| |
| |
| |
Judocus Clichtove van Nieuwpoort 1472-1543
Zijn sermoen over de pestziekte in dietse versie
In dit jaar 1972 herdacht Nieuwpoort de vijfhonderdste verjaring van de geboorte van Judocus Clichtoveus Neopor tuensis, een van zijn zonen die in de geleerdheid van het Humanisme naam heeft gemaakt.
Clichtove herdenken is hem uit de algemene vergetelheid halen. De Nieuwpoortenaar is wel een belangrijk figuur genoeg om nu en dan stof te leveren voor een akademische studie over zijn filosofische en teologische geschriften en uitgaven, doch het natuurlijke centrum voor Clichtove-studie ligt in Parijs. Clichtove is immers, als vijftienjarige, student geworden aan de universiteit van Parijs, en heel zijn leven verloopt verder in de kring van het Franse humanisme. Een kring echter waarin het Vlaamse element flink aanwezig was. Dit blijkt eens te meer uit de jongste akademische Studie over Clichtove die van Parijs en Luik is uitgegaanGa naar voetnoot(2).
Er was dan ook een fraaie moed nodig om, in onze tijd, een geleerde boven te halen die, behalve de standplaats van zijn wieg, geen verbondenheid met eigen volk en taal vertoont. Die moed werd opgebracht door kan. Karel Berquin, zelf een zoon van Nieuwpoort. De keurige brochure door hem samengesteld is feitelijk het eerste Clichtove-boekje dat in onze taal verschijntGa naar voetnoot(3). Een eervolle verschijning, zowel door de ernstige dokumentatie als door de heldere uiteenzetting, die Clichtove o.m. als religieus hervormer, als priester en prediker, een zekere aktualiteit weet terug te schenken.
Het aantal tekstuitgaven en eigen traktaten door Clichtove uitgegeven bedraagt 71, en ligt chronologisch samengedrongen in de postinkunabeltijdGa naar voetnoot(4). Met zijn uitgaven zijn een serie grote namen uit de drukkerswereld verbonden. Parijs staat aan de spits met Marchand, Badius, Kerver, Petit, de Colines, Estienne: namen uit Lyon (Gryphius), Straatsburg (Knob- | |
| |
lauch, Basel (Petri en Cratander), Keulen (Quentell) en Deventer (Pafroet) zijn met sommige grotere edities van een der laatste Aristotelianen van de Sorbonne verbonden.
Clichtoves vijf polemische traktaten tegen Luther kenden samen niet meer dan 9 drukken waarvan 5 te Parijs en 4 te Keulen, alle liggend tussen 1524-1533. Geen enkel ervan werd ooit vertaald. Van zijn kleinere werken over vroomheid en levensregel werden twee traktaatjes in het Frans vertaald. Na zijn dood verscheen zijn ‘Doctrina Moriendi’ als Doctrinal de la Mort in twee drukken (Rouen 1553 en Parijs 1584). Zijn traktaat over de Ware Adel (De vera nobilitate) kende als Traité de la Noblesse vier edities gedurende ziin leven, en werd nog tweemaal herdrukt in de eeuw van Voltaire. In de oude bibliografie is dit laatste (louter moraliserende) werkje meermaals onder de rubriek genealogie terechtgekomen.
Toen Clichtove in 1543 te Chartres overleed was geen regel van zijn omvangrijk werk in zijn moedertaal overgezet. Eerst elf jaar na zijn dood verscheen te Antwerpen in 1554 bij Jan Roelants een dietse versie van een selektie uit de zware folioband van zijn latijnse sermoenen. De vertalers waren de Kartuizers van Roermond, die niet direkt op het latijn hebben gewerkt, doch op een hoogduitse versie die in 1547 te Ingolstadt was uitgegeven. Deze zeldzame druk, klein 8o, 352 ff. ziet er bibliografisch uit als volgt.
| |
[Titel in omlijsting (houtsnede) met grotesken:]
Hier beginnen || seer schoone Christelijcke || ende Evangelische Ser-||moonen/ opten Vader onse/ || Ave Maria vanden Gheloo||ve: Thien Gheboden/ ende de || seven Sacramenten/ etc. geno-||men wt de Sermoonen Judo-||ci Clichtovei. Nu eerst door || den welgheleerden Heyme-||raen Schweller. Cappelaen || des Roomsch Coniclijcke Ma. || Kinder, wt den Latijne int || hooch Duytsch overgeset.
Gheprint Thantwerpen op die Lombaer||de Veste in onser Nederlant-||sce sprake overgeset tot nu ende || profijt der Cristenen geloovige men||schen/ seer profijtelijc te lesen.
Met Gratie ende Previlegie.
[Colofon:]
Gheprint Thantwerpen op die Lombaer||de Veste in onser liever Vrouwen Tho-||ren by my Jan Roelants. Anno || M.CCCCC.LJJJJ.
Men vintse te coope Thantwerpen op || onser liever Vrouwen Kerckhof || onder den Thoren.
| |
| |
Het werk (met Privilegie: Brussel 12 jan. 1553 n.s.) bevat de 43 eerste sermoenen uit de latijnse foliant die handelen over het Onze Vader (8), het Ave Maria (1), het Credo (12) de Geboden (10), de Sakramenten (7). Daarop volgens alstoemaat (f. 329) nog ‘drij Sermoonen des selven Doctoors’ handelende:
[1.] | Vander waerdicheyt der Missen (f. 329v). |
[2.] | Vanden Ban t'ontsiene (f. 337r). |
[3.] | Vanden tijt der Pestilentien (f. 345r) - Hoe hem een een mensche houden sal tot Gode, inden tyde der Pestilentien’. |
Uit dit laatste sermoen, dat een konkreet gebeuren uit het dagelijks leven van Clichtoves tijd aanraakt, volgt hier een uittreksel.
De datum van redaktie van dit sermoen is ons niet bekend. Men weet dat de pestziekte in die tijd een aktualiteit was. Clichtove beleefde in zijn studiejaren te Parijs de grote volksziekte van 1496 (morbus gallicus) en later te Chartres in 1529 de zwetende ziekte.
De duitse versie van Haimeran Schweller was ontstaan in 1547 naar aanleiding van een pestziekte in Zuid-Duitsland. De Nederlandse overzetting van Schwellers selektie werd door de Kartuizers van Roermond op de markt gebracht in 1553-1554, toen de pest heerste in Keulen en Rijnland, om weldra Antwerpen en de Kempen te bereiken In de dietse versie had het slotsermoen over de pestilentie dan ook een bijzondere aktualiteit.
A. Viaene
| |
Uit het sermoen over de pestilentie
Maer onder den menighen ende verscheyden gheesselen, die den sondaren van God toeghesonden worden, in den loop des verganckelijcken levens, plachmen drij die principaelste ende vervaerlijcxste plaghen te noemen, de ghene die niet eenen persoon alleene maer een heele ghemeynte aengaen, te weten, dieren tijt, Oorloghe ende Pestilentie.
Die welcke (soo te segghen) een Broederschap, Maechschap ende een vervolch uut malcanderen hebben. Alsoo, dat uut den eenen van
| |
| |
dien, dye andere pleghen te volghen, ende haren oorspronck te hebben.
Want uut de oorloge ende beroovinge der Landen, bliven die ackeren onghebouwet: om dat si ten bequamen tijden vanden ackerlieden, nyet bereydt en connen geworden van vreesen der vianden.
Ende uut gebrec der vruchten in dien landen, ende want mense niet vrij uut anderen Landen, daer dier genoech zijn, ghebrengen en can totten lande daer ghebrec is: so coemt daer dieren tijt.
Ende wantmen in dieren tijden gheen gesonde spijse en gebruyct maer sulcke alsmen crigen mach: so wassen quade humoren inden menschelijcken lichamen: ende wanneer die selve quade humoren daer na vuyl werden inden lichame, so genereren si die Pestilentie, die welcke haren oorspronc heeft uut der inwendiger feninicheyt des menschelijcken bloets: ende gaet voort overmits haer besmettelijckheyt in veel anderen: ende overvalt huysen ende Steden.
Ende aldus ist openbaer, ende door menich versoeck bevonden, dat uut de Oorloghe dieren tijd, ende uut den dieren tijde, de Pestilentie haren oorspronck ende beghinsele heeft: ende dat dese drij Gheesselen Gods onder malcanderen Maechschap hebben, ende aen een hanghen.
Maer onder desen drijen wordt dye Pestilentie die perijckelooste ende dye vervaerlijckste gheacht ende ghehouden, ende meest verderffelijck den menschen: om dat si alle menschen meer int ghemeyne aentreffende ende raeckende is: hoe dat si ghestelt zijn, rijck oft arm, ionck oft out, sterck oft swack, edel oft onedel.
Inder Oorloghen heeftmen tijt te ontgaen totten vrijen Steden ende Vesten: ende die machtichste ende rijckste, als Princen ende Coninghen, worden meest beschermt.
Inden dieren tijd, zijn die rijcken ooc versekert voor den honghere, want si hebben daer si spijse om crijghen ende coopen moghen, ende alleen worden dye armen met ghebreck beswaert.
Maer inder Pestilentien, en hebben noch Coninghen, noch rijcken eenich voordeel boven dye andere, maer si zijn allen ghelijck besorcht (sic) vander sterffelijcken sieckten.
| |
[Oorzaken van de pest]
Soo plach dye Pestilentie, bysonder uut drij oorsacken, haer fundament ende oorspronc te hebben.
[1.] Ten eersten uut den toorne ende verbolghentheyt Gods, comende door onse sonden, dye welcke dye gheessele seyndet over steden ende volcken, tot eender penen der sonden...
[2.] Ten tweeden soo plach onderwijlen die Pestelentie te ghevallen, uut natuerlijcken uutwendighen saken, te weten, uut ghevalster ende ghefenijnder vervuylder locht: die welcke coemt uut vervuylden nevelen ende vochticheden, ende dyer ghelijcken oorsaecken.
Ende dye ghene dye alsulcken lochte vatten met haren adem, dye worden van binnen ontstoken inden lichaem ende crijghen die Pestilentie, ghelijck die Visschen sieck worden ende sterven, dye in broecken, in Wijers oft Vijveren, ende in Poelen zijn, daer vuyl stinckende water in is. Want ghelijck die Visschen inden watere leven, so leven dye menschen inder locht. Ende daerom moet haer oock toevallen, nae der ghedaenten des elements daer si in leven.
| |
| |
Ende deze oorsaecke is dicwils ghemeyn in eender Stadt oft oock in eenen Lantschap: soo verre als die ghevalste Locht reyckt. Ende daerom teghen dese oorsaecke is dye beste remedie, datmen dye locht verandere ende reyse van dier stede die soo ghevalst is, tot een ander stadt die ongevalst is, ende daer die locht niet so en is maer puer ende claer.
Ende oftet niet wel gheschieden en can, datmen alsoo verre reysde van deen stede totter andere: soo isser noch een ander remedie tegen dese tweede oorsaec, datmen tsmorgens wat Medecijnen neme teghen de ghevalste locht, als ruyte, alsen, wijnazijn, ende dyer ghelijcken, die scherpicheyt hebben, ende maect die quade locht te keeren, dat si nyet totter herten en come.
[3.] Die derde oorsaec der pestilentien is die vervuylinghe ende corruptie der inwendigher humoren der lichamen, dye welcke daerom dat si soo ghestelt zijn, te haester ende te lichtelijcker ontfanghen die pestilentie.
Ende ooc is dye locht, dye een ghesonde vanden siecken ontfanckt van sinen bijwesen, dicwils een oorsaec. Want die siecte der Pestilentien is seer aenclevende ende voortgaende in anderen menschen. Maer tegen dese oorsaec, die bysonder is, ende gaet eenen yeghelijcken persoon aen, is soberheyt in eten ende drincken dye beste remedie: ende matighen arbeyt. Door welcke twee gheschiedet, datter gheen quade humoren inden lichaem gewassen en connen.
Ende het is ook een groote remedie teghen dit quaet, datmen schouwe te verkeeren metten genen, dye metter Pestilentien ontsteken zijn, ende in gheenre wijze met haer ghemeynschap en hebbe, maer haestelijck ende verre van haer vlie. Ja dye ghene dye haer ghevoelen sieck te wesen vander Pestilentien: ende weten dat: dye zijn schuldich dat gheselscap der ghesonder te schouwen, ende van haer te doen wijcken, overmits dat oordeel des natuerlijcken Rechts ende der Godlijcker wet, op dat si gheen oorsaeck en worden der cranckheyt ende des doots van anderen menschen.’.
|
-
voetnoot(2)
- Karel Berquin. Josse Clichtove van Nieuwpoort, Parijse humanist, meester in de theologie, priester van het bisdom Terwaan, kanunnik van Chartres. Nieuwpoort, Heembibliotheek ‘Bachten de Kupe’ nr. 5. 40 blz. geïllustreerd. - Deze uitgave heeft de Clichtove-herdenking te Nieuwpoort (op 29 okt. 1972) ingeleid.
-
voetnoot(4)
- Euangelische-unnd Christenliche Predigen Judoci Clichtovei... durch Haimeran Schweller... Caplan und Prediger verteütscht. Ingolstadt, Alexander Weissenhorn 1547. - Bibliotheca Belgica kent deze duitse editie, niet de nederlandse overzetting ervan. - Een exemplaar van de nederlandse vertaling te Antwerpen (Ruusbroec Cenootschap) en Amsterdam (Universiteit Bibliotheek).
|