Biekorf. Jaargang 75
(1974)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3-4]Merinosschapen in het LeiedepartementBij het kweken van schapen heeft te allen tijde de wol een zeer voorname rol gespeeld. Het is dan ook normaal dat er steeds pogingen werden ondernomen om de productie van de wol op te drijven of de kwaliteit ervan te verbeteren. Nochtans waren er ook streken waar de opbrengst van vlees, melk, kaas of mest primeerde. De vlaamse boer besefte vroeger zeer goed de waardevolle bijdrage van de schapenmest in zijn bedrijf. De verbetering van onze schapenrassen door kruising met merinosschapen uit Spanje mag aangezien worden als de grootste onderneming tot veredeling van de wol. Over deze onderneming zijn wij vrij nauwkeurig ingelicht, omdat het hier uitsluitend een overheidsinitiatief betrof, in tegenstelling soms tot andere kruisingen of rasverbasteringen, waarnaar wij slechts het gissen hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het merinosschaapHet merinosschaap dat in kudden leeft in Spanje, vooral in het gebergte van Leon, is een klein, mager schaapje, met een lange met wol begroeide staart, dat lange, zuivere en zachte, haast zijdeachtige wol voortbrengt. De grote Spaanse kudden zijn heel het jaar op tocht in openlucht. Oorspronkelijk zou het merinosschaap afkomstig zijn uit Noord-Afrika (Barbarije?). De kwaliteit van de Spaanse wol was reeds in de Middeleeuwen bekend en zelfs de Engelsen, die de grote wolleveranciers waren van Vlaanderen, poogden door kruisingen met andere rassen, waaronder merinos, hun wol kwalitatief te verbeteren. Men neemt aan dat het geprezen Engelse schaap in feite een kruising was van het inlandse met Spaanse merinos. Nog ten tijde van Hendrik VIII en Elisabeth werden op grote schaal Spaanse schapen in Engeland ingevoerd en in Engeland werd van overheidswege veel aanmoediging en steun verleend tot verbetering van het Engelse schaap. In Spanje werd het ras verder vernieuwd en ververst door invoer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van kudden uit Afrika. Dit ras is het dan dat in de 18de eeuw door heel Europa zal worden verspreid en weldra de Europese wolproductie grondig zal beïnvloeden en veranderenGa naar voetnoot(1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verspreiding in EuropaIn Frankrijk verschijnen de eerste merinos in het park bij het beroemde kasteel van Chambord aan de Loire in 1757. Het is niet bekend of exemplaren van deze kweek ons land bereikten. De geïsoleerde poging van Chambord wordt kort daarop doelmatiger herhaald. Onder de stuwing van Lodewijk XVI en gesteund door de publikaties van Louis Daubenton († 1799), een medewerker van Buffon, gebeuren eerst proefnemingen te Montbard (dep. Côte d'Or), en in 1786 wordt in het koninklijk domein nabij het kasteel van Rambouillet in de omgeving van Parijs, de bergerie modèle ingericht. De eigenlijke stichter was M. Trudaine, ‘intendant du commerce’, die de principes van Daubenton aankleefde. Men slaagt erin 334 schapen en 42 merinosschapen rechtstreeks uit Spanje in te voeren en te Rambouillet verder op te kweken en voort te telen. Afstammelingen van deze merinos of kruisingen ervan, de zogeheten demi-mérinos, worden doorheen heel Frankrijk in de kudden verspreidGa naar voetnoot(2). De Franse wol vaarde er zeer goed bij en sterkte de mannen van Rambouillet in hun streven naar een nog meer veredelde schapenteelt. In Rambouillet werd een école de bergers gesticht en talrijke publikaties over wol, schapen en schapenteelt, zagen het lichtGa naar voetnoot(3). Waarschijnlijk onder invloed van deze Franse publikaties begon ook de Keizerlijke Academie te Brussel belangstelling te betonen voor een verbetering van het schapenras bij ons. De Revolutionairen en Napoleon I zijn resoluut de ingeslagen weg blijven volgen. In 1811 vestigde Napoleon te Rambouillet het Franse depot van de merinos geïmporteerd uit Spanje. In Frankrijk bleven de resultaten niet uit. Circa 1815 werd de zogeheten ‘spaanse’ wol reeds voor een groot deel voortgebracht door de schapen van Frankrijk en Duitsland. Frankrijk produceerde in 1810 niet minder dan één derde van de merinoswol en trok een ander derde uit Duitsland. In feite had Frankrijk zich toen al bevrijd van het Spaanse monopolium en de blokkade tegen Engeland of de oorlogen tegen Spanje konden geen probleem meer scheppen inzake bevoorrading van kwaliteitswol. De tijd van Napoleon betekende onherroepelijk het einde van de primauteit van de Spaanse wol. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franse en Duitse wol bevoorraadde in 1803-14 zelfs in grote mate de markt van Verviers. In Duitsland, vooral in Saksen, waar van overouds een zeer actieve schapenteelt werd bedreven, was een identieke evolutie aan de gang. In 1802 was Saksen reeds onafhankelijk van buitenlandse wolleveranciers door zijn kudden met verbeterd merinosras. De eerste merinos waren in Saksen gearriveerd in 1765. Ook naar andere landen gingen merinos. Naar Oostenrijk in 1775, naar Pruisen in 1786, naar de Krim in 1809, naar Kaap de Goede Hoop in 1782, naar de Verenigde Staten in 1808. De merinosschapen doorbraken overal het Spaanse of Engelse wolmonopolium en liggen in de vorige eeuw aan de basis van de wolindustrie op het vastelandGa naar voetnoot(4). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Oostenrijkse TijdBij ons zijn er geen rechtstreekse aanduidingen van merinos vóór de Franse Tijd. In 1724 vermeldde pastoor Victor Albert vander Meersch van Merkem terloops in een rekeningboek ‘troupschaepen die men naemt suydersche ofte lancksteerten’Ga naar voetnoot(5). Zuiderse en dan nog speciaal langstaartige schapen kan wijzen naar merinos, zeker naar schapen van vreemde en zuiderse oorsprong. Het is immers bekend dat onze schapenrassen, het Vlaamse, en ook het Friese en het Texelse, dus de noordse rassen, kortstaartigen waren en merinosschapen langstaarten. Het is dus toch niet onmogelijk dat reeds in 1724 bij ons merinos of andere kruisingen van spaanse oorsprong bestonden. In 1720 waren er trouwens reeds merinosschapen ingevoerd in ZwedenGa naar voetnoot(6). Later, toen de eerste merinos in 1775 in Oostenrijk waren verschenen, dacht Jozef II er ernstig aan ook merinos in onze gewesten in te voeren. In 1785 liet de keizer 250 à 300 ‘schaepen als rammen’ van de beste soort uit Spanje opkopen en ze naar de Zuidelijke Nederlanden brengen. Ze werden via de haven van Livorno in Italië verscheept en zo ons land ingevoerd. De bedoeling bestond om ze over de verschillende provinciën in het Rijk te verdelen om te laten voorttelen en aldus de wol te verbeteren. Onze inlandse schapen waren immers niet in de eerste plaats beste wolschapen. Men rekende erop dat onze kooplieden en wollewevers dan verder, door dit voorbeeld aangetrokken, zulke schapen uit Spanje zouden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laten overkomen. ‘Mogelyk, ja ongetwyfeld zouden onze laekens welhaest die van Engeland overtreffen’Ga naar voetnoot(7). Over het resultaat van deze invoer is ons niets bekend. Waarschijnlijk is het hierop dat P. Lindemans zinspeelt wanneer hij beweert dat op het einde der 18de eeuw ‘door enkele heren op hun landgoed pogingen werden gedaan om het inlands ras met merinos schapen te kruisen. Al die pogingen bleven echter zonder invloed’Ga naar voetnoot(8). Zeer waarschijnlijk kwamen van deze eerste import geen schapen in West-Vlaanderen terecht. Pas in de Franse Tijd duiken de eerste merinos in het Leiedepartement op. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste pogingenJean Baptiste de Laveleye uit Zonnebeke richtte zich in het jaar XII (1804) tot de heren Grandmaison en Dumont te Epluches nabij Pontoise, in de omgeving van Parijs, die een kudde merinos bezaten. Hij kocht er begin messidor XII een ram (bélier) en een moederschaap (brebis). Deze twee schapen stamden in rechte lijn af van de eerste kudde van 1786 uit Spanje naar Rambouillet. De Laveleye kocht ze tegen 303 frs. per kop. Met de transport kostten ze 350 frs. het stuk, wat een zeer hoge prijs wasGa naar voetnoot(9). Er werden dan verder merinosrammen en -schapen ingevoerd. Op een hoeve te Sint-Kruis, waarover A.F. Vander Fosse in 1808 een rapport voordroeg in de Société départementale d'Agriculture te Brugge, werd in 1807 een Spaanse ram van 18 maand oud en een zwanger schaap (brebis) gebracht. De ram werd gekocht aan een zekere Florin uit Brussel, het schaap kwam rechtstreeks van Rambouillet. De ram werd uitgezet bij 12 inlandse schapen van twee, drie en vier jaar oud. Een jongen van 17 jaar moest ze oppassen. De bedoeling was betere wol te krijgen. De voortgebrachte kruisingen gaven inderdaad wol van een fijnere kwaliteit dan de inlandseGa naar voetnoot(10). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schapen die er toen waren, telde men amper 460 merinos en halve merinos. De verdeling is leerrijkGa naar voetnoot(11):
Vooreerst stellen wij vast dat de merinos te Sint-Kruis al verdwenen zijn. Deze gemeente telde in 1811 uitsluitend 343 inlandse schapen. Voor Beernem worden geen merinos opgegeven. Nochtans is het bekend dat baron FranÇois de Serret-van Outryve d'Ydewalle, lid der Société d'Agriculture te Brugge, enkele merinosschapen heeft gehad op zijn goed te BeernemGa naar voetnoot(12). Misschien was het experiment in 1811 reeds afgelopen, ofwel valt het te dateren na 1811. In 1833 schreef een westvlaming onder de initialen M.D. een bijdrage over het Vlaamse schaap. Onder de leden der Société d'Agriculture komt alleen M(onsieur) D(e Serret?) voor het auteurschap in aanmerking. Terloops vermeldt hij een experiment met merinosschapen. ‘Séduit par les brillants succès obtenus en France’ liet hij een merinosram en zes schapen lopen in een kudde Vlaamse schapen. De teeltwijze van Morel-de Vindé, aangevuld met het handboek van Tessier werden stipt opgevolgd. ‘Les résultats que j'ai obtenus au bout de cinq années, couvraient à peine la dépense’Ga naar voetnoot(13). De opgave van 1811 vermeldt uitdrukkelijk dat de merinos in kudden van 25 à 30 schapen ineens ingevoerd werden door leden van de Société départementale d'Agriculture de la Lys. Deze société, gesticht in 1806, telde meest leden onder de ambtenaren en edellieden van het Brugse. Er waren 33 stichtende leden. Vander Fosse (Sint-Kruis) en de Serret (Beernem), die we reeds aanhaalden, waren leden van de Société d'Agriculture. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De 16 schapen die in 1811 te Loppem liepen, waren wel. licht eigendom van Thomas de Schietere de Lophem (1769-1824), nog een lid van de Société, die te Loppem het Hof ter Loo uitbaatte. In 1808 was hij maire van Loppem. Hij hield zich ook onledig met heideontginning en vestigde bij ter Loo een distillerie om meer mest op dit land te kunnen voeren. Schapen zijn goede mestproducenten. Zijn merinos zullen een experiment zijn geweest in zijn landbouwondernemingGa naar voetnoot(14). Ook te Assebroek en te Sint-Andries, gelegen tegen Brugge, zullen het leden der Société d'Agriculture zijn die merinosschapen kweekten. Hun namen staan nochtans niet opgegeven. Voor Sint-Andries mag verondersteld worden dat deze schapen liepen in het domein van de heren van Outryve d'Ydewalle († 1827) en de l'Espée († 1823), twee schoonbroers, die kort voordien de grote heide ‘Beysbrouck’ als nationaal goed, gewezen eigendom van de Sint-Andriesabdij, hadden gekocht en stelselmatig ontgonnen en uitbaatten. De l'Espée was lid van de Société d'AgricultureGa naar voetnoot(15). In de onmiddellijke ongeving van Moere bij Gistel, waar enkele merinos liepen, woonden twee leden van de Brugse Société: Wieland te Westkerke en Ricour te Ichtegem. Het is dus mogelijk dat zij er voor iets tussenzaten. Te Moen en in het nabije Vichte liepen 230 merinos of halfbloeden. Wij kunnen niet opgeven wie daar deze merinos had gebracht. In dit gewest ten zuiden van Kortrijk woonden geen leden der Société. Daar Moen alleen 40 métisses telde, mag verondersteld worden, dat ze misschien wel afkomstig waren van de grote kudde van Vichte. Daar de kudde van Vichte uitsluitend bestond uit Sorianes, en bijna alle andere merinos in ons departement tot het Leonese ras behoorden, is het zeer waarschijnlijk dat de kudde te Vichte er kwam buiten de actie van de Brugse Société. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kudde van ZonnebekeTe Zonnebeke was het schapenpaar van 1804 verruimd tot een grote kudde van 80 merinos en 20 demi-mérinos. Hier kende deze kweek ongetwijfeld een zeker succes. De reden moet blijkbaar worden gezocht in het feit dat de wol van deze schapen kon worden afgezet in de wolfabriek van Laloy te Beselare. Te Beselare bestond de wolfabriek van de gebroeders Laloy; ze was gelegen langs ‘la chaussée de Becelaere à Comines et Quenoy où se trouvent les moulins à fouler’. In de Franse Tijd was dit één der weinige (en misschien welde grootste) wolfabrieken in ons departement. In het jaar III gaf Charles Laloy op dat hij vóór de Franse inval met 60 volwassenen en 50 kinders werkte. In het jaar III slechts met 24 mannen, 12 vrouwen en 34 kinderen. Hij kon 13.000 pond wol verwerken tot ‘calamande’ en ‘camelot de faille’. In het jaar III nog amper de twee derden van voorheenGa naar voetnoot(16). In het jaar VI deelt een opgave der fabrieken per kanton, meer bijzonderheden mee over de fabriek van Laloy. Hij stelde toen rond de 200 families aan het werk te Torhout, Menen en Beselare en hij fabriceerde ‘calmande, camelot, sirtaine, flanelle, catmouch à l'imitation des coatings anglais’. Er bestond engelse concurrentie voor zijn producten. Hij had nog geen mechanische spinmolens in gebruik zoals er reeds aan het werk waren in Frankrijk en Engeland. Daar de Engelsen in het jaar VI niet meer konden importeren, was zijn zaak florissanter dan ooit. Hij verbruikte nu jaarlijks 25.000 pond inlandse wol. Naar hijzelf wist op te geven was hij de enige belangrijke wolconsumment in het Leiedepartement. Hij concludeert betekenisvol dat hij sterk zou gediend zijn met wol van betere kwaliteit. Dit was trouwens het enige probleem dat hij aan de overheid rapporteerde, namelijk de inferieure kwaliteit van de inlandse wolGa naar voetnoot(17). Charles Laloy was geboren te Dulzemonde en was dus franssprekend. Hij vestigde zijn bedrijf in Beselare in 1751. Zijn zoon Charles volgde hem op in de zaak. Er waren nog andere zonen. De weduwe van deze Charles stierf te Bese- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lare in 1833 en was afkomstig van Menen, wat waarschijnlijk de tewerkstelling van gezinnen uit Menen verklaart. De wollefabriek van Laloy bestond nog in 1836 en werd nog enige tijd daarna voortgezet door de familie LiagreGa naar voetnoot(18). In de Franse Republiek kocht Charles Laloy van Beselare zwart goed op van de abdij van ZonnebekeGa naar voetnoot(19). In dezelfde verkoping trad ook Jean Baptiste De Laveleye opGa naar voetnoot(20). Deze De Laveleye was een geboren Parisien, die ook een tijdlang in Kortrijk woonde. In het Ieperse was hij een beruchte opkoper van nationale goederen, o.m. te GeluweGa naar voetnoot(21). Hij werd maire van Zonnebeke (1804) en bedreef de abdijhoeve van de voormalige augustijnerabdij nabij de kerk van ZonnebekeGa naar voetnoot(22). Het is zeer goed mogelijk dat De Laveleye zijn merinoswol afzette in de fabriek van Laloy, gelegen in het nabije Beselare. Hij zal Laloy goed hebben gekend, beiden waren van Franse origine, beiden kochten samen zwart goed op en Beselare was gelegen in het kanton Zonnebeke, waarvan De Laveleye maire was. Van zijn kant zocht Laloy, reeds van in het jaar VI, naar betere wol, iets wat hij in deze streek maar te Zonnebeke kon vinden. Er mag eveneens verondersteld worden dat te Zonnebeke na de Franse Tijd nog een tijdje merinosschapen werden gekweekt. Daarover is echter niets geweten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De resultaten buiten West-VlaanderenWat was nu het resultaat van deze overheidsingreep? In West-Vlaanderen was in 1811, na jaren merinoskweek, nauwelijks 1% merinosschapen of kruisingen voorhanden. Dit is buitengewoon weinig. Het is dan ook zo goed als zeker dat de merinos weinig blijvende invloed hebben uitgeoefend op ons schapenras. In aangrenzende streken was dit nochtons anders. Daar was vooreerst Zeeland, waar het Zeeuwse drijfschaap halfweg de 19de eeuw in zijn originele verschijning bijna niet meer werd aangetroffen. Er | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren talrijke kruisingen met vreemd bloed gebeurd, zodanig dat de meeste Zeeuwse schapen, vroeger alleen behorend tot de kortstaarten, nu meestal langere en zelfs met wol begroeide staarten droegen. ‘Volgens gedane opsporingen, is deze verlenging en begroeiing van den staart met langere wol-haren, de uitwerking eener kruising, welke het Zeeuwsch-Vlaamsche schaap heeft ondergaan met een vreemd, uit Frankrijk afkomstig, ras, dat reeds vroeger in België is ingevoerd geworden, met het oogmerk, om de wol-soorten aldaar te verbeteren. Het heeft mij niet mogen gebeuren met volkomen zekerheid te vernemen, tot welk ras dit ingevoerd Schaap hebbe behoord. Waarschijnlijk komt het mij evenwel voor, dat hetzelve van Spaanschen oorsprong zal zijn geweest. In Oost-Vlaanderen namelijk, is men, reeds in 1808, begonnen de wol te verbeteren door een Spaanschen Ram met fijne Brababntsche schapen te doen koppelen, waardoor een gemengd ras werd voortgebragt, niet te klein voor de slagters, en eene wol bezittende, fijner en langer dan de inlandsche schapen’Ga naar voetnoot(23). In Oost-Vlaanderen liepen in 1828 nog merinos te Bassevelde op de hoeve van een zekere Salmon. Deze merinos waren daar reeds vóór 1816. In 1828 werden ze echter als een uitzonderlijk iets aangezien en hun eigenaar bekloeg er zich over dat ze te duur om inkopen waren en uiteindelijk nauwelijks hun supplementaire kosten opbrachten. Ook werd gaandeweg vastgesteld dat merinos, die in Spanje in een droog en warm klimaat leven, niet te best aarden in een vochtige en koudere omgeving als bij ons en dat ze dus vlug ziek worden. Bij Salmon is het ongebreidelde optimisme uit de eerste jaren voorbij en is een nuchter landbouwer aan het woord, die na een langere ervaring het pro en vooral het contra kon afwegenGa naar voetnoot(24). Uit zijn verklaring leiden we niettemin af dat zeker in de Franse Tijd in Oost-Vlaanderen merinosschapen werden gekweekt, maar zonder groot succes. In 1827 rapporteerde professor Kops in zijn Etat de l'Agriculture dans le Royaume des Pays-Bas dat er een kudde van 300 merinos in de provincie Antwerpen voorkwam. ‘Quant aux autres provinces, à l'exception de celle de Liège, il n'y est fait nulle mention de mérinos’Ga naar voetnoot(25). Nochtans waren er streken in ons land waar de spaanse schapen, zoals in zovele andere landen, een merkelijke verbetering en een blijvende invloed op de schapenkudden uitoefenden. Zo was het toch in het departement van de Nedermaas (Limburg), waar in 1800 de eerste merinosschapen werden ingevoerd. In 1809 telde men reeds merinos van de derde generatie en waren alles samen meer dan 3.000 zuivere merinos en talrijke halfbloeden in Limburg. ‘De verbetering van het schapenras was ongetwijfeld één van de belang- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijkste successen die de landbouw in het departement van de Nedermaas in de periode 1795-1815 behaalde’Ga naar voetnoot(26). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En in West-Vlaanderen?In West-Vlaanderen was de invloed dus zeker gering. Bij ons stond men traditioneel weigerig tegenover het ingrijpen van de Overheid in de raszuiverheid van het vee. Voor een vreemdeling was dit totaal onbegrijpelijk. Zo zal prefect de Viry in het jaar XII schrijven dat het vorig centraal bestuur alles in het werk had gesteld om de landbouwers te bewegen merinos uit Frankrijk aan te schaffen. Echter te vergeefs. Dit was totaal onverstaanbaar in een land waar men op gebied van landbouw zo vooruitstrevend is. Volgens de Viry lag de reden in de afwezigheid van een kudde van de Regering in de provinciën. Nu waren de schapen te ver van de boeren verwijderd. Een regeringskudde van verbeterde schapen zou, steeds volgens de Viry, de weg vrijmaken om hier een ontwikkelde wolindustrie te doen bloeienGa naar voetnoot(27). Deze tekst, hoe goed hij ook was bedoeld, toont duidelijk aan dat de Viry de wantrouwige westvlaming niet goed kende. Andere staatsinterventies die er wel kwamen, o.m. inzake een keizerlijke haras, zouden eveneens mislukkenGa naar voetnoot(28). Bij ons in West-Vlaanderen bestond daarenboven een eigen inheems schapenras, het zogenaamde Vlaamse of Flandrine ras, dat goede voldoening gaf. Men voelde geen nood aan verbetering. Wij hopen weldra dit schapenras uitvoerig te behandelen. Maar vooral was in onze streek de gemene weide, die de ideale schapenweide is, bijna totaal verdwenen. Juist rond 1800 werden de laatste grote woeste velden geschuurd of in bos aangelegd. Onze intensieve landbouwculturen lieten geen plaats meer over aan een bedrijf als de schapenteelt, die bij voorkeur beoefend wordt op grote braakgronden en heide. De graskanten der wegen, de laatste resten van de gemene weiden van weleer, waren een te mager restant om nog veel kudden leefruimte te gunnen in de landbouw van toen. Dat is de ware reden van de geringe aandacht welke onze landbouwers aan de merinos schonken. Het is zelfs de grote | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reden geworden van de verdere aftakeling in de 19de eeuw van onze eigen schapenteelt, waarin eveneens het flandrineras werd meegesleept. Ook moeten wij zeggen dat er bij ons bijna geen wolnijverheid meer bestond, zodat de nood aan betere wol hier minder werd aangevoeld dan elders. In West-Vlaanderen was de merinoskweek dus eigenlijk mislukt. Zeker niet door het onbegrip of de kortzichtigheid van onze landbouwers of agronomen, zoals de Viry meende, maar eenvoudig omdat onze landbouw er reeds zo ver ontwikkeld was, dat de schapenteelt er op zijn geheel geen plaats meer kon vinden. En enkele merinoskudden zouden dit niet meer verhelpen. Het bleef dus bij een experiment, waarvan de goede mogelijkheden wel werden ingezien, echter met zeer beperkte gevolgen. Toch is het interessant genoeg om, als vergelijking tegen de achtergrond van de toestanden uit omliggende streken, even naar voor te worden gebracht. L. Van Acker |
|