Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
De bedevaart naar Saint-Claude (Jura)
| |
[pagina 222]
| |
la Comté zonder meer - met hoofdstad Besançon en hogeschoolstad Dôle. Saint-Claude was de ‘heilige stad’ van dit graafschap. De kerk van de ‘Francs-Comtois’ te Rome was toegewijd aan ‘Saint-Claude des Bourguignons’Ga naar voetnoot(5). De (nu schijnbaar zonderlinge) alliantie van de ver uiteenliggende graafschappen Vlaanderen en Bourgondië was ontstaan op heel normale (dynastische) wijze in de persoon van graaf Lodewijk van Male, die het Vrijgraafschap had geërfd van zijn moeder om het bij zijn dood te laten overgaan aan zijn enige dochter Margareta, laatste erfdochter van Vlaanderen. Margareta's echtgenoot Filips, hertog van Bourgondië, mocht aldus in 1384 zonder slag of stoot het graafschap Bourgondië met zijn hertogdom verenigen. Onze Bourgondische landsheren hebben dan ook de naam en faam van hun bedevaartstad uit de Jura bekend gemaakt in onze Lage Landen. Bij de patronen van de Gulden Vliesorde wordt de heilige bisschop Claude als vijfde in de bond toegevoegd, zoals blijkt uit het lange gedicht van Smeken over het 18e Ordekapittel dat in 1516 werd gehouden in de Sint Goedelekerk te Brussel: de verzen 85-96 beschrijven de relieken die het altaar versieren: vooraan staan Andreas (patroon van de Orde), Maria, Barbara; dan volgen: ‘Ende sent Joris, Gods ridder ghetrouwe,
Sente Glaude, rijckelick van beschauwe’Ga naar voetnoot(6).
Wanneer aartshertog Filips in 1503 met zijn gevolg - waarin Nederlandse edellieden een goede plaats hadden - uit Spanje naar de Nederlanden terugkeert, gaat hij (over Lyon) te Bourg-en-Bresse zijn zuster, Margareta van Oostenrijk, alsdan hertogin van Savoye, bezoeken. Vandaar gaat de reis naar Saint-Claude. De jonge aartshertog leed dan reeds aan de koortsen die hem twee jaar later zouden wegslepen. Had hij gelofte van bedevaart gedaan, zoals koning Lodewijk XI die in 1482 met grote hofstaat het (tijdelijk veroverde) Saint-Claude had bezocht? De Nederlander Antoine de Lalaing, die de reis meemaakt, noteert in zijn dagboek dat Filips zijn blijde intrede doet ‘en sa Franche-Comté de Bourgoigne’. De eerste stad die hij aandoet is ‘Sainct- | |
[pagina 223]
| |
Glaude’, waar hij, zoals in Vlaanderen een aantal ballingen en veroordeelden begenadigt. Op de drempel van het klooster wordt hij begroet door ‘l'abbé de Saint-Glaude et les moisnes’ die hun landsheer op heerlijke wijze onthalen. 's Anderendaags woont de prins de mis bij vóór het reliekschrijn in de abdijkerk ‘où il y a grandt aport et beau pèlerinage’. Lalaing ziet ook de vele kramen rond de abdij die allerlei houten speelgoed verkopen, fluitjes, pollepels, houten telen, en wat hij bijzonder noteert: paternosters en heiligenbeeldjes of eigen lokale pelgrimstekens die men ‘sainct-glaudes’ noemdeGa naar voetnoot(7). Als doopnaam kende Glaude, zeker in de hogere kringen van het graafschap Bourgondië, reeds vóór 1500 een ruime verspreiding. Op zijn doorreis door het Vrijgraafschap in 1503 wordt aartshertog Filips begroet o.m. door Glaude de Boval; Glaude de Wauldrey, heer van Rochefort bij Dôle; Glaude de Salins: allemaal Bourgondische herenGa naar voetnoot(8). Voor de verspreiding van de naam in Vlaanderen lag de weg open, een politiek-dynastieke weg die de Granvelles uit Besançon, de Carondelets uit Dôle heeft verbonden met de geschiedenis der Nederlanden. In dezelfde periode gingen Vlaamse juristen hun vorming voltooien en hun carrière in de hoge ambten voorbereiden te Dôle. Als doopnaam wordt Glaude (gelatiniseerd Claudius) gedragen in de hogere stand te Arras (Despretz, Bricourt), Saint-Omer (Dausque), Douai (Carnin)Ga naar voetnoot(9). De bourgondisch-franse naamvorm Glaude (in plaatsnaam en doopnaam) handhaaft zich als officiële vorm in de kanselarij: zowel in de brief van de procureur aan de hertog (uit Rome 12 juli 1515) aan de hertogin Margareta als in het betoog van Margareta aan de hertog van Savoye (aug. 1518) is de benaming Sainct-GlaudeGa naar voetnoot(10).
In Diets-Vlaanderen breekt de naam ook door naar ambacht en nering. Te Brugge werkt in 1521 de schilder Ghe- | |
[pagina 224]
| |
laude Hutasse; een meester Glaude le Febure is in 1580 grondeigenaar in dezelfde stad. Een zekere Glaude Pierre levert in 1611 schapenvlees aan het kloosterhof van Zande (Kloosterzande) bij Hulst. De kunstschilder, meester Glaude Ogiers (al. Rogier), wonend te Woumen bij Diksmuide, werkt in 1646-1653 in de kerken van Klerken en Beerst. Een zekere Glaude Vermeulen is in 1648 ‘chorael’ te Keiem. Het Brugse patriciaat zoekt distinctie in de vorm Claude, naam die gedragen wordt door twee de Brunes (overleden in 1614 en 1671), een Claude Maes (ca. 1660), twee de Cortes (overleden in 1724 en 1759)Ga naar voetnoot(11). Inmiddels had Miraeus zijn hagiografisch werk over de Nederlandse en Bourgondische heiligen (Fasti Belgici et Burgundici; Brussel 1622) aan de aartshertogin Isabella opgedragen en daarin (p. 285-286) de gevierde heilige van het Vrijgraafschap opgenomen. Als meisjesnaam verschijnt Claudina in de persoon van Claudina van Saillant, dochter van Willem Hugonet II, die in 1537 aantreedt als de (nogal roerige) Vrouwe van Middelburg-in-Vlaanderen, de Bourgondische stichting van Pieter Bladelin. In 1593 is Jonkvrouw Claudina van Liedekerke houdster van het schoutetendom van LokerenGa naar voetnoot(12). De Vlaamse Claudina's liggen in de lijn van een Bourgondische naamgenote van groot formaat, te weten Claudine de Chalon, dochter van Jean de Chalon, prins van Oranje, en tweede echtgenote van Hendrik van Nassau. De machtige erfenis van die Claudine uit de Franche-Comté is, door een samenloop van omstandigheden, in 1544 ten deel gevallen aan een twaalfjarige neef Willem die, bij testament van zijn eigen neef René de Chalon, de bezittingen van Chalon-Oranje-Nassau (Breda) op zijn naam zou verenigen: dezelfde Willem die later in de Nederlanden als prins van Oranje (de Zwijger) de opstand tegen Spanje zou leidenGa naar voetnoot(13). | |
[pagina 225]
| |
Zijn providentiële suikertante Claudine de Chalon hing met haar naam vast aan twee plaatsen van het Vrijgraafschap: aan het vereerde Saint-Claude en aan Chateau-Chalon, het romantisch heuvelstadje in de Jura waar toen het kasteel van haar familie (samen met dat van Nozeroy) nog overeind stondGa naar voetnoot(14). Als we nu de hogere wereld van weleer verlaten en tot onze Vlaamse naamdragers terugkeren, blijkt dat de doopnaam Glaude, Ghelaude (Brugge 1520-1580; Diksmuide ca. 1650) ook een familienaam is ge worden die tot heden heeft standgehoudenGa naar voetnoot(15). De opkomst van die naam ligt nog vóór de opkomst van onze oudste doopregisters, zijn frequentie kunnen we vóór 1600 (en zelfs voor 1650) niet berekenen. Misschien is het de laatste - of een van de allerlaatste - heiligennamen die, historisch nawijsbaar, een familienaam is gewordenGa naar voetnoot(16). Liturgie noch kalender hebben iets tot zijn verspreiding bijgedragen. De bedevaart naar Saint-Claude kan er voor iets tussenzitten, maar meer nog dit soort dynastieke ‘jumellage’ van de graafschappen Vlaanderen en Bourgogne dat in de schitterende Vlaams-Bourgondische begrafeniskerk van Brou zijn bekroning zou vinden.
A. Viaene |
|