Biekorf. Jaargang 73
(1972)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Rouwgebruiken in NederlandH.L. KOK, De geschiedenis van de laatste eer in Nederland, Lochem, 1970, 326 pp. Een boek over doods-, begrafenis- en rouwgebruiken in Nederland
Dit werk, dat verscheen bij de N.V. Uitgeversmaatschappij ‘De Tijdstroom’ te Lochem, vormt een vademecum van de doods-, begrafenis- en rouwgebruiken in Nederland. De schrijver schenkt ook enige aandacht aan Zeeland en op enkele plaatsen zelfs aan Vlaanderen. De uitgave werd typografisch netjes verzorgd terwijl de 326 pagina's tekst worden geïllustreerd met meer dan 130 foto's. In een dertiental hoofdstukken wordt in chronologische volgorde de geschiedenis geschreven van de dodencultus van prehistorie tot hedendaags volksgebruik. In zijn geheel genomen kan dit werk als een standaardwerk beschouwd worden, gezien het sterk synthetische karakter. Bepaalde onderdelen echter zijn zwak. Voor het Nederlandssprekend taalgebied bestond voorheen alleen de dissertatie van Renée Hirsch, Doodenritueel in de Nederlanden vóór 1700, Amsterdam, 1921 en het daarop sterk geïnspireerde werk van Dr. C. van de Graft: De dodenbezorging bij de volken van Europa, inzonderheid in Nederland, verschenen in 1947Ga naar voetnoot(1). Ook in Vlaanderen zag nog nooit een dergelijke studie in boekvorm het daglicht. Wel bestaan over dit onderwerp uitstekende regionale bijdragen zoals van M. CafmeyerGa naar voetnoot(2), J. PietersGa naar voetnoot(3), M. van CoppenolleGa naar voetnoot(4) en zeer recent nog de bijdrage van L. BekaertGa naar voetnoot(5). Meer in het algemeen kan nog de studie van J. CornelissenGa naar voetnoot(6) genoemd worden terwijl L. MaesGa naar voetnoot(7) Waals-Vlaanderen heeft behandeld. Het werk van H.L. Kok brengt dan ook een schat aan gegevens, verkregen door uitgebreide literatuurstudie en persoonlijke enquêtewerk. De wetenschappelijke waarde wordt sterk verhoogd door een uitgebreide literatuurlijst en het gebruik van voetnoten. Ook Kok heeft veelvuldig gebruik gemaakt van het werk van Dr. R. Hirsch. Het boek van Kok behandelt echter ook de megalithische graven, de Bronstijd grafheuvels en de ‘Germaanse Tijd’, terwijl Hirsch zich hoofdzakelijk beperkte tot de late middeleeuwen. In de plaats van de voor Nederland minder relevante ‘Germaanse tijd’ had de auteur beter enige aandacht kunnen schenken aan de | |
[pagina 365]
| |
Merovingische grafvelden zoals bijvoorbeeld te Alphen (N.-Br.), Bergeijk (N.-Br.), Hoogeloon (N.-Br.), Leersum (U.), Maastricht (L.), Meerveldhoven (N.-Br.), Wageningen (Gld.) en vooral Rhenen (U.) waar meer dan duizend graven werden ontdekt. (Datering 400-700 n. Chr.). Ook over het Romeinse graftype wordt gezwegen. De Studie van H.L. Kok is dan ook niet zozeer vanuit archeologisch, maar vooral vanuit volkskundig en cultuurhistorisch standpunt van belang. Het is een verzameling van vooral middeleeuwse en latere volksgebruiken die verband houden met het overlijden en begraven van de dode. Ter oriëntering geven wij als voorbeelden: kerkhoflantarens, kerkhofontwijding, rouwborden, het doodskleed, het lijkstro, de rouwwkleding, dodenverbonden, dodenomroeper, de gilden, draagbaren, de begrafenisstoet, begraven bij avond, het klokluiden, dodenhuisjes, begrafenispenningen, bidprentjes, enz. Een boeiend boek over een ietwat macabere materie. Op p. 73-77 behandelt de schrijver de begraving van ongedoopte kinderen. Hierbij wordt uitgebreid aandacht geschonken aan de in 1962 gevonden ‘kinderpotten’ op het kerkhof van St. Anna ter Muiden. (West-Zeeuws-Vlaanderen). Het betreft hier de thans in het Belfort van Sluis opgestelde middeleeuwse potten waarin de onvoldragen of doodgeboren kinderen werden bijgezet in de ongewijde aarde aan de rand van het kerkhof, de zgn. limbus infantium of zoombegraving. Tijdens de oudheidkundige opgravingen in de voormalige Cisterciënzer Baudelo-Abdij te Klein-Sinaai (Waasland) werden deze zomer eveneens twee van dergelijke kinderpotten aangetroffen. Eén van deze potten bevatte zelfs een foetus van een tweeling. Behalve te Klein-Sinaai werd in België reeds eerder een kinderpot gevonden te Oostkerke. Eveneens wordt door de auteur uitgebreid stilgestaan bij de vondst van de beschilderde grafkelders in de St.-Baafskerk te Aardenburg. In dit hoofdstuk staan echter enkele onjuistheden. Daarop brachten wij reeds eldersGa naar voetnoot(8) uitgebreid rectificaties aan. Hier willen wij dan ook volstaan met het aanstippen van een paar onjuiste beweringen. Zo dient de datering van de beschilderde grafkelders niet geplaatst te worden omstreeks 1300 (cfr. Kok, p. 130), maar vanaf 1300 tot volop in de 16e eeuw toe. ‘Men heeft van de doden niets teruggevonden’ (Kok, p. 130). Dat is onjuist. Het mooiste bewijs is wel dat skeletresten uit Aardenburgse beschilderde graven werden gepubliceerd in Archief, mededelingen van het Kon. Zeeuwsch Genootschap der WetenschappenGa naar voetnoot(9). Als gebruikte verfstoffen noemt H.L. Kok ‘plantesappen gebonden met caseïne’ (p. 131). Dit is totaal onmogelijk in geval van caseïnekalktechniek. Plantesappen zijn kalk- noch kleurecht. De schilderingen zijn dan ook niet geschilderd met plantesappen maar met | |
[pagina 366]
| |
mineraalverven, de organische zgn. aardverven, zoals rode en gele okers, azuriet, enz. Op p. 132 ‘Lotusbloemen, symbool van onsterfelijkheid, hangen treurend naar beneden’. De bloempjes zijn geen lotusbloemen maar akeleien. De onmiddellijke consequentie van deze verkeerde identificatie is een verkeerde symboolduiding. Verder dateert dit graf niet uit ca. 1300, zoals bij de foto staat afgedrukt, maar uit ca. 1400-1425. Spijtig is verder ook dat de auteur niet even gewezen heeft op de talrijke vindplaatsen van beschilderde grafkelders in Vlaanderen. Alleen in Brugge al werden er in vijftien verschillende kerken en kapellen ontdekt. De in 1948 gevonden grafschilderingen uit Sluis en die van Hannekenswerve, ontdekt in 1964,Ga naar voetnoot(10) worden ook niet vermeld. Op deze wijze wordt bij de lezer ten onrechte de indruk gewekt dat de grafschilderingen uit Aardenburg, stellig de best bewaarde collectie, een uniek geval vormen. Spijtig dat het overigens zeer verdienstelijke werk van H.L. Kok ontsierd wordt door dit zwakke hoofdstuk. Wij herhalen echter graag dat het boek in zijn totaliteit bijzonder geslaagd is. Drs. W.P. Dezutter. |
|