in 1533 werkt hij een dag ‘ant glent vanden boghaerde ende ant warmoeshof’; in 1539 nog weer ‘ant glent vanden waermoeshoove’. (SJH. Rek. 1532, f. 12; 1533, f. 11; 1539, f. 6). - Een rente op een huis in de Vlamingstraat te Brugge vermeldt in 1560 de aangrenzing ‘met ghemeenen muere ende glende staende ande zuudtzyde’ (Hand. Em. 58, 300). - Een Brugse akte uit de Weeserie (St.-Niklaaszestendeel) anno 1569 betreft een huis in de Hoedenmakersstraat ‘met eenen grooten hove ende eestre, met alle den mueren, galeryen, glenden, haghen, ende al datter toebehoort totter strate...’ (Hand. Em. 62, 167). - Het Gents Naemboeck van 1562 kent ‘Glend oft ommeluucksel: cloison’. - Als plaatsnaam komt Glent voor in 1406: benaming van een boerderij en wijk bij Coyecques (St.-Omaars). Als benaming van een stuk land: te Ruddervoorde (1515: glentschote); Passendale (1660), Langemark (1672), Roeselare (1707), Waregem (1758), Haringe (1764), Hondschoote (ca. 1770); zie DF IV 546 722, alsook D. Denys, Top. Roes. 112. - Over de verbale vormen geglent en beglent (?) zie MnlW II 1111 en Gedichten de Roovere, ed. Mak, 146. - Als samenstelling ontmoeten we hofglent te Brugge in 1539 (SJH. Rek. f. 11v). - Glent en glenden in de bovenstaande wvl. teksten zijn timmerwerk. Een gedeelte ervan kan soms metselwerk zijn, zo o.m. te Geraardsbergen waar in 1412 in het O.L. Vrouwhospitaal metselaar en timmerman samenwerken om, ter vervanging van een oude muur, een ‘ghelende te fondeerne’ en ‘den ghelende te maken’. (De Vos, Hospitaal 103). Van zulk een samenwerking getuigt de term glentsteen die in 1532 te Brugge voorkomt: Luuc de Wilde en zijn gezel hebben dan anderhalve dag ‘glentsteen ghezaecht’ om te verwerken in het glent langs de Reie. (SJH. Rek. 1532, f. 12). - In de Brabantse
teksten bij Stallaert blijkt gelent (gelint, gelinte) veelal een lemen of gemetselde omheining aan te duiden. - Het wvl. gelent (galent, glent) is: schettewerk, schrank, hek van latten; geen metselwerk (De Bo, bij wie ook de samenst. achtergelent en voorgelent). - De wdbn. van Mellema (1622) en d'Arsy (1643) geven Ghelente, Glente, met vertaling: Haye, muraille sèche sans mortier. - Over de verspreiding en etymologie is MnlW II 1233 uitvoerig. Vgl. ook Kluge-Mitzka alsook Weigand-Hirt s.v. geländer.
STAKIJTSEN. - Met staken afzetten, afsluiten, blokkeren. Brugge en Sluis bestreden vinnig elkaar in 1437. Begin juni van dat jaar ‘die vander Sluys deden t'Swijn stakijtsen, soe datter gheen goet noch ten Damme noch te Brugghe commen en mochte... Daer laghen voor t'Swijn vele oostersche schepen gheladen met coorne, die gheerne daer mede te Brugge gehcommen hadden, maer sy en mochten nyet duere omme dye staken die in t'Swijn stonden’. (Exc. Cronike f. 95). - Vgl. staketten in MnlW VII 1908, alsook De Bo s.v. stakijtsen: door paalwerk afsluiten, afstakijtsen: door een stakijt afsluiten.
TRAMALIE. - Driewandig visnet waarmee men smalle wateren over de gehele breedte afzet; schakelnet. In gebruik bij de strandvisserij. - In 1563 schrijft de boursier van de Duinenabdij een apart hoodstuk in zijn rekening, nl. de ‘Costen van tramalien ende seynen’. De posten betr. tramalie luiden: ‘Betaelt voor 17 pont garne omme tmaecken van een nieuwe tramalie en voor tmaecken vande zelve, tsaeme 6 lb. 16 sc. Item voor boen omme dezelve te tannen, 6 sc.’ In maart 1564 wordt nog weer aangekocht ‘5 pondt garne omme de tramalien te boeten, te 8 sc sc tpondt’. En later in oktober betaalt de boursier te Nieuwpoort een som van 56 sc. ‘voor het doen twynen garne omme twee nieuwe tramalien ende voor tbreiden vande zelve’. (Dun. Bourserie 1563-64, f. 45; vgl. Biekorf 1933, 341-342.). - Uit mlat. tremaculum, ofr. tremail ‘filet de pêche à trois nappes’, trasmal (1458), ook een bepaald net voor vogelvangst.
STEKEDOORNE. - Kruisbes, wvl. stekelbeier, stekelbeze; Ribes Grossu-