de leeuwen uit de Sacristie te geven geinjurieert en verdreegt te mishandelen’, en later zou Nono vertellen ‘dat desen vol spyt en grammoedigheyd hem antwoorde dat hy op de leeuwen van den pastor scheet, dat hy 'er welhaest andere soude gevonden hebben’. De jongeman ging inderdaad dezelfde zondag aankloppen bij ‘den kladtschilder Veranneman’, die hij bereid vond om heel de nacht te werken aan zes nieuwe schildjes, te leveren 's anderendaags te acht uur in de morgen. Dat bezoek bij de schilder werd achteraf bevestigd door een getuige ‘sig casuelick vindende ende een pyp rookende ten huyse van den kladtschilder’. Deze schildjes van ‘carton en pampier’, een franse voet hoog en driekwart breed, werden beschilderd ‘in de forme gelyk den leeuw van Vlaenderen deurgaens word verbeeldt’. De dokumenten spreken ook van ‘nederlandtschen leeuw’ en van ‘swaerte Belgisge Leeuwen’. Louis Simono, eerste klokluider, had opdracht gekregen de zondagavond en de maandagmorgen de klokken te luiden op de manier waarop zulks voor de plechtigste diensten gebruikelijk was. Een getuige zou verklaren ‘dat sy sig hierop ten deele uyt nieuwsgierigheyd, ten deele uyt godvrugtigheyd begeven had tot de kerk’. Antoon de Cae, een 49-jarige wever, deed die zondag in zijn funktie van ‘cnaepe van de Confrerie van het Heylig Sacrament’ op Louis' verzoek de ronde van de stad om de | |
[pagina 219]
| |
mensen uit te nodigen. De 40-jarige Jan Frans Carpentier, schoolmeester en organist zowel aan de Augustijnenkerk als aan de Sint-Michielskerk, was aangesproken om de dienst op te luisteren.
Maandagmorgen 11 juli, net voor de aanvang van de mis, verzocht Louis in de kerk Pieter Jan Chielens, koperslager, wonend bij zijn ouders op de vlakbij gelegen Grote Markt, thuis zijn sabel te halen. Deze weigerde, maar zijn jongere zuster Maria Johanna deed het, en bracht het wapen onder haar schort de kerk binnen. En dan kreeg het kijkstuk vooraan in de kerk zijn afwerking: de katafalk, omhuld door een zwarte, met patriottische opschriften versierde pelder, en geflankeerd door kaarsen waaraan de leeuwenschildjes hingen, droeg de ontblote sabel, dwars over de schede gelegd om er een kruis mee te vormen, en hier bovenop kwam ‘eenen swarten hoed gedecoreerd met panache gecomposeert uyt patriotische coleuren gelyk of 'er gedregen wierden gedeurende d'insurrectie’. Toen pastoor Jan Berthold Glorie dat te zien kreeg, moet deze overtuigde patriot zich bedacht hebben. Hij eiste verwijdering van de symbolen der ‘insurrectie’. Louis liep hem achterna in de sakristie, om hem te bezweren dat hij de volledige verantwoordelijkheid op zich nam, en blijkbaar nam de geestelijke daar vrede mee, want hij droeg de mis op, bijgestaan door kapelaan Frans A. van Maldeghem. In de namiddag, na de dienst, ging Louis Spillebout met een veertigtal gewezen volontairen naar herberg de Kroone op de Grote Markt, bij Manuel de Bruyne. Ze trokken er in een kamer, gesierd met opschriften zoals er aan de katafalk hadden gehangen, en door het venster aan de straatkant staken lindetakken naar buiten.
Tot hier een rekonstruktie op grond van de getuigenverklaringen en de akte van beschuldigingGa naar voetnoot(52). Kerkelijke diensten volgens het geschetste scenario waren gedurende de onafhankelijkheid klassiek geweest. We herinneren aan Ardooie, 12 februari, en citeren uit Reningelst, 26 januari 1790: ‘Mis voor de afgestorvene Insurgenten. In de Kerk was een Catafalque, verçiert met krygs en eerteekenen, omzet met witte flambeeuwen, aen het hoofd van | |
[pagina 220]
| |
welke gehecht was den Vlaemschen Leeuw, boven den wel ken eene schoone Nederlandsche Cocarde’Ga naar voetnoot(53). Er zijn aanwijzingen dat de Roeselaarse patriottenmis werd op touw gezet als reaktie op de kerkdienst voor de overleden keizer Jozef II, enige tijd tevoren in dezelfde Sint-Michielskerk gecelebreerd op initiatief van de zogenoemde Vijgen. We zegden al dat baljuw Karel Leopold Spillebout in zijn rapport van 10 augustus die twee missen in één adem noemde, en in de akte van beschuldiging van 3 oktober zou het aldus klinken: ‘dat desen lyckdienst by affectatie is geschied weynige dagen naer den gonnen voor wylent syne Keyserlicke en Koninglicke Majesteyt Joseph II’Ga naar voetnoot(54). De dienst was zeker ook een reaktie op de gebeurtenis van 7 juli - vier dagen tevoren dus - toen burgemeester Jan Baptist Ghyselen, de schepenen Hennesy, De Neckere, De Geest, Lenoir, Dubois en Roelens en raadspensionaris De Meulenaere in handen van de baljuw de eed van trouw aan keizer Leopold II hadden afgelegd. Deze gezagdragers waren bijna allen patriottisch gezind, enkelen zelfs erg overtuigden, zoals de gewezen volontairenleiders De Neckere en Roelens, en we vermoeden dat ze de lijkdienst hebben bijgewoond met een troostend gevoel van triomf over het noodlot dat hen die eed had opgedrongen. Dat de meesten van hen tijdens die mis in de kerk aanwezig waren, is iets waaraan men niet moet twijfelen. Uit de bronnen is ons niets bekend dat kan laten veronderstellen dat de datum 11 juli met opzet was gekozen als verjaardag van de Guldensporenslag, en als zodanig geladen met strijd- en vrijheidssymboliek. (Men leest soms dat geen enkel revolutionair lied of pamflet der omwenteling op 1302 enige toespeling maakt, maar dan isoleert men uit die liederen wel de ‘Ode aen de Vryheyd’ van de Wakkense rederijker P.J. de Borchgrave)Ga naar voetnoot(55). | |
[pagina 221]
| |
VII
| |
[pagina 222]
| |
daer dat de vygen aen het menschdom voedzel geven,
en waer door d'eerste staet meest voed' zyn geestlyk leven,
want vygen met den wyn in matigheyd getoetst
zyn als een godenspyz voor's menschen nutting zoetst,
de vygen, afgeheeld, door die nature kroonen,
de waerheyd, 't zoet en stand van smenschens doen vertoonen.
Dan wyl de vyge heeft een wonder waerde en kragt,
zegt, broeders, waerom dat de vyge word misagt,
en voor de tweede vraeg, zegt, of wilt vredig syngen,
waerom men vygen noemd alle de keyserlyngen.
Schryft voorts tot een besluyt, wat dat in 't nederland
in onze 't zaemleving, de schoonste kroonen spand.
Na dit uitnodigingsgedicht, waarin het betrekkelijk voornaamwoord die nu eens op de aangesprokenen, dan weer op de verderfelijke vijanden blijkt te slaan, volgt deze tekst (beroep betekent er: uit- nodiging): De gewezen Volontairen lieten niet begaan. Voor dezelfde dag en hetzelfde uur uur planden zij een bijeenkomst in de vlakbij gelegen herberg den Hazelt, bij Pieter Lambert Bethune. Er wordt nergens bevestigd dat deze vergadering, met een bolderswedstrijd op de agenda, het nodige volk moest samenbrengen om de literaire Vijgenbijeenkomst uiteen te kloppen, maar baljuw Spillebout heeft die mogelijkheid voorzien, waarschijnlijk zeer terecht. | |
[pagina 223]
| |
De gewezen Volontairen stuurden op hun beurt uitnodi gingen rond en één exemplaar werd onderschept: een verhaal op zichzelf, dat begint bij Jan Baptist Spillebout, 21 jaar, zoon van de pasgenoemde baljuw. Deze jongeman was zaterdag 6 augustus te Poelkapelle in de woning van Jan Baptist Soenen, baljuw aldaar en ontvanger van 't keizers bos van Houthulst, als bediende aan het werk; rond 6 uur in de namiddag stopte voor het huis de koets waarmee burgemeester Ghyselen, voorschepen Hennesy en schepen De Neckere uit Roeselare naar Ieper reisden om er twee dagen later in naam van de stad de eed af te leggen op de inauguratieplechtigheid van keizer Leopold; de stadsmessagier, Antoon David, was in hun gezelschap, en hij was het die de brief afgaf aan Jan Baptist Spillebout. Deze las: ‘Rousselaere den 6 ougst 1791. Mynheeren, Het gewezen Corps Volontairen van Rousselaere overtuyght wesende dat alle diergelycke Corpora nogh bezielt syn met eene waere eendrachtigheyd ende wenschende soo veele mogelyck de onderlinge genegentheyd eens te renouvelleren is besloten op den 15 augst aenstaende wesende den feestdagh van Maria Hemelvaert byeen te komen, om gewonnen te worden in de bollebaene ter herberge den Haezelt bewoont by Sieur Bethune binnen t'selve Rousselaere hunne ordinaire vergaederplaetse en daer toe te begroeten alle de voorseyde corpora, in hope van met hunne presentie te sullen vereert worden, niet uyt eenigen intrest maer om blyck te geven van de nog heerschende achting want:
't Neerlants bloed altyd vol moed
in eensgesintheyd opgevoed
sal eeuwig verfoeyen 't fygen broed.
De prysen bestaen in een tinne soupe comme ende grooten schotel, midtsgaeders sal nog aen de wydst commende gejont worden twee extra ossetongen met brood ende boter dies noodigh synde. Men stelt vast dat deze volontairenbijeenkomst precies zoals de patriottische mis van de maand voordien een initiatief van keizersgezinden imiteerde. Jan Baptist Spillebout trok met de brief naar zijn vader, de baljuw. Deze riep het stadsbestuur bijeen en om een botsing tussen de twee partijen te voorkomen werden beide | |
[pagina 224]
| |
vergaderingen verboden. Tijdens het verhoor zou Jan Baptist Spillebout het door hem gelezen exemplaar thuiswijzen als van de hand van Vandersteene, klerk bij raadspensionaris Maximiliaan Boudewijn de MeulenaereGa naar voetnoot(58). Hij kende diens handschrift doordat zij beiden nog gewerkt hadden op het kantoor van notaris Antoon Ignaas Dubois, schepen. Onze aandacht gaat nu naar het plichtbewuste optreden van de baljuw. Hij heeft erg wijs gehandeld, maar men verlieze niet uit het oog dat de verbodsmaatregel meer de hem vijandige keizerlijken dan de patriotten trof, omdat het gevaar voor ordeverstoring pas was ontstaan uit het tegeninitiatief van deze laatsten. Belangrijk is natuurlijk, dat de baljuw op het tijdstip van zijn maatregel reeds wist dat de autoriteiten zwaar tilden aan de patriottische mis van 11 juli. Dat wist hij zeker even vroeg als pastoor Glorie, die tussen 3 en 5 augustus uit Roeselare is vertrokken naar Brugge om er door het Officie van het bisdom ondervraagd en opgesloten te worden. Waarschijnlijk rond diezelfde 3e augustus was baljuw Spillebout overigens zelf belast met een onderzoek in verband met die mis, in opdracht van de Oostenrijkse overheid. Hieraan voldeed hij op 10 augustus met twee rapporten: een verslag van de kerkelijke ondervraging van de pastoor, en een overzicht van de politieke incidenten die te Roeselare sinds de onderdrukking van de revolutie waren voorgevallen. Zijn maatregel is volkomen begrijpelijk: in het besef dat hij in zijn taak was tekort geschoten door de mis op zijn zachtst uitgedrukt te dulden, was een stoer optreden tegen de twee politieke bijeenkomsten voor hem een gedroomde kans om zich te rehabiliteren. Vervolgt Jozef Huyghebaert |
|