Kaarsrente ten Heiligen Bloede
Brugge 1368
De 18 augustus 1368 sloten broeder Raes de Zaemen, meester van het St. Juliaansgodshuis te Brugge samen met de gasthuisvoogden van dit Brugse passantenhuis, Pieter Vanden Hille en Jan van Bassevelde, een overeenkomst met de Brugse poorter Jan van Molembeke. Daardoor beloofde de gasthuisdirectie aan de schenker Jan van Molembeke een rentebedrag van zestien ponden en een som van vier pond vijftien schellingen groten tornois aan te wenden tot bepaalde godsdienstige en caritatieve opdrachten.
Aldus moesten de vier Brugse bedelorden jaarlijks een bedrag krijgen van vijf schellingen groten tornois ‘... omme te distribuerne ten wine bouf vander sacristi van elkere ordine vorseid diemen useren sal omme misse mede te doen...’
Verder had het godshuis van St. Juliaans recht op de jaarlijkse intrest van de vier reeds genoemde ponden en vijftien schellingen groten tornois om daarmede ieder jaar op Witte donderdag ‘... te deelne den aermen diemen daer herberghen sal achte ende twintich stoops meids [gekruide honingdrankl van twaelf miten den stoop ende tsestich nieubacken crakelingen van vier miten tstic...’, alsook om daarmee het jaar door iedere nacht een lamp brandend te houden in het godshuis.
Een interessante bepaling betreft de kapel van het H. Bloed. Daar moesten de broeders van St. Juliaans iedere vrijdag - zij waren van stadswege vroeger reeds gemachtigd op iedere vrijdag de caritate te innen ‘ten steeghere’ van de H. Bloedkapel - een stallicht van drie vierendelen was ontsteken. Daar de beschrijving van deze vrijdagse offerkaars belangrijk is voor de eredienst tot het H. Bloed in de 14e eeuw laten wij hier de volledige tekst van dit punt der overeenkomst (naar het origineel in K.O.O., fonds St. Juliaans, charter nr. 110) volgen:
‘Vord so hebben wy belooft ende beloven inder manieren vorseid dat de meester vanden godshuse die nu es ende die hiernaer wesen sal, sal delivereren in de kerke van sinte baselis ene stallichte van drien vierendelen ponds weghende, met enen groenen hende beneden drie dunnen hooch, omme die te doene barnen inde vorseide kerke voor thelege bloed alle de vrindaghe vanden jare vander tyd datmen de messe inden coor beghinnen sal daermen thelege bloed mede ute draecht toten der tyd dat ment weder zal besteiden. Ende al diere ghelike de vichtiene daghen vanden ommeganghe ende dit doende ende userende inden manieren vorscreven eewelike tallen daghen ghedeurende’.
En tot slot dit vraagje: kan een lezer uitleg verstrekken over dit speciaal soort kaarsen met groen uiteinde?
Jozef Geldhof