Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
[Nummer 11-12]De herleving van de kant en het kantwerkstersliedIn mei 1973 vielen twee belangrijke kanttententoonstellingen te noteren. Te Brugge organiseerde het Provinciaal Comité voor Kunstambachten en Industriële Vormgeving van 8 april tot 7 mei een tentoonstelling in het Huidevettershuis onder de titel ‘De kant herleeft’. Zowel oude als nieuwe kant was daar te zien, terwijl ook aandacht geschonken werd aan combinaties met andere technieken. In de zalen van een bankinstelling in het vlascentrum Kortrijk kon men de tentoonstelling ‘Vier eeuwen kant’ bezichtigen van 8 mei tot 28 mei 1973. Ook hier kreeg men een overzicht te zien vanaf de 17e eeuw tot het hedendaagse kantwerk. Belangrijke stukken waren herkomstig uit het Nationaal Vlasmuseum (verzameling Kirsstein) en het Stedelijk Museum (verzameling de Béthune). Het Nationaal Vlasmuseum te Kortrijk herbergt sinds enige jaren een belangrijke sectie ‘Kant en Vlaslinnen’’. Reeds in 1955 werd te Brugge de eigentijdse kantproduktie in de kijker geplaatst ter gelegenheid van de Internationale Kanttentoonstelling in het Gouvernementspaleis.
Deze belangstelling duurt nog steeds onverminderd voort, hetgeen blijkt uit de aanwezigheid van een drietal kantscholen te Brugge. Het Kantcentrum van de Zusters Apostolinnen in de Balstraat, waar een toonzaal aanwezig is en demonstraties worden gegeven, verheugt zich op een ieder jaar stijgend aantal bezoekers. Enige tijd geleden werden hier zelfs een viertal meisjes als beroepskantwerksters in dienst genomen tegen loonvoorwaarden die algemeen gelden voor de werknemers in de textielnijverheid. Om die reden is het Kantcentrum thans voor het publiek toegankelijk van 9-12 u. en van | |
[pagina 322]
| |
16-18 u., tijdens de werktijden van de kantwerksters. Daar naast blijven de demonstraties plaatsvinden op zaterdag van 14-16 u. Gesloten op zon- en feestdagen. De openingsuren konden hierdoor enigszins aansluiten bij die van het Stedelijk Museum voor Volkskunde dat zich recht tegenover dit Kantcentrum bevindt. In toonzaal zes van dit museum (zie Biekorf, 1973, p. 65-72) wordt eveneens aandacht geschonken aan de Brugse kant maar niet door het exposeren van kantwerk zelf hetgeen reeds gebeurt in het Kantcentrum maar vooral in de Kantzalen van het GruuthusemuseumGa naar voetnoot(1). Het Museum voor Volkskunde legt het accent op de toestellen en materialen die nodig zijn om het eindprodukt te verkrijgen: de verschillende soorten klosjes, patronen, een overzicht van de volkse benamingen van de kantsoorten, speciale strijkijzers, plisseertoestellen, ordinalen, e.d. Tevens bestaat de gelegenheid om aandacht te schenken aan de folkloristische aspekten zo bijv. de spellewerkliedjes. Op deze wijze vullen beide collecties elkaar aan zonder in doublures te vervallen. Een reden temeer voor de kantliefhebbers en de andere museumbezoekers om het museum én het Kantcentrum met een bezoek te vereren. Daarnaast bestaat te Brugge nog een Werkgroep Modern Kantwerk bij de Zusters Maricolen en een kantschool in het Sint-Godelieve-Instituut. In West-Vlaanderen wordt verder nog kantonderwijs gegeven te Ieper, Ingelmunster, Tielt en Poperinge. Over de geschiedenis van de Brugse kant, vooral met betrekking tot het volksleven, verschenen daarenboven enige waardevolle studies zoals die van J. RotsaertGa naar voetnoot(2) en het Spellewerknummer van 't Beertje, Volkskundige Almanak van 1969.
Het is overigens niet alleen in West-Vlaanderen dat geijverd wordt voor de handhaving en herleving van dit oude kunstambacht. In Gent bestaat een zeer actieve Kantwerkstersclub Sint-Katelijne die reeds vijf jaar ijvert voor de heropleving van het kantwerk. | |
[pagina 323]
| |
Eén van de Gentse lesgeefsters exposeerde trouwens op de Brugse kanttentoonstelling. Maar ook in Ravels (Antwerpen) en St. Truiden (Limburg) bestaan er kantscholen. Toch moet gezegd dat in Gent bijzondere inspanningen worden geleverd. Van 13 okt. tot 30 nov. 1973 organiseerde de Kantwerkstersclub Sint-Katelijne van de Kon. Bond van Oostvlaamse Volkskundigen in het museum voor volkskunde te Gent een tentoonstelling onder de titel: ‘Kantwerksters en kantwerk herleven!’. Tevens verscheen een interessant boekwerkje over ‘De Gentse kant’ van M. van Broeckhove. (Gent, 1973, 36 blz.).
Met deze herleving van de kant gaat echter ook een heropbloei van het kantwerksterslied gepaard. Te Gent worden in het derde jaar (eerste jaar Cluny-kant) volgende liederen aangeleerd: ‘Speldenwerksterslied’ van C. de Visschere en E. Hullebroeck. ‘Scherrewerkje’ uit oude Ieperse en Poperingse kantwerkstersliederen. ‘Vóór het kantkussen’ van René de Clercq en Jaak Opsomer. ‘Wij hebben ons kussentje’ en St. Annadag’Ga naar voetnoot(3). Tevens willen we nog even verwijzen naar de recente bijdragen van M. Steels over ‘De Kantwerkscholen in Oostvlaanderen en te Gent in de 19e eeuw’Ga naar voetnoot(4) omdat hierin ook belangrijk cijfermateriaal voorkomt voor West-Vlaanderen en dit goeddeels op basis van rapporten die niet geciteerd worden in de (overigens voortreffelijke) analytische bibliografie van Marie-José VerbekeGa naar voetnoot(5).
Tot slot wijzen we nog op de in sept. 1973 gehouden tentoonstelling ‘Creatieve handenarbeid en hobbies van de Derde Leeftijd’ die plaats vond in het Provinciaal Hof te Brugge op initiatief van het Provinciaal Verbond van de Derde Leeftijd. Hier kon men kantwerk zien en demonstraties meemaken van ouderen dit terwijl in dezelfde periode jeugdige Brugse kantwerksters op rondreis waren in Luxemburg en Nederland waar zij op uitnodiging van een inter- | |
[pagina 324]
| |
nationale hotelonderneming demonstraties gaven in het kantklossen.
De niet-machinale kantvervaardiging, vele eeuwen een belangrijke tak van de kunstnijverheid en huisvlijt, blijkt dus nog springlevend te zijn en dit niet alleen in schoolopleidingsverband maar ook bij particulieren. Bij de moderne artistieke vormgeving zijn natuurlijk wel de volkskundige aspekten naar de achtergrond verdrongen. Dit is overigens een gezonde evolutie; artistieke vernieuwing en folkloristische herleving gaan hier moeilijk samen. Daarom zijn er musea om te bewaren wat eens was, hoewel men ook de hedendaagse artistieke produkten niet uit het oog mag verliezen. Bij een recente enquête over het kunstambacht in België werden 66 vragenlijsten verstuurd aan beoefenaars van de bedrijfstak ‘Kant, parels, poppen’Ga naar voetnoot(6). Wij dienen dus wel degelijk een onderscheid te maken tussen de herleving van het traditionele kantwerk (bijv. het ‘Valencyns’, het ‘toveressewerk’, enz.) beoefend in schoolverband of als vrijetijdsbesteding (maar toch bestemd voor de verkoop) en anderzijds de produkten uit de sector van de kunstambachten, expositiestukken, die eveneens kooplustigen proberen aan te trekken. Belangrijk is hier ook dat zou voorzien worden in een bestendige mogelijkheid tot kunstopleiding. Het Kantcentrum (Balstraat, Brugge) richt met het oog hierop een monitricecursus in (op woensdag- of zaterdagmiddag), een cursus die loopt over twee jaar en waar naast het algemeen kantonderricht (techniek) ook aandacht geschonken wordt aan didactiek, tekenen en kunstgeschiedenis. De opleiding van kantleraressen is een eerste vereiste wil men de huidige opbloei niet zien teloor gaan.
W.P. Dezutter |
|