Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Handelsverkeer Brugge-Kortrijk-Rijsel
| |
[pagina 86]
| |
In het Brugse Vrije zelf versomberde nog de toestand toen op 26 oktober 1590 het versterkte Oudenburg door de Oostendenaars werd overvallen en ingenomen. Daardoor kontroleerde het ‘roofnest Oostende’ al de sterkten tussen Brugge en de IJzer, uitgezonderd Blankenberge.
De gepriviligieerde Brugse wolstapel (Spaanse wol) geraakte in een moeilijk parket. De Rijselse saaiwevers keken uit naar veiliger wegen voor de toevoer van de onmisbare Spaanse wol. In januari 1590 richt Jean Willemin, koopman te Rijsel, een brief aan de Brugse magistraat betreffende stapelrecht en woltransport. Het normale verkeer in de wolhandel in Vlaanderen is onmogelijk geworden (zo schrijft hij) ‘à cause des presens dangers de chemin’ zodanig dat, tussen Rijsel en Brugge, geen transport kan doorgaan ‘sans force de convoy’. Jean Willemin had daarbij de armen niet gekruist. Van de Raad van Financiën had hij de toelating gekregen om 200 balen wol uit Sevilla over het Sas-van-Gent naar Rijsel over te brengen. Aan Brugge zou hij het gewone stapelrecht voor die wol betalen. Nu had hij vernomen dat de Brugse schepenen protest hadden aangetekend omdat hij hun toestemming niet had gevraagd. Dit protest betoogde o.m. dat zelfs aan kooplieden van de Spaanse natie, eigen burgers van Brugge, die afwijking niet werd toegestaan, vooral omdat van de oude stapelrechten alleen de Spaanse wolstapel nog is overgebleven. Veel was dat ook niet meer: nog 2.000 balen tegenover 30.000 vóór de beroerten. De Raad van Financiën achtte het onzinnig de wol uit Spanje, ingevoerd over Sas-van-Gent, te laten doorvaren naar Gent, waar ze dan moet worden overgeladen op kleine schepen om Brugge te kunnen bereiken, en vandaar per wagen (en onder militair geleide) naar Rijsel te worden vervoerd. Deze transportkosten liggen achtmaal hoger dan het vervoer Gent-Rijsel in de ‘groote ghedecte schepen vande vrye schippers van Ghendt’. Daarom is het redelijk aan de Rijselse wolkopers toe te staan de Spaanse wol in te voeren over Gent, en zelfs over Frankrijk - via de haven van Rouen - mits betaling aan Brugge van het verplichte stapelrechtGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 87]
| |
De inneming van Oudenburg, waardoor heel Binnen-Vlaanderen openlag voor de Oostendenaars, had voor gevolg dat de militaire posten en konvooien in het Ieperse en op de banen Gent-Kortrijk en Brugge-Kortrijk werden uitgebreidGa naar voetnoot(4). Het konvooieren op de baan Brugge-Kortrijk-Rijsel wordt in november 1590 toevertrouwd aan kapitein Marconelle en zijn kompagnie; zijn opdracht omvat reis en vervoer in beide richtingen, koopwaren en kooplieden (en reizigers) te voet en te paard. De standplaats van kapitein Marconelle is Zwevezele. Die toestand zou nog tien jaar voortduren, tot aan het beleg van Oostende (1601). In 1592 onderhouden stad en kasselrij Kortrijk een wacht van 60 man te voet en 20 te paard om, in een drietal brigades, door de streek te patroeljeren. In 1594 worden ‘sterkten’ aangelegd te Sint-Eloois-Vijve, Tielt en Emelgem: vanuit die standplaatsen, die de baan Brugge-Kortrijk en Gent-Kortrijk flankeren, trachtten de garnizoenen de incursies van de vrijbuiters af te wenden. Die politiemacht was belangrijk. Tielt onderhield | |
[pagina 88]
| |
een garnizoen van 100 man, hetgeen voor een open stad niet overdreven wasGa naar voetnoot(6). In 1590 organiseert Oudenaarde (stad en kasselrij) een politiemacht van 30 man, aangevoerd door een kapitein, tot verweer tegen de vrijbuiters. (Aud. Meng. V 163). De durf van ‘de rebellen van Vlissinghe ende van Axcele’ wordt geïllustreerd door de uitdagende overval van het kasteel van Wakken op nieuwjaardag 1591, terwijl de kasteelheer, Antheunis van Bourgogne, vice-admiraal van Vlaanderen, op post was in Duinkerke. Het kasteel, waar veel Wakkenaars hun beste have hadden geborgen, werd heel uitgeplunderd. (Biekorf 1967, 52-54).
De saaiweverij van Rijsel en Armentières werd inmiddels met Spaanse wol bevoorraad uit Calais, waar wolimporteurs van de Spaanse natie zich hadden gevestigd. Mits betaling van de stapelrechten aan Brugge mocht de wol rechtstreeks van Calais naar de textielsteden in Waals-Vlaanderen worden vervoerd, zonder het interimaire tolbureel van Sint-Omaars aan te doen: een punt waarover Brugge ten strengste waakteGa naar voetnoot(7). Gedurende die jaren ‘van zwarte ellende’ op het platte land van de kasselrijen Brugge, Kortrijk en Ieper, werd Rijsel de feitelijke wolmarkt waar de grondstof, ingevoerd over Calais en Rouen, verhandeld werd, met erkenning en vereffening van het Brugse stapelrecht. Brugge zelf was ‘nu frontiere’ geworden, zo treurt Zeger van Male in 1590. De stad telde echter nog zakenmensen die de mogelijkheden van een frontierstad inzagen en van de koning licenten wisten te verkrijgen waardoor een zekere handel met de ‘vijand’ in Zeeland mogelijk werd: uitvoer van fusteinen en saaien (in beperkte hoeveelheid) en van brandhout uit de bossen van het Vrije; invoer van vis, kalk en potasGa naar voetnoot(8). Deze door paspoorten beschermde handel met kleine boten op de ‘Vlaemsche Stroom’ dekte een dankbare smokkelhandel die als kompensatie mocht gelden voor de onveiligheid van de verkeerswegen in Binnen-Vlaanderen. A. Viaene |
|