Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Het hoogaltaar van de Duinenabdij te KoksijdeDe goede betrekkingen van Elias, abt van de Duinenabdij te Koksijde (1189-1203), met het naburige koninkrijk Engeland zijn niet aan de aandacht van de historici ontgaanGa naar voetnoot(1). De abt, die met bouwplannen van een nieuwe abdij rondliep, maakte gebruik van zijn goede naam overzee om zich aldaar allerlei bouwmateriaal aan te schaffen, stenen, hout en namelijk een merkwaardige steen voor het hoogaltaar van zijn kloosterkerk. Zo stipt Adrianus de But aanGa naar voetnoot(2). Waarin de merkwaardigheid van deze steen bestond, zegt de kroniekschrijver niet. Meer bijzonderheden brengt ons Carolus de Visch, blz. 47 van zijn Compendium chronologicum (Brussel 1660): ‘Deze steen was 15 voeten lang, 6 breed, vaalgroen van kleur, op een merkwaardige manier bewerkt en met zoveel zorg gepolijst, dat hij als een spiegel blonk. De vorsten en groten, die deze streek bezochten, verzuimden het niet de Duinenabdij te gaan bezoeken om de altaarsteen te zien; enkele wilden zelfs hun naam in de zijden van het altaar laten beitelen; waarvan de allerlaatste niemand minder was dan keizer Karel V. Deze steen bleef op het hoogaltaar van de kerk tot aan de verwoesting van de abdij door de Geuzen, wanneer hij naar onze schuur ten Bogaerde werd gebracht, waar enkele kloosterlingen alsdan vertoefden. Maar ook deze schuur werd later door de Geuzen verwoest; de steen, door de brand stukgemaakt, ging heel verloren’. Deze weinig opgemerkte passus van het Compendium verdient ongetwijfeld enkele woorden toelichting, daar hij ons het een en ander over de verdwenen abdij leert kennen. Eerst over de schrijver van het Compendium en zijn bronnen. Deze worden door de Visch zelf in zijn Woord vooraf (Praefatio ad lectorem) opgesomd: primus omnium Joannes Brando, eerst vooral Joannes Brando, de overbekende kroniekschrijver; dan Adrianus Butsius, de prior de But; dan | |
[pagina 74]
| |
nog een andere Adriaan, slechts supprior, Adrianus Mestdagh, supprior monasterii, die schreef rond 1618 en waarvan de werken aan de Spanjaard Chrysostomus Henriquez werden uitgeleend... en nooit terugkeerden; eindelijk een derde Adriaan, Adrianus Mueleman, een Bruggeling door een vroegtijdige dood in 1659 weggerukt. Wie van deze vier kroniekschrijvers zou de Visch over de kurieuze steen van abt Elias hebben ingelicht? Wat de But over de steen zegt hebben wij boven overgeschreven: veel is het zeker niet. Adriaan Mesdagh heeft er vermoedelijk nog minder over gesproken want Henriquez rept er geen woord overGa naar voetnoot(3). De paragraaf over het hoogaltaar, waar hij het over keizer Karel V en over de verwoestingen door de Geuzen heeft, kan de Visch dus slechts uit Adriaan Mueleman hebben overgenomen. Jammer genoeg zijn de werken van Mueleman, namelijk zijn kroniek van de Duinen, zijn annales satis curiosi, niet bewaard gebleven. Maar, in een ander boek, waarin hij het leven en de werken van zijn voorganger een eerste maal heeft samengevat, merkt de Visch op dat ook de bekende Jezuiet geschiedschrijver Jaak Malbrancq (1579-1653) de annales van A. Mueleman ter inzage heeft gekregen en gebruikt: ex quo non pauca deprompsit R.P. Jacobus MalebrancqueGa naar voetnoot(4). Welnu, in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, onder de signatuur Hs. 767, wordt er een handschriftje bewaard van een tiental bladen, waar de schrijver van de De Morinis allerlei nota's verzameld heeft over de ‘Morienenabdij’ van de DuinenGa naar voetnoot(5). Onder het lemma ‘de Lapide accepto ex Anglia’ ontdekken wij de bron van het verhaal van Karel de Visch. De tekst luidt (in vertaling) als volgt: ‘In het jaar 1200 ontving Helias, abt van de Duinen, een overgrote en fijn bewerkte steen uit Engeland ten geschenke. De abt bestemde deze steen, van vijftien voet lang en zes voet breed, voor het hoogaltaar dat hij te gelegener tijd in de nieuwe kerk zou oprichten. De steen was van een vaalgroene kleur, buitengewoon fijn | |
[pagina 75]
| |
afgewerkt en glanzend als een spiegel. Talrijke prinsen zijn naar het Duinenklooster gekomen om er die steen te bezichtigen, in de zijkanten ervan lieten ze dan hun naam inkerven, de laatste die dat liet doen was keizer Karel de Vijfde. Na hem werd dit aan; niemand meer toegestaan. Na de verwoesting van het Duinenklooster [1578] is de steen in een brand vergaan, hij was immers overgevoerd naar de grote schuur van Ter Duinen [Ten Bogaerde] die in 1592 door de Geuzen uit Oostende werd afgebrand’Ga naar voetnoot(6). De auteur van het fragment ‘de Lapide accepto’ wordt, jammer genoeg, niet aangeduid. Het verhaal is ongetwijfeld satis curiosum en moest de Visch het niet uit Mueleman hebben overgenomen, dan ziet men niet goed in waar hij het elders zou hebben gevonden.
Deze herinneringen over de altaarsteen van abt Elias zijn ook de enige getuigenis die wij bezitten over een bezoek van Keizer Karel V aan de Duinenabdij. Wanneer heeft deze gebeurtenis plaats gehad? Zo we de Itineraria van de keizer inkijken, vinden wij er geen enkel verblijf in Koksijde in aangetekend; doch zij sluiten dit bezoek zeker niet uit, wel bieden zij hier minstens drie mogelijkheden toe. - 1. In juli 1520 reist de jonge keizer door Vlaanderen. Op 5 juli is hij te Oudenburg, op 6-8 juli te DuinkerkeGa naar voetnoot(7). Na een korte reis naar Grevelingen en Calais is hij, op 18 juli, weer te Cassel, de 19-20 juli te IeperGa naar voetnoot(8). Gedurende deze maand juli kan hij dus heel goed de abdij met een bezoek hebben vereerd. - 2. In mei 1522 vergezelt hij de Engelse koning van Brugge naar Duinkerke; de 23 mei is hij te Nieuwpoort, op de 24 te DuinkerkeGa naar voetnoot(9). Zou hij, bij zijn terugkeer de befaamde abdij in de Duinen niet hebben bezocht? - 3. In de zomer van | |
[pagina 76]
| |
1545 reist de keizer opnieuw door West-Vlaanderen: op 29 juli bezoekt hij Ieper, 's anderendaags Roesbrugge en St. Winoksbergen. Op 4 augustus, terugkerend uit St. Omaars, houdt hij zich op te VeurneGa naar voetnoot(10). Geen weg kon de vorst dichter bij de Duinenabdij brengen, zodat de abt hem voorzeker dringend is komen uitnodigen... In ieder geval is het hoogstwaarschijnlijk onder het bestuur van abt Robrecht Le Clercq (1519-1557) dat het keizerlijk bezoek aan de Duinen plaats heeft gehad. De Visch heeft de nauwe betrekkingen van deze prelaat met het Hof terloops aangetekend: Aulicis familiarior quam ulli ex predecessoribus fuerantGa naar voetnoot(11). Trouwens heel de familie Le Clercq stond bekend voor haar gehechtheid aan de Keizer, aan wie zij overigens haar voorspoed grotendeels te danken hadGa naar voetnoot(12). Van abt Le Clercq weet de Visch verder nog te vertellen dat hij aan de luister van zijn kerk grote sommen heeft besteed; hij liet een prachtig tabernakel voor het Allerheiligste opbouwen; het priesterkoor en de zijkapellen liet hij met marmeren zuilen versieren (summum altare elevavit et marmoreis columnis ornavitGa naar voetnoot(13). Deze laatste zin is nogal verrassend: zou Le Clercq dan het altaar van abt Elias hebben laten verwijderen? of liet hij het met marmeren kolommen omringen? De Visch ontkent uitdrukkelijk de eerste hypothesis: de steen bleef op het hoogaltaar tot aan de verwoesting van het klooster door de Geuzen (perduravit autem hic lapis in summo altari templi Dunensis, usque ad monasterii destructionem per haereticos). Maar dit is een glosse van de schrijver: de bron zegt enkel dat de steen, na de verwoesting van de abdij, naar ten Bogaerde werd overgebracht, waar hij, in 1592, door het vuur werd vernield.
N. Huyghebaert, O.S.B. |
|