Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Een Iepers klokje uit 1669 in de Franse AuvergneToen we nog piepjong waren, vertelde men ons dat, met Witte Donderdag, de klokken van onze kerken en al de andere, de Roomse bedevaart deden en er de zaterdag voor Pasen terugkeerden, met paaseieren. Daar we gedurende deze dagen geen klok hoorden luiden en, in de kerk zelf, de ratd zijn knarsend geluid gaf in plaats van de rinkelende bel, ook dat wij de zaterdag de paaseieren vonden, waren wij braaf genoeg het vertelselke voor waar te nemen. De paaseieren waren derhalve bewijskrachtig genoeg en, in elk geval was dit gedeelte van de legende waar, tot ons jolijt en als beloning van ons geloven. Een ander stukje waarheid uit de Romereislegende van onze klokken is dat ze ook wel reisden, al was het dan niet naar Rome, en dit tot scha en schande van onze voorouders. We kunnen immers sommige van onze klokken terugvinden in andere plaatsen dan degene voor dewelke ze gegoten werden en tot in verre landen toeGa naar voetnoot(1). Klokken waren immers oorlogsbuit. Ze werden aangeslagen ten bate van de invallende legers, en het gebeurde wel veel dat steden en dorpen dan hun klokken moesten inkopen en daartoe genoodzaakt waren leningen uit te schrijven, leningen die, generaties lang, de stads- en dorpslasten bleven bezwarenGa naar voetnoot(2). Zoals bvb. te Wervik, alwaar men, in 1645, leningen aanging, t.t.z. renten verkocht, om de klokken terug te kopen van de Franse bezetterGa naar voetnoot(3), en die, dan nog onder dwang van de toenmalige regering en van Baron Bonnaert, Auditeur van de Rekenkamer, gelast met het ‘couleeren’ (nazien) van de Wervikse stadsrekeningen en die meteen het stadsbeleid had te kontroleren, slechts van 1753 af werden terugbetaald, beter gezegd, van dure leningen à 5 t.h. omgezet werden in beterkope leningen à 4 en 3,5 t.h.Ga naar voetnoot(4). | |
[pagina 152]
| |
Zo iets dus, als hier te lande gebeurde, lang vóór 1940, met de konvertering van de leningen tot 4 t.h. Later nog moest het kostelijke klokkenbrons dienen als ‘gun-metal’, om er bronzen kanonnen mede te gieten. Dit was o.m. het geval in de periode van de Franse Revolutie. Zo een verdwaalde Vlaamse klok - laat ons maar zeggen, klokje - ontdekte Antoon Viaene, redakteur van dit Tijdschrift, tijdens een vakantiereis door de Auvergne, in September 1971. In Auzon, thans een klein maar pittoresk bergstadje - de Larousse, 1960, geeft 1.115 inwoners aan - en toch kantonhoofdplaats in de Haute-Loire, arr. Brioude, en met een merkwaardige Collégiale Saint-Laurent, noteerde hij, uit een brochure er over, ‘Cloche, avec inscriptions flamandes. 1569’Ga naar voetnoot(5). Nog kon hij enkele woorden van het klokje opnemen, o.m. Maria de Bundere, van Werveke, Pietersonelle, dher Ja.ous Natren, samen met de afmetingen: ongeveer 30 cm. hoog met de kop erbij, en 24 cm doormeter. Ze was opgehangen als sakristiebel. We dachten te doen te hebben met een klokje uit een of ander Werviks Mooster of gesticht, klokje dat uit Wervik kon verdwenen zijn in 1578, voor Wervik ‘het’ rampjaar, tijdens de meedogenloze strijd tussen Staatsen en Malcontenten in de Leiestreek. De medegebrachte namen gaven echter geen het minste uitzicht op enige opheldering nopens de herkomst. De bereidwillige tussenkomst van Prof. Gabriel Fournier, van de Universiteit van Clermont-Ferrand - hem betuigen we hierbij onze innigste dank voor zijn onbaatzuchtige hulp - liet ons toe te besluiten dat het niet om een Werviks klokje ging, maar wel om een klokje afkomstig uit de kloostergemeenschap Maria ten Bundere, te Moorslede. Tevens dat het jaartal 1669 (en niet 1559) is. De tekst die Prof. Fournier ons mededeelde, samen met een door zijn zorgen gemaakte foto, hierbij als illustratie, luidt als volgt en is, alhoewel niet volledig duidelijk, dan toch voldoende richtinggevend: SAN MARIA DE BUNDERE A V R IO PIETERNELLES .669 VAN WERVEKE ENDE DHEER JACOUES LATREN Het klokje heeft fraaie randversieringen en het draagt | |
[pagina 153]
| |
twee beeltenissen: een staande O.L. Vrouw, de handen gevouwen, en een staande St. Jan Baptist, met een lam in de armen. Eerw. Zuster A. Barbaix, uit het genoemde Moorsleedse klooster, heeft ons dan verder geholpen, en ook haar moeten wij bedanken voor haar naarstige opzoekingenGa naar voetnoot(6). Het klooster Maria ten Bunderen werd gesticht vóór 1269, als passantenhuis onder de aanroeping van O.L. Vr. Hemelvaart, op een plaats ‘ten Bunderen’ genaamd, oost van het dorp Moorslede, en gelegen tegen de heerweg van Rijsel Het Iepers klokje uit 1669 in de kollegiaalkerk van Auzon (Auvergne)
naar Brugge, over Menen, Roeselare en Torhout. Tijdens de godsdienstberoerten moesten de zusters hun klooster ontvluchten in 1566 en 1578, de tweede maal voorgoed. Ze kwamen uiteindelijk in 1587 te Ieper terecht, alwaar de gemeenschap bleef bestaan tot haar afschaffing in 1783. Zusters van het onder Jozef II opgeheven klooster gingen in 1785 opnieuw naar hun oude bakermat, Moorslede, om er het bestuur waar te nemen van een pas gestichte armenschool, en dit groeide dan uit tot de thans bloeiende en wijd- | |
[pagina 154]
| |
vertakte kloostergemeenschap, hier in ons land en in missiegebieden. De klok waar het om gaat is dus, blijkens het jaartal 1669, uit de Ieperse kloostertijd van Maria ten Bunderen. In 1666 woonden de nonnen op het Sint-Jakobskerkhof en richtten alsdan een kapel op. Het lijdt dan ook geen twijfel dat het klokje van 1669 dat te Auzon teruggevonden werd, voor deze kapel bestemd was. Het eigenaardige is nu dat er blijkbaar twee identische klokjes bestaan. De dubbelganger is thans in het klooster te Moorslede, waarschijnlijk na 1783 medegenomen uit Ieper. Het opschrift van het klokje te Moorslede, dat eveneens de beeltenis draagt van Johannes de Doper met het lam is: SAN MARIA DE BUNDERE A - V - R IO PIETERONELLES VAN WERVEKE - ENDE DHEER JAECQUES LE TREN. 1669. zodat beide opschriften gelijk zijn, met dit verschil dat het jaartal niet op de zelfde plaats zou staan (?). IO mogen we wel lezen als de afkorting van Joffrauwe. Het aangekondigde werk van E. Zuster Barbaix geeft een foto van het Moorseelse exemplaar. Pieteronelle (Pieternelle) van Werveke was een Iepersei weldoenster van genoemde kloostergemeenschap. Ze was de Wwe van een Jr Frans van Walscappel, en mag wel behoord hebben tot de gekende Ieperse familie van Werveke, waarvan vele leden tot de Ieperse Magistratuur hebben behoord of als rechtskundigen bekend geweest zijn. Deze familie van Werveke kan afstammen van het oud Wervikse herenhuis. We weten bvb. dat een Wouter, heer van Wervik, ontvanger was van de Spijker te Ieper (1237-1277)Ga naar voetnoot(7) en we hebben een Wouter van Wervik gevonden in dec. 1280, als gevolmachtigde van de graaf van VlaanderenGa naar voetnoot(8). De laatst gekende rechtstreekse heren van Wervik, die naam dragende, waren bijgevolg in die tijd grafelijke ambtenaars en dit is dan een goed precedent voor de latere openbare en rechtskundige functies door de afstammelingen van het geslacht later in Ieper uitgeoefend. Wijzen we er ook nog op dat de Ieperse familie van Werveke het zelfde wapen droeg als de oude heren van Wervik: van goud, met de schuinbalk van keel en met zes rozen van keel, zoomsgewijs. | |
[pagina 155]
| |
kanunnik, en een Mr. Joris de Carpentier, advokaat Ieper, betrokken door de baljuw van de Wervikse heerlijkheid Kruiseik, die hun onder deze heerlijkheid gelegen goed liet aanslaanGa naar voetnoot(9). Deze Carpentiers behoorden tot een uit Wervik afkomstige familie. Aldus heeft de klok waarover we het hebben, die uiteindelijk bleek geen Werviks stuk te zijn, dan toch iets met Wervik te maken. De tweede op de klok vermelde naam, die waarschijnlijk op beide klokjes nog slechts onduidelijk voorkomt, hebben we niet thuisgekregen. Voor deze naam zijn er drie lezingen, waarvan de doopnaam wel degelijk op Jaecques teruggaat, terwijl voor de familienaam we respectievelijk NATREN, LATREN en LE TREN hebben. We mogen veronderstellen dat het gaat om peter en meter van de klokjes in kwestie. Hoe nu het klokje in Auzon is geraakt blijft een raadsel. Noch in Moorslede, noch in Auvergne weet men daarover iets mede te delen. We mogen aannemen dat de klok tijdens de Franse Revolutie aangeslagen werd om als geschut te worden hergoten, of ook nog dat ze verkocht werd als ‘nationaal goed’. De geringe omvang en gewicht van het klokje, mogelijk mede zijn artistieke waarde, kunnen hebben toegelaten dat het ‘gered’ werd en - langs welke omwegen? - in het hart van de Auvergne is terechtgekomen. J. Roelandt |
|