Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
De ‘Psalm’, een gedicht uit de ‘krisisperiode’ in Rodenbachs leven
| |
[pagina 146]
| |
(V. 3) Lacht ge op een volk het bloeit vol eren,
(V. 4) 't Straal van uw oog stort het in 't zand.
(V. 5) God onze Heer, eertijds loecht ge op Vlaanderen:
(V. 6) 't Bloeide en was groot op land en zee,
(V. 7) Ten heilgen kamp voerde het zijn vaandlen,
(V. 8) Koningen schonk Vlaanderen den vreê.
(V. 9) God onze Heer, schouwt op onze schanden:
(V.10) Vlaanderens Maagd slaapt in haar vaan,
(V.11) Hier wilt men 't kruis uit hare handen,
(V.12) Ginds doemt men haar in uwen naam.
(V.13) God onze Heer, wilt 't jong diet aanhoren:
(V.14) Wij zagen Vlaandrens schande en nood,
(V.15) En hand in hand w'hebben gezworen:
(V.16) ‘Voor Recht en Eer’ kamp tot der dood.
(V.17) Lijk 't Gildenheir langs de Leielanen,
(V.18) Wij knielen neder voor 't gevecht:
(V.19) Sterk onzen Bond, zegen die vanen,
(V.20) Zegen ons Roer, zegen ons Recht.
Enkele verzen komen wellicht beter over met wat toelichting. Vers 7 zinspeelt op de Vlaamse deelname aan de middeleeuwse Kruistochten. Waarschijnlijk zijn de verzen 11-12 een aanval tegen de twéé vijanden waartussen de katholieke flamingant Rodenbach een wig zocht te drijven: de antiklerikale ‘geuzen’ der XlXde eeuw, en het Vlaamsvijandig geestelijk gezag. Allicht zullen de vertolkers der Roeselaarse Sint-Jansgilde op 10 en 24 September 1876 het ‘ginds’ uit vers 12 verduidelijkt hebben met een teatraal armgebaar in de richting van het Klein Seminarie... Die ‘eerste versie’ van ‘Psalm’ werd opgenomen in ‘Een Vijftig Vlaamsche Liederen’ (nr 27), in 1877 uitgegeven door retorikaleerling August GhequiereGa naar voetnoot(8). Op 11 mei 1879 verscheen in ‘Rond den Heerd’, het Brugs weekblad o.l.v. priester Adolf Duclos, waaraan Rodenbach al enkele keren had meegewerktGa naar voetnoot(9), het prozagebed ‘-Voor Vlaanderen!’, overgenomen uit een afzonderlijk gedrukte publikatie uit de Roeselaarse drukkerij van Julius de | |
[pagina 147]
| |
Meester. De auteur is niet vernoemd. Na een Latijns motto (‘Consolamini, consolamini popule meus, cito veniet salus tua...’)Ga naar voetnoot(10) volgde een lange tekst, die o.i. verwantschap vertoont met Rodenbachs vijfstrofig gedicht. Die verwantschap is soms van tekstuele aard (in welk geval we hieronder kursiveren), en om ze duidelijk te maken volgt hier de tekst, met inlassing van verwijzingen naar Rodenbachs hierboven aangehaalde verzen, (zinswendingen die daarentegen verwijzen naar Rodenbachs definitieve ‘Psalm’ van 1879-1880 worden in vetjes gedrukt): | |
Voor Vlaanderen!God, onze Heer, Gij (V.1) die de volkeren schept, die ze doet bloeien (V.3) en groot worden of ze verbrijzelt in uwe gramschap, slaat uwe oogen op een volk dat u eens lief was boven alle anderen, en nu knielende ligt in het zand (V.4)! Hoe lange nog zult gij van ons uw aangezichte keren? Heeft uwe geeselroede ons nog niet genoeg gestraft of moet dit oude volk geheel en gansch verdwijnen van der wereld en uitgeroeid worden om vergeten te zijn of gedoemd bij de komende geslachten? Neen, o Heere, 't is Gij die de steun zijt der volkeren en die ze redden kunt op den boord van den afgrond! | |
[pagina 148]
| |
Het kwaad is machtig in ons land en ontrolt ten allen kante zijne zwarte bannieren! En daarom bidden wij, en daarom willen wij ons scharen onder het vaandel van Jesus-Christus, en strijden voor U, mijn God, voor uwe H. Kerke, en voor ons vaderland tot der dood (V.16). Versterk (V.19) onzen wille, verlicht ons verstand en zuiver onze inzichten lijk gij weleer de lippen van den propheet hebt gepuurd met eene brandende kole! Zegen onzen kamp en onze vanen (V.19), zegen onze wapens gelijk gij weleer het volk van Israël en onze vaderen hebt gezegend voor den slag (V.19). Dit vragen wij U uwe oneindige liefde en bermhertigheid en bij het bitter lijden Jesu-Christi, onzen Heere, Amen. In dit ‘Voor Vlaanderen!’ is dezelfde gedachte ontwikkeld als in Rodenbachs gedicht van 1876: het XlXde-eeuws Vlaanderen is ziek, en kan slechts herleven door een wedergeboorte van zijn religieuze middeleeuwse glorie. Het prozagebed ontkoppelt deze gedachte echter van de historische kontekst (‘soldatengebed’ om overwinning tegen de Fransen) en stelt ze daardoor - veel uitdrukkelijker dan Rodenbach in 1876 had ‘gesuggereerd’ - in aktualiteitsverband. Opvallend is, dat Rodenbachs (zeer korte) verwijzing naar Vlaanderen stoffelijke bloei van weleer (V. 5,6,7) geheel is weggelaten, en dat zijn reeds uitvoerige evokatie van het heerlijk religieus verleden nu volstrekt overheerst. In die zin is de bijgevoegde lijst aanroepingen van Vlaanderens heiligen zeer begrijpelijk, evenals de instemming van ‘Rond den Heerd’, het blad der Gilde van Sint-Luitgaarde. Het gebed vertoont sporen van de groeiende Schoolstrijdpsychose. Wie het geschreven heeft, zal wel moeilijk te achterhalen zijn. Wil men de zaak als een Roeselaarse aangelegenheid beschouwen, dan kunnen de Klein-Seminarieleraren Alexis de Carne en Victor Lanssens geldige kandidaten zijn. Ze stonden heel zeker in kontakt met de ‘Rond den Heerd’-groep. De binding tussen die groep en drukker Julius de | |
[pagina 149]
| |
Meester - die in december 1878 Rodenbachs ‘Eerste Gedichten’ had uitgegeven - werd nog nooit bestudeerd, maar ze is lang niet denkbeeldig. In oktober 1878 vindt men De Meesters zaak aan de Zuidstraat aangeduid met de benaming ‘In Sinte Luitgaarde’Ga naar voetnoot(11). De drukker (o Roeselare 4 januari 1857) was toen goed 21 jaar (Albrecht Rodenbach was een paar maanden ouder).
Rodenbachs definitieve ‘Psalm’-versie van 1879-1880 was zoveel als een antwoord op dat prozagebed (dat hij o.i. onmogelijk zelf kan geschreven hebben: van hem is geen regel proza van zó religieus-skrapuleus kaliber bekend). Het verband tussen ‘Voor Vlaanderen!’ en ‘Psalm’ zal duidelijker blijken, als men het laatstgenoemd gedicht vooraf even vergelijkt met 's dichters eigen ‘gezang’ van 1876. Er zijn nog drie i.p.v. vijf strofen, en precies de religieus-getinte verzen zijn weggelaten... De eerste strofe bleef ongeveer ongewijzigd. Van de tweede strofe behield Rodenbach de (profane) verzen 5-6, terwijl de lange klacht over de religieus-morele ontaarding (Str. 2, v. 7-8; str. 3 en 4) kompleet wegvalt. De nieuwe verzen 3-4 van de tweede strofe-anno 1879/80 vervangen overigens de genoemde godsdienstige verzen en strofen door inlassing van een nogal ‘ruwe’ politiek-ekonomische eis. Bij die herwerking moet Rodenbach zich laten leiden hebben door het prozagebed ‘Voor Vlaanderen!’, wat blijkt uit enkele (onbewuste?) ovemamen. ‘Keert gij uw blikken (aangezichte)’, ‘red’ en ‘diepe val’ kwamen niet voor in het gedicht-anno 1876, maar wel in het gebed ‘Voor Vlaanderen!’. De kerngedachte van ‘Psalm’ - bede om opbeuring uit het verval - is overigens dezelfde als die van ‘-voor Vlaanderen!’ (waarin ze explicieter was verwoord dan in 't ‘Gezang’ van 1876). Het gaat echter niet om religieus-moreel, maar politiek-ekonomisch verval. Een opmerking in de rand: het slotvers uit de nieuwe ‘Psalm’ lijkt weggeplukt uit het ‘Deutschland, Deutschland über Alles’ van A.H. Hoffmann von Fallersleben (1798-1874), geschreven in 1841. | |
[pagina 150]
| |
Hier volgt, pro memorie, die ‘Psalm’Ga naar voetnoot(12): God, onze Heer, Gij zijt de Heer der Heren,
Gij draagt de wereld op uw hand;
Lacht ge op een volk, het bloeit in roem en eren,
Keert Gij uw blikken, 't stort in 't zand.
God, onze Heer, Gij loecht weleer op Vlaanderen;
Toen was het machtig, schoon en fier,
Kluisters en juk, het sloeg ze ruw aan spaandren:
‘Vrijheid en Nering!’ klonk het hier.
God, onze Heer, wil 't jong geslacht aanhoren;
Red Vlaanderen uit zijn diepe val!
Zegen den eed door allen trouw gezworen:
Vlaanderen, Vlaanderen boven al!
Deze definitieve ‘Psalm’ betekent, vergeleken met het ‘Gezang’ uit de toneelbewerking van 1876, méér dan een verstechnische verfraaiing. Hij lijkt een reaktie op de, naar Rodenbachs smaak, ‘verkwezelde’ versie die de auteur van het prozagebed uit zijn eigen verzen had gebrouwen, en wellicht reageerde Rodenbach in 1879-1880 meteen ook tegen zijn eigen vroegere binding met de LuitgaardebewegingGa naar voetnoot(13). Het gebed ‘Voor Vlaanderen!’ kan wellicht een bewijsstuk vormen voor de mogelijke stelling, dat de flamigantische priestergroep uit het bisdom Brugge de ontwakende studentenbeweging langs puur religieuze paden heefd willen maneuvreren. Het schijnt in elk geval geen lang leven te hebben gekend. Rodenbachs driestrofige eindversie werd daarentegen ‘de vrome, innige-diepe Psalm, die het gebed is geworden van de Vlaamse knapenschap’Ga naar voetnoot(14). Met zo'n ‘innig-diepe’ Psalm heeft Rodenbach-biograaf F. Baur blijkbaar geen raad geweten, want in zijn evokatie van 's dichters religieuze en morele krisisperiode krijgt het gedicht geen plaatsje. Het zou misschien kunnen, als men de ‘Psalm’ mag interpreteren als de niet zó ‘vrome’ reaktie op versie-1876 en gebed ‘Voor Vlaanderen!’. Jozef Huyghebaert |
|