Biekorf. Jaargang 78
(1978)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |||||||||||
Het schoolschrijfboek van David de Muelenaere uit Koolskamp
| |||||||||||
De opstellerDe opsteller en oorspronkelijke eigenaar van het schrijfboek was David Gregorius de Mûelenaere, geboren te Koolskamp in 1755 in een groot gezin van welgestelde landbouwers. Zijn vader Gregorius de Mûelenaere was landbouwer en werd later molenaar op de plaatsemolen in Koolskamp. Hij was burgemeester en ontvanger van de dis van Koolskamp en in de Franse Tijd ontvanger van Ardooie († 1813). De zoon waarover wij het hebben, David de Mûelenaere, was dus 12 jaar oud toen hij dit schrijfboek begon. Hij zou later chirurgijn of practizijn worden in Koolskamp. Hij huwde met Marie-Joanne Boutens van Moorslede, maar had geen kinderen. In de Franse Tijd was hij een tijdlang agent municipal en maire van Koolskamp. Hij stierf in Koolskamp in 1806Ga naar voetnoot(1). Zijn witmarmeren grafsteen stak tot in 1918 in de buitenmuur van de kerk van Koolskamp. Het schrijfboek van David de Mûelenaere werd hier en daar gedateerd en loopt van 25 april tot 11 november 1767. Vroegere data die onder sommige oefeningen staan, zoals onder kwitanties of facturen, zijn blijkbaar fictieve data. Men kan moeilijk geloven dat de opsteller veel vroeger dan 1767 zulke lessen schreef. Omdat enkele brieven en schriftoefeningen gedateerd zijn vanuit Pittem, mogen wij aannemen dat David de Mûelenaere schoolging te Pittem en dat het schrijfboek dus afkomstig is uit de school van meester Joannes Retsin, schoolmeester en koster van Pittem van 1764 tot zijn dood in 1798Ga naar voetnoot(2). | |||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||
Aangezien een oom van David de Mûelenaere in Pittem woonde, mag zelfs worden verondersteld dat de scholier bij zijn familie inwoonde om er in Pittem school te lopenGa naar voetnoot(3). | |||||||||||
De inhoudHet schrijfboek meet 19 × 15.5 cm., heeft een gekleurde kaft en vertoont uitwendig grote gelijkenis met een schoolschrijfboek uit de jaren 1820 waarover wij vroeger schrevenGa naar voetnoot(4). Van de 64 bladzijden zijn er 54 kriskras door mekaar gevuld met gebeden, modellen van akten, brieven, huurcontracten, kwitanties, verzen ter ere van heiligen, en allerlei formulieren die in het later leven nuttig konden zijn. De laatste bladzijden geven het rekenonderwijs. De droge materie van akten, brieven en modellen is opgefrist met denkbeeldige familienamen en namen van steden en gemeenten uit de buurt van Pittem. Enkele facturen zijn zelfs zo echt, dat zij de weergave schijnen te zijn van werkelijke prestaties, die de meester dan in zijn school behandelde als een uit het leven gegrepen model. Deze brieven, kwitanties, prijsofferten, huurcontracten, enz. bieden weinig origineels. Bij nader toezien stelt men vast dat het over afschriften in het net gaat, aangezien hier en daar een andere hand (die van de meester?) een verbetering aanbracht. Het verkeerde woord wordt dan telkenmale in juiste vorm herhaald door de scholier onderaan de les. Hoe het onderwijs georganiseerd was in de school van meester Retsin valt nauwelijks af te leiden uit het voorhanden zijnde schrijfboek. De gedateerde stukken staan om te beginnen niet in juiste chronologische volgorde. Aangezien alle bladzijden volgeschreven zijn, zou men gaan denken dat er een ander oefenschrift bestond waarin de stukken eerst werden opgesteld, en dat pas achteraf het netschrijfboek werd ingevuld. Dit inschrijven gebeurde steeds zodanig dat de bladspiegel geheel werd volgeschreven. Zo is het mogelijk dat bvb. kortere stukjes een beetje chronologisch vooruit werden | |||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||
geschoven om een reepje overblijvend wit op een voorgaande bladzijde op te vullen. Alleen het rekenonderwijs staat geheel in chronologische orde, naar gelang de stijging der moeilijkheden die werden behandeld. Hier vinden wij theorie en geen oefeningen, tenzij als uitgebreide voorbeelden. Dit stuk is dus zeker een netschrift, met uitsluitend voorbeelden uit de praktijk als illustratie van de theorie. | |||||||||||
Pittemse schoolfolkloreIn een paar gevallen wordt melding gemaakt van de schoolfeesten: Sint-Gregorius, het feest van de schoolkinderen, en Sint-Thomas of ‘sluiterkensdag’.
Bij Sint-GregoriusGa naar voetnoot(5) kan men lezen: Patroon van de schoolkinderen. Alsoo wy woensdagh toecomende syn vierende den feestdag vanden heyligen gregorius, onsen patroon, op welcken dagh in dese kercke sal gecelebreert worden eene solemnele gesonghen misse, recommanderende de devotie aen alle de schoolkinderen, van tegenwoordig te syn in de geseyde misse en aldaer neirstelijck en godtvruchtelijck te lesen in boecken, om door de voorspraecke van den heylighen gregorius gratie te vercrijgen om wel te leeren niet alleenelyck in de schole maer besonderlyck in de christelycke leeringe ende goede manieren, enz. Bij Sint-ThomasGa naar voetnoot(6) staan het volgende, waaruit af te leiden is dat ook dit feest werd gevierd: Pitthem desen 29e april 1767 Soms speelden de kinderen op het kerkpleinGa naar voetnoot(7). Navolgende passus zinspeelt daarop: Aengesien dat sommighe Jongelingen dewelcke vol ledigheyt waeren, de wetten der schole niet en hebben onderhouden met te spelen op de plaetse, daerom sullen dusdanige Jongelinghen moeten gestraft worden soo lange tot dat sy geen eynde en sullen gemaeckt hebben van 't selve te laeten. | |||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||
Goede manieren, moraal en godsdienstige opvoedingHet is moeilijk om uit een schoolschrijfboek vol nuchtere oefeningen en rekenstukjes iets te vernemen over het godsdienstonderwijs of de lessen in goede manieren uit de school. Toch staan tussen de leesstukjes ook een paar brieven die tonen dat het godsdienstonderwijs en de kerkelijke feestdagen zeer belangrijk waren. Met Nieuwjaar, Pasen, Kerstdag, Sinksen en alle hoogdagen of feestdagen, zijn er modellen van brieven, soms meer dan één, om aan familieleden en vrienden een hoogdag te wensen. Er staan ook een paar vastenbrieven in, zoals deze: Beminde vrienden, In de tekst staan ook hier en daar enkele godvruchtige verzen. Bovenaan de eerste bladzijde staan gebeden tot Jezus, Maria en Jozef. Dit voor Jezus luidt als volgt:
Jont Jesus dat ick wel magh leeren en wel leven
en wilt my naer de doodt den schoonen hemel geven,
sterckt my door uwen geest opdat ick in mag gaen
u rechte weghen, ende sonde mag versmaen,
sterckt my goeden godt in deughden
en schenckt my u hoogste vreugden.
Dit vers heeft enige gelijkenis met een vers dat te vinden is in een (stuk van een) schoolschrijfboek uit omstreeks 1750, bewaard op het Rijksarchief te BruggeGa naar voetnoot(8). Deze en nog andere teksten in die aard schijnen genomen te zijn uit het veel verspreide godsdienstige leesboek ‘Het dobbel Kabinet der | |||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||
christelycke Wysheid’ (Gent, J. Begyn, zonder jaar, vele herdrukken). Waarschijnlijk werd dit boek dus ook gebruikt in de school van Pittem bij meester Retsin. Van andere boeken of spoor van methodes is niets te achterhalen. | |||||||||||
Het rekenonderwijsNa de taaloefeningen komt de wiskunde aan de beurt en wel in deze volgorde:
Daarop volgt een uitgebreide wandeltocht door de onmogelijk ingewikkelde stelsels van munten, gewichten en allerlei maten uit een systeem dat een ware doolhof moet zijn geweest voor een twaalfjarige knaap. Een vraagstuk zoals: ‘100 patacons hoeveel ponden gr. maecken die’, is nog geen regel lang om te formuleren, maar is heel wat moeilijker om op te lossen! Het schrijfboek eindigt met een paar vraagstukken of berekeningen, die geheel afgestemd waren op de praktische situatie waarin de scholier laten kon terechtkomen. ‘Hoeveel tigels moet men hebben om te leggen eenen vloer van 18 voet lang en 17 breedt, te weten tigels van ses duym viercant’. Dit rekengedeelte van het schoolschrijfboek van David de Mûelenaere stemt goed overeen met een rekenboek uit Zwevezele uit 1760, waarin ook de hoofdbewerkingen als ‘spe- | |||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||
tie’ worden aangeduid en achteraan gelijkaardige praktische rekenoefeningen voorkomenGa naar voetnoot(9). | |||||||||||
Het onderwijs in die tijdVergelijken wij nu het schoolschrijfboek van 1767 uit Pittem met dit van Werken uit 1822-24, dan zien wij vooreerst enkele treffende punten van gelijkenis, maar ook enkele opmerkelijke verschillen. Gelijk of evenwaardig zijn o.m. het formaatGa naar voetnoot(10) en de uitwendige verschijning van beide schrijfboeken; de uitgebreide keuze van allerlei modellen die hun diensten moesten bewijzen voor het later leven; de indeling der leerstof, namelijk vooraan taalkundige oefeningen, achteraan wiskunde, met in beide gevallen grote aandacht aan het overzetten van het ene naar het andere niet tiendelige stelsel van munten, maten en gewichten. Het verschil ligt hierin, dat het schoolschrijfboek van 1767 ook enkele godsdienstige en moralizerende stukjes bevat. Het schrijfboek van 1822-24 bevat daarenboven vertalingen in het Frans van alle taalkundige oefeningen. In 1767 werd blijkbaar in de hogere klassen van het dorpsonderwijs maar weinig aan Frans gedacht. De grote aandacht voor de Franse taal begon in onze lagere scholen met de Franse Revolutie. Ook zijn de rekenoefeningen uit het schoolschrijfboek van 1822-24 meer uitgebreid en moeilijker, meer theoretisch en dus minder uit het leven gegrepen. | |||||||||||
BesluitOver het algemeen wordt beweerd dat het lager onderwijs in de 18de en zelfs nog in de eerste helft van de 19de eeuw bij ons op een uiterst laag peil stond. Er zijn inderdaad gevallen bekend van niet gediplomeerde, onbekwame meesters, en van gemeenten waar zelfs geen lager onderwijs bestond. In die tijden waren ook zeer veel analfabeten. Zeker stond het aanvankelijk, het beginnend lager onderricht, dat op het platteland in handen zat van schoolvrouwen en onbevoegden, niet zeer hoog. | |||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||
Niettemin komt het ons voor dat in vele plaatsen toch een onderlicht werd verstrekt dat voldeed aan de noden van de tijd en efficiënt was. De beide schoolschriftjes bewijzen dat aan twaalf- en dertienjarige kinderen hier en daar lessen werden gegeven die nuttig waren voor het later leven en dat er reeds een zekere algemene verspreide didactiek voor rekenonderwijs bestond. Het beeld dat wij ons voorstelden van deze schooltjes uit de twee schoolschrijfboeken van 1767 en 1822-24 is zeker beter dan het traditionele beeld van het lager onderwijs uit die tijd. L. Van Acker |
|