Mengelmaren
Het peil in de spellewerkschool
Gent 1774
De weesmeisjes in de ‘wezenschole’ te Gent leerden dagelijks één uur lezen en schrijven. Dit lesuur was, tussen een en twee uur na de noen, ingeschakeld in het handwerk.
Het reglement van 1774 bepaalt dat ‘de kinderen voortaen moeten werken Valencyne kanten’. Naar de leeftijd worden de meisjes onderscheiden in ‘kinderen uyt de kleyne, de groote en middelbare sorte’.
De werktijd, het ‘pyl’, wordt vastgesteld voor ieder soort: de kleine werken vijf uren op het kantkussen, de ‘middelbare’ zeven en de grote negen uren.
De meisjes werken samen in één lokaal, de werkschole. De verwarming wordt door het reglement beschreven als volgt:
‘Ten tyde van de koude wintersche dagen zullen de kinderen hebben eenen vierpot met bresen en eenen turf opgevolt, dan zullen zy verobligeert zyn t'elken zy hunne potten moeten opsteken, hun handen te wasschen in eenen aeker met water, die tot dien eynde in ofte ontrent de [werk]schole zal gestelt worden’. Dit om de reinheid van het kantkussen te verzekeren.
De meisjes stonden daguit dagin onder het toezicht van de moerkens (ondermeesteressen). Alleen de zaterdag was een halve werkdag, de vrije namiddag werd besteed aan het huyswerk (schoonmaak). Het reglement is overigens uitvoerig over schoonmaak van het huis en over de persoonlijke hygiëne, het ‘wasschen, kuysschen en kammen’.
Viermaal in het jaar kregen de kinderen een traktatie van wittebrood in de vorm van mastellen.
Eénmaal in de maand, op de eerste zondag, deden de meisjes ‘scholegewyse en op orde’ een wandeling buiten een van de stadspoorten of op de vesten.
Wekelijks ontving ieder kind een speelgeld van twee oordjens (d.i. ongeveer vijf frank in onze aktuele munt).
Het vernieuwd reglement van 1774 verbood elke ‘kastyding met slagen, op wat pretext het zoude mogen wesen’. En ook de volgende innovatie moet dan welkom geweest zijn: ‘De kinderen zullen vaertaen eten al sittende ende tot dies sullen in den refter gemaekt worden de noodige banken’. (P. Claeys in Messager SH. t. 61, p. 353-358).
Wat onveranderd bleef van het pyl (de werktijd), in De Bo (wvl.) en Lievevrouw-Coopman opgenomen, en nog steeds levend te horen, in de Leiestreek vooral, in de zegswijze: ‘'k hè m'n peil (uitspr. pil) voor vandage’.
C.B.