Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
Zeekantigh VlaenderenDe latijnse benaming ‘Zeevlamingen’ van Galbert van Brugge, de Flandrenses marini (1127), Flandrenses maritimi (1128) waarmede de Brugse annalist ten tijde van Karel de Goede de inwoners van het Land van Brugge (het Vrije) aanduidt, is nooit in het middelnederlands doorgedrongen. Ook niet in een alternatieve vorm zoals de ‘Kustvlamingen’ uit onze Romantiek van de vorige eeuw. Dat kon ook niet. Ndl. kust is immers, zoals bekend, een leenwoord uit ofr. coste (rib, zijde, kant, uit lat. costa). De term zeecost(e) verschijnt eerst ca. 1470 in de kanselarijtaal van het Brugse Vrije. De term seecant is een eeuw ouder dan seecuste en zal eerst in het einde van de 16e eeuw door de nieuwe opkomer custe, seecuste verdrongen worden. Mnl. cant, eveneens uit het oudfrans ontleend, zal zich als ndl. term in velerlei toepassingen handhaven en ontwikkelen, alleen zijn maritieme betekenis gaat in de schrijftaal verloren aan het neologisme coste, custe (dat zelf tot de maritieme betekenis zal beperkt blijven)Ga naar voetnoot(101). Uit de volgende teksten blijkt hoe levend en verspreid de term zeecant is geweest gedurende meer dan een eeuw. | |
De zeecant van VlaenderenBenaming van de zeekust van Kadzand tot Grevelinge. De archiefteksten laten we voorafgaan door een paar voorbeelden uit de Vlaamse Kroniek van de 15e eeuw.
Filips van den Elzas ‘reet al den zeecant van Normendien’ en er was een grote overstroming ‘aen den zeecant van Vlaenderen (zodat) die dycken an die zeecant innebraken’. Na zijn dood, bij de driedeling van het graafschap, krijgt Machtild van Vlaanderen geheel Waals-Vlaanderen ‘met vele andere steden daer ontrent gheleghen, als Cassele, Watene, Berghen, Borburch ende alle den zeecant tot Nyeuport’. (Exc. Cronike f. 34). | |
[pagina 332]
| |
Uit de Handelingen (notulen) van de Leden en Staten van Vlaanderen 1400-1404, volgende citaten. | |
[pagina 333]
| |
beveelt de magistraat van het Proossche ‘dat men ter zeecant al omme goede bewaernesse doen zoude’Ga naar voetnoot(107). | |
Vlaenderen aen den kant van de zeeDe Vlaamse kasselrijen werden, na de annexatie van 1668, door de Franse administratie ingericht als een intendance of département afhangend van de Franse kroon. Reeds in 1668 verschijnt de benaming: Intendance des Flandres du costé de la mer, naast de synoniemen: Département de Dunkerque en Intendance de la Flandre MaritimeGa naar voetnoot(112). Ook na de traktaten van 1713 - waarbij het geannexeerde gebied werd teruggebracht tot ongeveer de huidige arrondissementen Duinkerke en Hazebroek - ontmoeten we die benaming ‘Flandres du costé de la mer’, en wel in het Registre van Magistraet van de stad St.-WinoksbergenGa naar voetnoot(113) waarin we het volgende lezen: ‘14 juli 1708. Mr. Charles Steven Maignand rudder, mar- | |
[pagina 334]
| |
quis van Bernières, Intendant in Vlaenderen aen den kant van de zee, is geworden Intendant van Ryssel’. ‘21 maert 1739. Heer ende Meester Pieter de Hau, raed ende greffier van weezen, subdelegué generael van 't departement van Vlaenderen an den cant van de zee’. | |
Het zeekantig Vlaenderen1. Het Zeekantig Vlaenderen onder de Franse kroon.De benaming ‘Vlaenderen aen den kant van de zee’ vertoont een bondiger variant in de term Zeekantig Vlaenderen, die ca. 1750 opkomt. Het aangehaalde Registre van Magistraet van St. Winoksbergen noteert in oktober 1765 de benoeming van ‘de prince de Robecque, Lieutenant Generael des armées du Roij’ en tegelijk ‘Commandant van Dunkerque ende van Geheel het zeekantig Vlaenderen, in plaetse van M'her den chevalier de Mazieres, ende heeft sijne residentie tot Duijnkercke genomen’. Nota. Het Flandre Maritime van de Franse administratie, dat door de lokale kanselarijen in de bovenstaande nederlandse versies werd overgenomen, werd niet geintegreerd in de nationale ekonomie van het koninkrijk: de tolbarrière van Colbert werd voor die wingewesten niet opgeheven, ze bleven op ekonomisch gebied ‘provinces réputées étrangères’, d.i. een stuk buitenland. Met het buitenland mochten ze vrij handel drijven, met Frankrijk echter hadden ze bij in- en uitvoer tolrechten te betalen zoals hun stamgenoten in Oostenrijks Vlaanderen. Duinkerke als vrijhaven was aan landzijde door een tolbarrière van Frankrijk afgeslotenGa naar voetnoot(114). Voor de smokkelhandel via Veurne-ambacht en de kasselrij Ieper bood die toestand mogelijkheden die voor de Oostenrijkse douane een bestendige verontrusting waren. | |
2. Het Zeekantig Vlaenderen in de Oostenrijkse tijd.Benaming door de Oostenrijkse kanselarij te Brussel ca. 1750 in omloop gebracht als equivalent van Veurne-Ambacht. Tussen de hoofdcolleges ‘van het West-Vlaenderen en van het Zeekantig Vlaenderen’ waren betwistingen ontstaan inzake de armenzorg. Een reglement van 6 juni 1750 bepaalt dat de nieuwe regeling moet worden uitgevoerd door | |
[pagina 335]
| |
‘de Directeurs van de departementen van West-Vlaende ren en van het Zee-kantig Vlaenderen’. Deze nieuwe term blijft beperkt tot de officiële stukken uit de periode 1750-1770. Op 18 april 1761 wordt een ‘concordaet oft conventie gemaekt tusschen het zeekantigh Vlaenderen (en het Brugse Vrije) nopende het onderhoudt van den aermen’. De magistraat van Veurne zendt een kopie van deze conventie naar de magistraat van Brugge met Zeekantigh Vlaenderen als bestuursterm voor Veurne-Ambacht. De stadspensionaris van Diksmuide was zeker niet ingenomen met zeekantigh. Op 25 aug. 1750 formuleerde hij de toetreding tot het reglement van de armenzorg als volgt: ‘de Hooft-Collegien ende Magistraeten van West- ende Zee-kustig Vlaenderen’. Van deze term hebben we geen navolgers ontmoetGa naar voetnoot(115). | |
Zee-VlaenderenDe Franse Jacobijnen die, gedurende de eerste bezetting (1792-93), een strikte eerbied betoonden voor de volkstaal, stonden op hun beurt voor de vertaling van dat weerbarstig Flandre Maritime. Commissaris Sibuet tekent op 13 februari 1793 een tweetalige proclamatie (affiche-formaat, gedrukt te Brugge) als volgt: ‘Le commissaire civil de France dans la Belgique pour la Flandre Maritime. Sibuet. Den borgerlyken Commissaris van Vrankryk in het Nederland voor de vlaemsche zeekusten. Sibuet’. Enkele weken later (6 maart), bij de verkiezing van de representanten in de O.L. Vrouwekerk, is zijn titel: ‘Georges Sibuet, commissaire-national du pouvoir exécutif de la République Française pour la Flandre Maritime. Georges Sibuet, commissaris-national van de uytwerkende Magt der Fransche Republicque voor het Zee-Vlaenderen’Ga naar voetnoot(117). Sibuets ambtsgenoot, commissaris Gadolle, zocht op zijn manier naar een soepeler term voor een voorgesteld ‘Vlan- | |
[pagina 336]
| |
deren aen de Zeekust’. In een redevoering, gehouden te Oostende in februari 1793, richt hij zich ‘aen het Belgisch Volk van 't Littorale Vlaenderen’Ga naar voetnoot(118). Deze Jacobijnse vondsten hadden een kort bestaan. De naam Vlaanderen zou weldra als provincienaam worden weggeveegd door de nieuwe departementsnamen Noord en Leie. | |
Zeeuwsch VlaanderenSedert 1815 de naam van het vaste land van Zeeland, dat vóór 1795 Staats-Vlaanderen genoemd werd. Zie boven s.v. Staets-Vlaendre en Noordelijk-Vlaanderen (Biekorf 1971, 242 en 253). | |
Zuyd-VlaenderenI. De oudste onderscheiding Noord-Zuid komt voor in het ‘Cyferbouck / Inhoudende vele nieuwe / fraye / ende gherievighe Practijcken van Arithmetica... Vergadert ende ghemaect by Adriaen Vander Gucht, in-gheboren Poorter der stede van Brugghe, ende schoolmeester aldaer. Gheprent te Brugghe, by my Pieter De Clerck, Int Jaer ons Heeren, 1569’. In dit zeldzame boekje doet de Brugse schoolmeester opmerken dat de voet als lengtemaat in het ‘Noorde Vlaemsch’ elf duimen gold, in het ‘Zude Vlaemsch’ enkel tien duimen. Onder Noorde Vlaemsch of Noord-Vlaanderen stelt hij. Gent, Brugge, Damme, Sluis, Oostende, Aardenburg, Oostburg, Hulst, Axel, Deinze, Ieper, Roeselare, Oudenaarde, Kortrijk, Dowaai, Rijsel, Bethune, Armentiers, Ariën (Aire), Steeghers (Estaires), Mereghem (Merville). Onder Zude Vlaemsch of Zuid-Vlaanderen met tiendelige voet staan: Nieuwpoort, Diksmuide, Broekburg, Grevelinge, Duinkerke, Sint-Winoksbergen, Veurne, Poperinge, Sint-OmaarsGa naar voetnoot(119).
II. Het Curieus Thresor van maten en gewichten, gedrukt te Brugge in 1704 bij Judocus van Pee, overziet de lengtematen met vermelding van de bijzondere waarde voor Noord- en Zuyd-Vlaenderen. Deze opgave luidt: | |
[pagina 337]
| |
‘In Noord-Vlaenderen. Een ghemet is 3. lijnen. Een lijne is 100. roeden. Een roede is 14. voeten. Eenen voet is 11. duymen’. Dit zijn de landmaten eigen aan Brugge, het Brugse Vrije en Veurne-Ambacht: de gebieden door de (anonieme) auteur beschouwd als ‘Noord-Vlaenderen’. ‘In Zuyd-Vlaenderen. Een bunder is 4. daghwanden. Eenen daghwand is 100. roeden. Eene roede is 20. voeten, oft 18. Eenen voet is 10. duymen. Deze landmaten zijn in gebruik in de kasselrij Oudenaarde en in het graafschap Aalst: gebieden die, volgens de auteur, ‘Zuid-Vlaenderen’ uitmaken. - Zie boven onder Noord-Vlaenderen.
III. In de grote bladen van de kartografie van het graafschap Vlaanderen (Atlas van Blaeu, 1650-1700) omvat het ‘zuidelijke’ blad ‘Flandriae Comitatus pars australis’ de Waalse kasselrijen. Het blad ‘pars occidentalis’ brengt de dietse kasselrijen van het Westland in kaart. In de 19e eeuw (die buiten ons bestek valt) zullen geleerden als Dr. Kruse (‘Südflandern mit Lille’, 1854) en Prof. Blok (Geschiedenis van het Nederlandsche Volk II, 1884) uit de kaartenatlas van Blaeu de (latijnse) benaming Zuid-Vlaanderen bovenhalen met de betekenis Waals-Vlaanderen (de drie kasselrijen van de Gallo-Flandria, zelfs met inbegrip van het Henegouwse Valenciennes). De bron van het 19e eeuwse ‘Zuid-Vlaanderen’ bij sommige buitenlandse geleerden is de Flandria Australis uit de Atlas van Blaeu. | |
VlaenderlantOnder het trefwoord ‘Het Land van Vlaendren’ (Biekorf 1971, 238-239) wordt verzonden naar het verder te behandelen Vlaenderlant, dat als samenstelling in het gelid komt staan met Nederland, Gelderland, Friesland en veel andere -landen. Reeds in de 14e eeuw komt Vlaenderlant voor bij Maerlant, Velthem en Boendale. Een dankbaar woord voor de berijming, dat door onze rederijkers in de 16e eeuw (en later) graag wordt gehanteerd. En dat dan ook, in onze lange reeks, een komfortabele plaats verdient, als aanhangsel, in een volgend nummer.
A. Viaene |
|